Boekverslag: Het fregatschip Johanna Maria
De Johanna Maria wordt op een dag in februari 1865 van de werf op Oostenburg in Amsterdam te water gelaten. Het schip draagt op de scheg de zinspreuk: "Nil desporandum" (wanhoop niet), die ook op Brouwer van toepassing is. Kapitein van het schip is Wilkens. Beide mannen liggen elkaar niet en het komt al op de eerste vaart tot een botsing. Wilkens heeft zorgen vanwege zijn ziekelijke vrouw en kinderen. Als hij uitvaart, wil hij liefst zo snel mogelijk weer thuis zijn. Volgens Brouwer, die solo leeft, besteedt hij te weinig aandacht aan het schip. Tijdens de tweede reis probeert Wilkens aanvankelijk toenadering tot Brouwer te zoeken, maar de verwijdering blijft. Wilkens zit steeds vaker beneden zijn verdriet te verdrinken: zijn vrouw is krankzinnig geworden en enkele van zijn kinderen zijn overleden. Als hij op een nacht merkt, dat Brouwer vaak aan het roer staat, smijt hij hem de trap af. Hiervan heeft hij echter later spijt. Bij de volgende reizen verandert er weinig. Brouwer staat steeds vaker aan het roer, eerst nog heimelijk, later op verzoek van Wilkens. Op Wilkens' laatste reis praat hij 's nachts met Brouwer. Hij geeft toe hem onrecht gedaan te hebben, omdat hij niet had ingezien, dat Brouwer beter voor het schip zorgde dan hijzelf. De verzoening is een feit, maar de volgende morgen is Wilkens verdwenen. De J.M. keert terug met de vlag halfstok.
Vanaf nu vaart het schip voortdurend onder andere gezagvoerders. Na een aanvaring wordt het eerst aan een Noorse reder verkocht. Brouwer laat de vlaggelijn vieren en steekt de vlag zorgvuldig opgevouwen in zijn buis. Hij wil graag kapitein van de J.M. worden. Bij kapitein Nilsen heeft hij op de 'Ingrid' (J.M.) een goede tijd. Hij verdient veel geld met smokkelarij en geeft dit bij de vroegere reders van de J.M. in bewaring. Onder de derde kapitein Rasmussen krijgt de 'Ingrid' een tweede aanvaring en komt daarna in Russische handen. Brouwer wordt later ook op de 'Feodora' weer bootsman, evenals bij Rasmussen. Zijn kapitaal groeit gestaag. Het gaat echter mis als de ruziezoekende Braun kapitein wordt. Brouwer komt een jonge Fin te hulp, die door Braun met een touw geslagen wordt en slaat de kapitein neer. Hij krijgt zes maanden gevangenisstraf en ziet dan pas vijf jaar later de J.M. weer. In de tussentijd vaart hij met kapitein Rasmussen, met wie hij als zijn bootsman vriendschap had gesloten. Tenslotte ontdekt hij op de rederij van Iquique de J.M. (Hij noemt het schip nooit anders). Het schip, dat op dat moment 'Lilian Bird' heet, en eigendom is van drie avonturiers, had intussen al wel vier verschillende namen onder vier verschillende eigenaars gehad. Het was o.a. door een Peruaanse kanonneerboot beschoten, en vaak - en soms verkeerd - gerepareerd. Brouwer monstert aan en ontmoet Hendrik Prins, de zoon van zijn vriend, die toendertijd scheepsjongen op de J.M. was. Eenmaal nog raakt Brouwer zijn schip kwijt: samen met twee anderen wordt hij bij een vechtpartij neergestoken en belanden in het ziekenhuis van Honolulu. Later ontmoet Brouwer opnieuw enkele oude bekenden, waaronder Van Nes, nu Nash geheten. Deze heeft het schip gekocht van Straus, die het eigenlijk aan Brouwer beloofd had. Nash verkoopt Brouwer het schip, maar wil tot Apia als passagier meevaren. Samen met Meeuw, Every en John drinkt Brouwer het schip in. Perron wordt kapitein en Brouwer zelf stuurman. Als Perrin Nash een keer om advies vraagt, geeft deze hem een slecht advies: het schip loopt aan de grond. Brouwer smijt Nash daarop van boord. Het schip wordt hersteld. In de scheepskist ontdekt Brouwer papieren van vroeger: het logboek van de eerste reis, een bijbel met een haarlok tussen de bladzijden enz.. Ook vindt hij, opgerold in een koker, de Hollandse vlag van zijde. De naam Johanna Maria komt weer op de boeg te staan, de zinspreuk wordt blinkend gepoetst. Evans, een van de vroegere avonturiers, wordt nu kapitein, en er wordt koers gezet naar Europa.
Het schip ligt aan de Dijkschacht aangemeerd, dichtbij de plaats waar het ooit te water is gelaten. Aan boord bevinden zich twee grijze mannen en een neger. In de herfst gaat Meeuw op de wal wonen. Zo blijven alleen Every en Brouwer achter. Op een dag in het voorjaar klimt Brouwer in het want om iets te herstellen. Hij valt uit de beijzelde mars. In zijn hut wordt hij door Every verzorgd, maar na twee dagen eet en drinkt hij niet meer. Hij zegt alleen nog maar: "Johanna Maria". Every blijft nog een maand aan boord, daarna ligt het schip verlaten in het water, in regen, wind en zon.
Van Schendel werd genoemd na zijn vader, de Nederlandse romanschrijver Arthur van Schendel (1874-1946). Op de leeftijd van tien, bewoog van zich Schendel met zijn ouders aan Italië. Hij woonde het Gymnasium in Florence bij, en, in 1930, ging hij naar Parijs, kunstgeschiedenis in Sorbonne bestuderen. In 1933, keerde hij aan Nederland terug, waar hij een vrijwilliger in Amsterdam Rijksmuseum, in het Ministerie van schilderijen werd. In 1936, werd hij benoemd daar als medewerker. Tezelfdertijd werkte hij aan zijn dissertatie. Met een studie over vroege Lombard tekeningen, Engelse Lombardie jusqu'à Lavin du XVe van Le dessin siècle, verkreeg hij, in 1938, zijn graad in Sorbonne, onder de supervisie van Henri Focillon (q.v.). Hij hield zijn post bij het Ministerie van schilderijen in Rijksmuseum, waar hij, vlak vóór en tijdens de oorlog, in weg het evacueren van en het verbergen van de kunstwerken in diverse schuilplaatsen actief was. Na de oorlog, werd Van Schendel benoemd curator van het Ministerie van schilderijen. Zijn benoeming als directeur van de afdeling volgde in 1950. Het behoud van kunstwerken was onder zijn hoofdzorgen. Diverse schilderijen werden schoongemaakt, hersteld en werden werden onderzocht onder zijn supervisie, met inbegrip van het Horloge van de Nacht van Rembrandt. Het wetenschappelijke onderzoek met Röntgenstralen en de infrarode fotografie van dit het schilderen werden uitgevoerd in samenwerking met Belgische deskundige Paul Coremans (q.v.). Deze studie leidde tot een publicatie in Oud Holland (1947), mede gecreëerd door van Schendel en de restaurateur, H.H. Mertens. Het onderzoek van de Röntgenstraal van een ander meesterwerk, de Gouverneurs van Rembrandt van het Gilde van de Doek, die ook tot nieuw inzicht in het schilderen van Rembrandt techniek worden geleid. In 1963, nam Van Schendel het initiatief aan opstelling een onafhankelijk laboratorium in Amsterdam: VoorOnderzoek van Voorwerpen bestelwagen Kunst Engelse Wetenschap van Laboratorium van Centraal. Tezelfdertijd speelde hij een belangrijke rol in internationale organisaties op het gebied van het behoud en de restauratie van kunstwerken. Samen met Coremans en anderen, was hij actief in de stichting, in 1950, van het Londen gebaseerde Internationale Instituut voor Behoud van de Historische en Artistieke Werken (IIC). In 1959, nam hij aan de verwezenlijking van het Internationale Centrum voor de Studie van het Behoud en de Restauratie van Cultureel Bezit, in Rome deel. Tijdens verscheidene jaren, tussen 1965 en 1971, was hij de voorzitter van de Internationale Raad van Musea (ICOM). In zijn eigen museum, verkreeg hij, in 1959, de positie van directeur in leider, die David Röell (q.v.) slaagt. Als directeur, vond hij zelden de tijd om kunst historisch onderzoek te doen. Één van zijn taken was de voltooiing van de vernieuwing van Rijksmuseum, begon onder Röell. De twee binnenhoven van het museum werden herbouwd het verstrekken van aanpassing voor de Ministeries van beeldhouwwerk en toepasten kunsten, en van Nederlandse geschiedenis. De ruimten werden ontworpen door Dick Elffers (1910-1990). Van Schendel bepleitte altijd een gematigde, maar aantrekkelijke presentatie van de kunstwerken, in een stille atmosfeer. Onder zijn directie, verwierf het museum een aantal schilderijen door belangrijke Nederlandse kunstenaars, met inbegrip van een triptiek door de bestelwagen Leiden van Lucas, en landschappen door Aelbert Cuyp, en Philips Koninck. Een andere belangrijke aankoop, in 1965, was 's nachts de Heilige Familie, die op dat ogenblik aan Rembrandt wordt toegeschreven. Een aantal belangrijke tentoonstellingen werden georganiseerd. 1968-1969 toont op Italiaanse fresko's, die eerst in het Metropolitaanse Museum in New York worden gehouden en later in Rijksmuseum in Amsterdam, omvatte een aantal fresko's gered na de vloed van 1966 in Florence. De tentoonstelling die van 1969 de dood van Rembrandt in 1669 herdenkt trok een verslagaantal 460.000 bezoekers aan. Van Schendel trok zich in 1975 terug. Voor deze gelegenheid, boden zijn collega's hem een speciale kwestie (23, 2 (1975) aan van het Bulletin van het Rijksmuseum. Van Schendel was nog actief in diverse organisaties, toen hij plotseling op de leeftijd van 68 stierf
Boek informatie
- Het fregatschip Johanna Maria
- Arthur François Émile van Schendel
- Nederlands
Handige opties
- Meer boeken van:Arthur François Émile van Schendel