Boekverslag: Nooit meer slapen
Noorwegen gegaanj om in het uiterstenoorden, in Finnmarken, naar
meteoorstenen te zoeken.Treft hij deze werkelijk aan, dan is daarmee
aangetoond,dat de theorie van zijn leermeester, de Nederlandsehoogleraar
Sibbelee, die door andere geologen wordtverworpen, juist is. Volgens die
opvatting zouden bepaaldegaten, resp. meren, in de bodem van Finnmarken
onstaanzijn door het inslaan van zulke meteorieten. Op zijn tochtzal hij
volgens Sibbelee gebuike kunnen maken vanluchtfoto's van het betreffende
gebied, die de Noorsecollega professor Nummendal, een internationale
beroemdheid, zou hebben.
De roman begint met bezoek van Alfred aan Nummendal. Naaan de portier,
later blind blijkt te zijn, een brief vanNummendal te hebben overhandigd,
wordt hij toegelaten bijde professor in diens kamer hoog in het gebouw.
In het gesprek, dat nogal eenzijdig door Nummendal wordtgevoerd, laat deze
zich niet alleen uiterst kritisch uitover de Nederlandse wetenschap in het
algemeen, maar ookover professor Sibbelee in het bijzonder.
Wanneer Alfred om de luchtfoto's vraagt, schijnen zijnwoorden niet tot
Numendal door te dringen. Wel staat dezeerop hem de omgeving van Oslo te
laten zien.
Tijdens de wandling blijkt, dat Nummendal bijna blind is.Na een bezoek aan
een restaurant leidt hij zijn bezoekerrond in de prachtige omstreken. Hij
verteld daarbij overallerlei dingen en `geeft college' aan de
ongeduldigluisterende Alfred, die geen kans ziet aan het woord tekomen.
Wanneer hij er tenslotte toch in slaagt deluchtfoto's ter sprake te
brengen, verwijst Nummendal hemnaar de geologische dienst in Trontheim:
`een prachtignieuw gebouw'. Hij zal voor hem opbellen. In het
vliegtuigleest Alfred over een Nederlandse Himalayaexpeditiewaaraan o.m.
wordt deelgenomen door de door hem bewonderdeen benijde studievriend
Brandel, die behalvewetenschapelijk begaafd ook bijzonder sportief is en
vollevensdurf. Naast deze ondernemende, optimistische figuurheeft Alfred
zichzelf altijd gezien als een bedeesde,beperkte kamergeleerde. Des te
groter is daardoor zijntoch al aanwezige behoefte geworden om iets
volkomenoorspronkelijks te doen, bijvoorbeeld een zeer bijzonderemeteoriet
te vinden : 'een brok uit de kosmos', eenmineraal, dat dan naar hem zou
worden genoemd. EeenIssendorfiet. Al eerder, tijdens het verblijf in
Oslo,zijn bij Alfred jeugdherinneringen opgekomen, die nietalleen mede de
oorzaak zijn van het ontstaan van zulkewensdromen, maar die zelfs zijn
levensloop tot op ditogenblik grotendeels hebben bepaald. Nadat hij zich
alsjongen met veel moeite zelf fluit had leren spelen, hadzijn moeder hem
nadrukkelijk erop gewezen, dat het vooreen fluitspeler onmogelijk was
wereldberoemd te worden.Toen was hij dan maar stenen gaan verzamelen, want
bioloogworden zoals zijn vader worden wilde hij niet : eenverkapte maar
vergeefse poging aan diens invloed teontrekken. Want de opvoeding door
zijn moeder was bijalles erop gericht gebleven, dat hij de verhinderde
grotewetenschappelijke carriere van zijn vader, die inZwitserland bij een
val in een rots-spleet de dood hadgevonden zal voltooien. Hij is het zich
als volwasseneklaar bewust geworden : als een zware last draagt hij
zijnvader met zich mee, zoals Aeneas, die Troje ontvluchtte,het op zijn
zwerftocht deed in letterlijke zin.
Wanneer Alfred in de nog maar ten dele afgebouwde flat,waarin de
geologische dienst in Trontheim isondergebracht, naar directeur Hvalbiff
informeert, blijktdeze er niet te zijn. Hij wordt te woord gestaan door
eenzekere Oftedahl, een onwezelijke figuur, die een operatieaan de hals
ondergegaan : 'een kaak zonder keel'. Foto'szijn er niet; Nummendal
schijnt ook niet te hebbbenopgebeld. Alfred gaat per vliegtuig verder naar
hetnoorden. In Troms? is er even een intermezzo: hij ontmoethier een
41-jarige Amerikaanse, getrouwd met een man dievoordurend naar de
middernachtszon staat te kijken en ookovermatig dorstig is. Op haar
voorstel om samen 'de eerstede beste lege hotelkamer binnen te huppelen'
gaat hij nietin.
Na nog een stuk gevlogen te hebben ontmoet Alfred in AltaArne. Het is Arne
geweest die hem in Amsterdam warm heeftgemaakt voor een gezamlijke tocht
naar Finnmarken. EvenalsQuigstad en Mikkelsen, de 2 andere geologen,
begint deeigelijke tocht.
Alfred is, ook als trekker, in het landschap waarin zezich nu bevinden,
verre de mindere van de anderen. Vooralbij het passeren van de rivieren
blijkt dit: wankelendspringt hij, beladen met een rugzak die heel wat
lichteris dan die van zijn tochtgenoten, van steen tot steen.
Eenondraaglijke kwelling voor hem zijn dadelijk naast deelende met voeten
en benen, de overal aanwezige muggen.Maar hij houdt vol en verbijt pijn en
vermoeidheid.Eenmaal weet Arne, wanneer hij bij een sprong naar
eenrotsblok valt, hem nog juist te grijpen. Arne neemt datnzijn
fototoestel en kaartentas van hem over om ze hem nahet passeren van de
rivier 'als een ridderorde' weer om tehangen. Maar zo goed haat het lang
niet altijd. Alfreddagdroomt meer dan eens op deze tocht. En dan zwerven
zijngedachten vaak weer naar zijn vader: was dat nu werkelijkzo'n man van
betekenis als zijn moeder hem altijd heeftvoorgehouden? Hij herinnert zich
een foto van dedeelnemers aan een groot wetenschappelijk congres,
waarbijvan maar twee van hen de namen niet werden vermeld. Eenvan die twee
was zijn vader.
De bodem wordt nu harder, ook de laatste dwergbekenverdwijnen, er zijn
alleen nog maar stenen. De Lap, de'sterke man', die tot nu toe een deel
van hun lasten heeftgedragen, gaat niet verder mee: gedrie?n trekken ze
voort.'Een vreemd soort levendigheid maakt zich van ons meester,alsof de
zon die nu weer doorkomt en alweer hoger staat,on onverbiddelijk meesleurt
in haar ritme, slaap of geenslaap. Ik voel mij trouwens zo wakker of ik
pas uit bedkom.'
De muggen blijven een plaag, voor 's nachts in de schameletent van Arne,
waarin Alfred vergeeft probeert te slapennaast zijn door alles heen
snurkende tentgenoot. In de vanQuigstad en Mikkelsen, keurig afgesloten,
dring geeninsekt door. Ze leven o.a. van vis (forellen) die ze zelfvangen
en klaarmaken. En ook bij dit soort elementairebezigheden voelt Alfred
zich de man die niet helemaalmeekan. 'Ik heb niets te doen'. Aan de
gesprekken,dikwijls van wetenschappelijke en levensbeschouwelijkeaard,
neemt hij wel deel. Degene die daarbij het minstemeetels, is Mikkelsen,
die nooit verder komt dan hetverkondigen van algemeen gangbare, afgezaagde
meningen.
Op een keer gebeurt er iet vreemds. Alfred staat op eenrots te praten met
Arne, die bezig is zijn nogal gammelefototoestel een andere rots te
fotograferen. En dan 'flitsde wereld langs (hem) heen'. Als hij weer bij
bewustzijnkomt, ligt hij gewond naast een vuur, goed verzorgd doorzijn
reisgenoten. En Arne zegt, dat hij wel dood hadkunnen zijn. Alfred heeft
zijn eigen niet uitgesprokengedachte: 'De val die ik heb gemaakt, is een
repliek vande fatale val die mijn vader maakte'. De band met deanderen
wordt er niet minder door. Samen ondergaan ze denatuur van het noorden:
'Rendieren. Dieren van sprookjes,kerstkalenders en ansichtkaarten. Herten
met geweien vanvilt. [..] Ik strompel voort, de anderen achterna
[..]Iedere voetstap komt op een andersoortig terrein terrecht:mos, een
steen en maakt een ander geluid. Daardoor heenhet ruisen van de rivier.
Enkel als ik stilsta kan ik hetgrommen van de rendieren horen.'
Met Arne is Alfred het gauwst gelieerd. Het had ookQuigstad kunnen zijn.
Ook hem bewondert hij; 'Quigstadbijt in de wereld met de grote witte
tanden. Hij zwaaitzijn hamer als een god. Hij spingt over de rivieren met
degrootste lasten op zijn rug [..]
Overigens blijft zelfs de geringste aanwijzing voor eenmogelijk
wetenschappelijk succes van Alfred uit: 'Ik hebacht ronde meertjes
bestudeerd... Ik zie niets [...]'
Daartegenover Arne en Quigstad: rustige, exacte werkersbij alles wat ze
doen, ook bij het stenen verzamelen.Mikkelsen verzamelt gruis en zand in
zakjes en stopt er zonu en dan een grote kei bij als souvenir.
Een nieuwe beproeving is de regen. Bij het oversteken vaneen rivier voelt
Alfred zich nu helemaal hopeloos. Daneven een opleving: ze komen langs
ronde gaten. Maar 'geenspoor van een wal er omheen die opgeworpen zou
kunnen zijndoor een inslaande meteoriet'.
Alfred sleept zich nu voort met een opengescheurdrechterbeen en een
opgezwollen enkel. Mikkelsen sjouwt eenrendiergewei mee, alsof hij een
toerist is.
Alfreds gevoel van afkeer ten opzichte van Mikkelsengroeit tot haat als
hij ontdekt, dat Mikkelsen luchtfoto'saan het bekijken is. Hoe komt hij
aan die foto's? Is ditmisschien een schakel in een wraakneming van
Nummendal opSibbelee, omdat die hem eens tegengesproken heeft op
eencongres? Heeft hij, na de brief van Sibbelee over defoto's, deze met
opzet meegegeven aan Mikkelsen en hem eenonderzoek in het noorden
opgedragen dat gelijk was aanzijn, Alfreds onderzoek?
Plotseling kan hij niet anders dan erop los trappen: enhij schopt
Mikkelsen dood-meent hij. Maar hij neemt eengeweldige sprong en valt
bewusteloos. Als hij isbijgekomen, vertelt hij aan de verbaasde Arne,
datMikkelsen zijn luchtfoto's heeft. Zijn verhaal overNummedals toeleg
wordt door Arne en Quigstad niet serieusgenomen: de hele zaak zal de oude
Nummendal door het hoofdzijn geschoten. Maar natuurlijk wil Mikkelsen die
foto'sbest laten zien. Inderdaad komt hij ze op Quigstadsverzoek
onderdanig brengen. Samen met Arne bekijkt Alfredze, maar er is niets,
niet dat op de inslag vanmeteorieten wijst.
Eindelijk meent Alfred nu te begrijpen 'hoe de wereld inelkaar zit'. Om te
beginnen had hij de luchtfoto'snatuurlijk in handen moeten hebben voor hij
uit Amsterdamvertrok En dan groeit er plotseling een geweldigwantrouwen
tegen Sibbelee. Waarom heeft deze hoogleraar,die zoveel meer ervaring
heeft dan hij, hem zo maar eropuitgezonden? Omdat hij hoopte, dat hij
misschien toch ietszou vinden, waardoor zijn vijand, de grote Nummendal,
inhet ongelijk zou worden gesteld?
Als Alfred na een moeizame slaap naar buiten komt, blijktde groene tent
van Mikkelsen en Quigstad verdwenen tezijn. Van Arne hoort he, dat ze al
voor enkele urenvertrokken zijn. En ze zullen niet meer terugkomen.
Zemoeten, probeert Arne te verklaren, een heel ander gebiedonderzoeken dan
Alfred en hij: hij maakt het duidelijkdoor de kaart erbij te halen. Arne
blijft de goede vriend:haast overdreven veel spullen van Alfred draagt hij
mee inzijn rugzak. Op zijn gewonden voeten volgt deze metmoeitede beheerst
en elegant klimmende en afdalende Arne.Op een gegeven ogenblik onstaat er
toch een kleinmeningsverschil over de te volgen richting. Ieder gaat
eenandere kant uit: achteraf blijkt het kompas van Alfred,waarop hij
absoluut vertrouwde niet goed te zijn. Maareerste had hij een gevoel van
tromf: eindelijk maakt Arneook eens een fout! Overal zoekend en lopend
raakt Alfredzijn kompas nog kwijt. Overigens voelt hij zich, nu hijalleen
is, veel opgewekter. Het vrije fantaseren wordt inider geval
gemakkelijker. De zon blijkt schijnen: hij doetzijn ogen dicht. En
dadelijk is er een droom: hij bevindtzich in een concertzaal. In het
orkest zit naast defluitist een meisje dat de bekkens bespeelt.
Plotselinghouden de blazers op. Alleen de fluitist speelt nogverder. `Ik
weet dat hij meisje eigendom is van defluitist'. Alfred trekt verder, zo
nu en dan legt hij eenpapiertje neer, waarop hij geschreven heeft in
welkerichting hij gaat. Afgaande op de kaart kan hij zijn wegvrij goed
vinden. Om een helemaal schoon te worden,springt hij in het water: `Overal
door liederijk wateromhuld te zijn, nergens pijn of weerstand te onmoeten,
isnog heerlijker dan slapen. Het is of ik het voor het eerstbeleef, na
wekenlang door het aardoppervlak alleen maarafwisselend woest te zijn
aangetrokken en met stenenvuisten te zijn teruggestompt[..] In kabbelend
koper zwemik de zon tegemoet [..]'.
Alfred gaat er vanuit, dat Arne, toen hij hem niet vindenkon, is
teruggegaan naar de plaats waar zij het laatstsamen waren, het kloofdal.
Naarmate hij vordert op zijnweg, wordt hij zekerder van zijn zaak. Hoe
zullen zeelkaar begroeten? Wat al Arne zeggen over het verlies vanzijn
kompas? Ziet hij Arnes tent nog niet?
Daar staat dan opeens de driepoot van de theodoliet, Arnemoet in de buurt
zijn. Toch knap dat hij hem zonder kompasweer teruggevonden heeft. Bij de
driepoot gekomen kijkthij om zich heen. Arne ligt op de grond. 'Iets dat
op gelepudding lijkt, besmeurt de steen [..] Zijn gezicht is, alsaltijd in
zijn slaap, onbegrijpelijk oud en moe[..] Maardit is geen slapen. Dit is
nooit meer slapen'.
Alfred verzameld Arnes bezittingen, waaronder ook hetaantekenboek, dat hij
waarschijnlijk in zijn hand had toenhij uitgleed; dan trekt hij weg. Het
gaat regenen, maarhij blijft lopen. Bij een rond meer doet hij een
pogingtot slapen. En onmiddelijk is er een droom: een donkerekamer met een
televisie-dialoog in een onverstaanbaretaal, terwijl het beeld is afgezet.
Hij probeert het aante draaien, het komt niet. `Een aanvaller legt zijn
handop mijn mond. Vader! roep ik en word van angst[..] Het wasmijn eigen
hand op mijn eigen mond'.
Een zekere onverschilligheid is over hem gekomen. Niet meteen ontdekking
komt hij in de wereld terug, maar met hetbericht dat er iemand is
doodgevallen. `Dat hem (Arne)overkomen is, wat ik aldoor gevreesd hen, dat
mijoverkomen zou. Bijna voel ik mij tekort gedaan'.
Hij bereikt en kleine nederzetting, een er oud uiziende,zwangere
Lappenvrouw met een heleboel naakte kinderenontvangt hem vriendelijk en
geeft hem eten. Strompelendweet hij nog juist een bed te bereiken.
Toegedekt met eenrendierhuid slaapt hij in om 24 uur later wakker
teworden.
Het vinden van de weg is nu eenvoudig genoeg vergleken metwat Alfred heeft
meegemaakt. Een ogenblik is er toch ietsbijzonder: in de lucht ziet hij
een gele weerschijn en erklinkt een slag die doet denken aan het
doorbreken van degeluidsmuur van een vliegtuig; dan is het weer stil.
Meteen boot, bestuurd door een Lap, gaat hij naar een grotereplaats,
Karasjokka. Daar wordt hij in het hotel opgezochtdoor iemand van de
politie die met aandacht de bladzijdeleest uit Arnes aantekenboek, waarop
Alfreds naamvoorkomt; met een knik geeft hij het het hem weer terug.
Nadat een dokter en een verpleegster hem wat hebbenopgeknapt, neemt hij de
bus om zuidelijk Alta te bereiken.Een 15 jarig meisje, waarmee hij in
gesprek raakt, laathij de aantekeningen van Arne, waarin zijn naam
voorkomt,vertalen. Er blijkt uit, dat Arne het weglopen van Alfredvan
Alfred als een grapje heeft opgevat en dat hij op deoude plaats op hem zou
blijven wachten.
Op de reis terug brengt hij een bezoek aan Prof. Nummedal.Van een
mogelijke opzet om het foto's te onthouden, blijktAlfred hierbij niets.
Het aantekenboek van Arne, dat hijhem heeft overhandigd, is voor Nummedal
waardeloos: hij isvolkomen blind. Kort daarna ontmoet Alfred nog eens
deAmerikaanse uit het begin van zijn reis; maar ook nu komthet in haar
hotelsuite in Bergen wel tot gesprekken, maarniet tot intimiteiten; ze
worden gestoord door haar mandie stomdronken in deerniswaardige toestand
binnenkomt.
Alfred zit weer in het vliegtuig op weg naar huis. In dekrant leest hij de
verklaring van lichtverschijnsel en deklap die hij bij Karasjokka heeft
waargenomen; mogelijk iser een meteoriet ingeslagen, een aantal geologen
zal hetgaan onderzoeken.
Zijn zus Eva en zijn moeder halen hem af op Schiphol: zezijn trots op hem.
Wat is zijn moeder ongerust geweest,toen ze gelezen had dat hij de
Himalayaexpeditie Brandelsvoeten bevroren waren geweest, zodat hij gebruik
moestmaken van een invalidewagentje. Stel je voor, dat hij[..]
De bij Alfred opkomende herinnering aan Brandel brengt hemtot de erkenning
dat hij zelf eigenlijk niet geschikt isvoor het door hem gekozen vak,
ondanks zijn virtuositeitin het afleggen van examens.
Het is allemaal zinloos geweest. Zijn moeder troost hem;ze heeft een mooi
cadeau, dat eigenlijk bestemd was voorzijn promotie. Maar hij krijgt het
nu al: tweemanchetknoppen, gemaakt uit een door zijn vader langgeleden
voor het gekochte meteoriet.
`Hier zit ik, in elke hand een manchetknoop. Maar geenenkel bewijs voor de
hypothese die ik bewijzen moest'.
Plaats (waar) :? Oslo : Alfred ontmoet prof. Nummedal voor deluchtfoto's.
? Troheicl : Geologische dienst is hier gevestigd.
? Tr?mro : Onmoet hier Arne.
? Shoganvarre : Onmoet Ovigstad en Mikkelsen en slaan hierhun v
vooraden in voor de reis.
? Het meer Lievnasjaivre ; de berg Vuorje : punten die zeop hun
reis tegekomen.
? Ramnastua : Plaatsje waar hij de mensen weer ziet.
? Bergen (D.L) : Hier gaar hij prof. Nummendal opzoeken.
? Terug in Nederland, schiphol en z'n woonplaats.
? Finmarken (Russische grens) : eindpunt v.d. expeditie.
Tijd (wanneer) :Het verhaal begint vrijdag 15 juni, dit is de dag dat
hijNummendal gaat opzoeken en eindigt in Groningen inseptember '62.
(Groningen, sept '62 - sept. '65)
Figuren :
? Alfred : Student (26 jaar) geografie, leerling van prof.Sibbelee. Is erg
bescheiden (eigenlijk omdat hij "bang"is). Verdwaalt snel. Zegt niet war
hij denkt. Wildevroeger fluitist worden, is geoloog geworden om zijnvaders
"falen". Telt zijn voetstappen. Heeft een zusje Evaen een moeder. Is erg
netjes, laat nooit iets slingeren enis voorbereid als hij ergens aan
begint. Hij is ambitieus(weet zelf niet waar het van komt). Zegt dat zijn
levenwaardeloos is als hij geen meteoorkraters vindt.Proefschrift
schrijven en cum laude promoveren. Trouwt metde vriendin van Eva. Wordt
prof.
Alfred probeert tegen de chaos te vechten, gebukt onder dezware last van
zijn vader's herinnering. Hij verliest enis niet opgewassen tegen de
vijandige natuur.Sterk mytisch doet daarnaast Arne aan, die met grote
vanzelfsprekenheid verricht, wat Alfred graag zou willendoen. Hij is een
suprieure, vrij persoonlijkheid, maarbehoudt toch met Alfred een sterk
menslijke binding.
Quigstad is een soort mytische veroveraar `zwaait zijnhamer als een god',
die Alfred op een gegeven momentacherlaat.
Mikkelsen die hem letterlijk en figuurlijk volgt, mist hetgeweldige en
onafhanklijke; een ordinaire vorm vanQuigstad.
Alfred probeert los te komen van zijn dode vader en zoektdaarom naar diens
plaatsvervanger: noch de professoren,noch de bewonderde, maar veel te koel
berekende, modernegeleerde Quigstad zijn daarvoor geschikt: wel Arne.
EnArne vindt de dood.
Thema's :? het niet tevreden zijn met jezelf (pure onzekerheid)
Het leven : chaotische en zinloos. Mensen proberen in zijnboeken vergeefs
iets `zinvols' te doen. Dit mislukt bijnaaltijd. Mede door allerlei
toevalligheden en eenonberekenbare samenloop van omstandigheden.
Waarom gebeuren (vreemde) dingen ? :
Er is een verwantschap met een oude Noorse mythe en sagadoor Hella Haasse:
Doodijs en hemelsteen in Raster;zomer1971. Daarin speelt een uiterlijk
menselijk verschijningvan geweldige kracht, die in toorn geraakt,
overslaanbaaris: Alfred lett. = de rede uit de taal der dwergen, hier:die
van de kleine burgers; Issendorf = te dorps, onmondig;Arne: oorspr. in het
Noors = haardstede, dus = vuur;Mikkelsen = de zoon van Mikkel (Noors voor
Reinaert devos), dus listig, onbetrouwbaar.
Titelverklaring :
Met nooit meer slapen wordt aan de ene kant de doodbedoeld van Arne, maar
ook het feit dat Alfred in het landwaar de zon niet onder gaat en daardoor
niet (ofnauwelijks) kan slapen.
Motto + Voorwoord : -
Vertelwijze :Ik-perspektief, belevende ik. De hoofdpersoon verteldtijdens
zijn reis wat hij meemaakt.
Chronologie :
Het verhaal loopt chronologisch, er zit eeen klein stukjevan Alfreds jeugd
in, waarin hij fluitist wilde worden.
Tijdsbehandeling :
Het verhaal duurt zo'n 4 maanden, begint in juni, eindigtin sept.
Werkelijkheid :
? 1953, de watersnoodramp in Zeeland.
? Roald Amundsen, de eerste persoon op de zuidpool.
? Lappen.
? Dr. Livingstone, ontdekkingsreiziger.
? De hunnebeldbouwers.
? Botanisch Congres te Lzanne, juli 1947
? Einstein
? God
? Mozes
? Socrates
? Marx
? Hemmingway
? Mensen die anderen niet vertrouwen, die steeds alleenstaan.
(deze dingen worden genoemd, maar worden niet allemaalmeegemaakt.)
Genre :
Het is een psychologische roman, je namelijk met Alfredmee, weet waarom
hij terug gaat naar Arne en weet waaromhij eigelijk geoloog is geworden.
Willem Frederik Hermans wordt op 1 september 1921 geboren in het Diaconessenhuis aan de Overtoom in Amsterdam. Hij groeit op in een Amsterdams onderwijzersgezin. Zijn oudere zus is hem, vooral door zijn vader, altijd tot voorbeeld gesteld, maar Hermans blijft in haar schaduw staan. Zijn vader zegt hem dat hij niets kan, dat hij meer op zijn zus Corry zou moeten lijken. Hij haat haar. Zijn zus zal slechts 21 jaar oud worden. Als de Duitsers in mei 1940 Nederland binnenvallen, plegen zij en haar neef Piet Blind, met wie ze een geheime relatie had, zelfmoord. Deze gebeurtenis verandert zijn leven in meerdere opzichten. Hij is 18 als ze sterft en vanaf dat moment komt een einde aan zijn jeugd. De dood van zijn zus markeert ook een ander punt: de oorlog. Op het moment dat Nederland capituleert pleegt zij zelfmoord. Het zou goed kunnen dat dit voor de jonge Hermans aanvoelde als verraad. Als het erop aankomt, geeft zij op. De oorlogsjaren en de zelfmoord van zijn zus versterken het beeld dat hij van de wereld heeft: dat de wereld chaotisch is.
Boek informatie
- Nooit meer slapen
- Willem Frederik Hermans
- Nederlands
Handige opties
- Meer boeken van:Willem Frederik Hermans