Werkstuk: Katten
1. De geschiedenis
Reeds in de derde eeuw na Christus was de kat al in onze omstreken bekend als huisdier, of beter gezegd als een met de mens levend min of meer wild dier. Door de kruisvaarders werden in de twaalfde en de dertiende eeuw in West-Europa tamme katten ingevoerd uit het middenoosten, gelijktijdig overigens met ratten, zodat met de kwaal ook het bestrijdingsmiddel werd binnengebracht. Deze tamme katten vermengden zich al spoedig met de reeds aanwezige, minder gedomesticeerde katten hetgeen uiteindelijk heeft geresulteerd in de miljoenen huiskatten zoals wij die heden ten dage kennen. Werden katten in de verre oudheid door sommige volkeren, onder bepaalde omstandigheden tenminste, als heilige dieren behandeld en waren zij in latere tijden veelal omweven met een waas van geheimzinnigheid (waarschijnlijk omdat men het dier in zijn gedragingen en reacties niet begreep), de Europese Middeleeuwen wat betreft eigenaardige meningen inzake katten, de kroon wel gespannen. Men bracht toen vaak de kat in verband met heksen en demonen en alle andere onzichtbare en duistere machten welke erop uit waren de mens ongeluk en rampspoed te bezorgen. De kat werd, als belichaming van "Het Kwaad", meer dan eens verantwoordelijk gesteld voor epedemie_n, overstromingen, stadsbranden, etc., etc. Ik ben er niet geheel van overtuigd dat onze grootouders dit soort bijgeloof reeds volledig waren ontgroeid. Immers heette het bijvoorbeeld in het begin van onze eeuw nog steeds dat wanneer een zwarte kat in het donker iemands pad kruiste, dit voor degene, die dit overkwam een duidelijke voorbode betekende van naderend onheil. Het spreekt vanzelf, dat de hierboven geschetste opvattingen inzake de kat van sterke invloed zijn geweest op de houding van de mensen ten aanzien van de verzorging en de voeding van deze dieren, althans voor wat betreft onze eigen middeleeuwen en voor zover er van (bij)voeding en enige verzorging van de mens in de meeste gevallen sprake was. Gelukkig zijn de verhouding mens/kat tegenwoordig genormaliseerd, al ging dit vanzelfsprekend niet ineens. Mocht men er twee of drie generaties geleden nog van uitgaan dat het beter was een kat te voeden dan veel muizen te moeten onderhouden, onze eigen ouders dulden echter veelal de kat alleen overdag binnen. s'Avonds werd hij onverbiddelijk het huis uitgezet en moest hij zich maar zien te redden, weer of geen weer. Dit deed men waarschijnlijk op grond van de overweging dat de kat een nachtdier zou zijn, hetgeen pas de laatste jaren is gebleken niet juist te zijn. In het gunstigste geval kon de het huis uitgezette kat voor de nacht een warme schuur of stal als onderdak vinden. Vele zullen, vooral in de meer verstedelijkte agglomeraties, minder fortuinlijk zijn geweest en hun toevlucht hebben moeten zoeken in portieken, e.d.. In verreweg de meeste gevallen werd de kat tot omstreeks het midden van onze eeuw hoofdzakelijk gezien in het licht van zijn mogelijk nut voor de mens, met ander woorden zijn ijver bij het bestrijden van kleine knaagdieren.
2. De verzorging
De ogen, de oren, de nagels, het gebit en niet te vergeten de vacht van de kat - en dan vooral van de langharen - hebben een regelmatige verzorging nodig. Onbesproken zullen echter blijven al de handelingen die weliswaar duidelijk onder het begrip "verzorging" vallen, doch die steeds moeten worden verricht onder leiding van een dierenarts, althans op zijn aanwijzing.
2.1. De ogen
Soms zit er wat vuil in de ooghoeken, vuil dat de kat meestal niet zelf kan verwijderen. Kan hij dit wel, dan zal hij het zeker met zijn voorpoot doen, maar meestal zal ook de kat zelf pas merken dat het vuil aanwezig is, als dit voor hem zelf hinderlijk is geworden doordat het tot een relatief grote koek is aangegroeid. Het komt ook voor - vooral bij perzen - dat de oogranden wat viezig zijn. In de beide gevallen maakt men de ogen schoon met behulp van een steriel gaasje wat gedept is in een fysiologische zoutoplossing (dit is een oplossing van 4½ gram keukenzout in een ½ liter gekookt water, liever nog gedestileerd water.
Uiteraard in afgekoelde toestand gebruiken). Men moet de oogranden altijd schoonvegen van de neus af in de richting van het oor. Dit in tegenstelling bij mensen, waarbij van de oorzijde naar de neuszijde gewreven moet worden. Het vuil in het hoekje bij de neus kunt u zonder vegen gewoon verwijderen.
2.2. De oren
Afhankelijk van de omgeving waarin een kat gewoonlijk vertroeft zullen zijn oorschelpen meer of minder vuil worden. Een kat die altijd binnengehouden wordt, zal niet zo snel vuile oorschelpen krijgen of het zou moeten zijn dat men als kattebakvulling turfstrooisel gebruikt. De ene kat heeft natuurlijk wel meer oorsmeerafscheiding dan een andere kat, maar dat is uiteindelijk bij mensen ook zo. Betreft het slechts vuil dat ven buitenaf is binnengedrongen, kan men het beste de oren schoonmaken met een steriel gaasje gedept in een lauwwarm sopje gemaakt met babyshampoo. Bevindt zich in de oorschelp een dikke, brijachtige, donkerbruine afscheiding, wrijft de kat met een voorpoot steeds over 1, maar meestal over beide oren, houdt hij de kop voortdurend scheef, schudt hij steeds met zijn kop en houdt hij bovendien steeds zijn oren plat, dan dient men als een haas naar de dierenarts te gaan die waarschijnlijk oormijt zal vaststellen.
2.3. De nagels
Nu zijn er "dierenliefhebbers" die, terwille van hun voorkeur voor het bankstel en voor het ameublement, de nagels van hun kat (laten) verwijderen. Hierdoor geven deze lieden enerzijds duidelijk te kennen van de psyche van een kat niets, maar dan ook helemaal niets te begrijpen, en anderzijds zijn deze mensne gewoon wreed. Het dier zal moeilijk naar buiten kunnen. In een boom vluchten bijvoorbeeld een aanvallende hond is voor de kat - zonder - nagels een onmogelijke zaak geworden. De betreffende kat kan zich bovendien niet meer verdedigen, ook niet tegenover een andere kat. En zonder nagels kan Hij geen prooi meer vangen of zelfs maar vasthouden. Over het algemeen kan een kat zijn nagels zelf scherpen.
2.4. De neus
Over de neus is eigenlijk bettrekelijk wienig te zeggen, althans wat betreft het onderhoud. Enkele uitgesproken robbedoezen hebben altijd zwarte, verstopte neusgaten. Dit stof- of tuinvuil gaat vrij vlot vastkoeken. Men dient dit dus veelvuldig, soms zelfs dagelijks, te verwijderen met een watje gedept in hetzj een beetje lauwwarm water, hetzij slaolie of iets dergelijks, al naar gelang het vastzitten van het vuil.
3. Huisvesting
Als ik spreek over de huisvesting van onze katten, bedoelen ik natuurlijk in de eerste plaats de huisvesting van katten die een eigenaar hebben. Ik laat de asieldieren, de zwerfkatten, de verwilderde katten en tevens de zwervense katers buiten beschouwing. Onder huisvesting versta ik niet alleen de manden, rennen, catteries en dergelijke zaken, die duidelijk vallen onder het eigenlijke begrip huisvesting, doch ook alle accessoires die niet allen het leven van de betrokken katten, maar tevens die van hun eigenaar kunnen veraangenamen. Hierbij denk ik onder meer aan kussens, bandjes, speelgoedjes, krabplanken en al het vedere dat wij mensen voor katten van belang achten. Nu dienen wij wel enig onderscheid te maken. Leeft men in een vrijstaand huis, te midden va weilanden of bossen, ver van iederverkeer, met slechts 1 of 2 katten, dan behoeft men eigenlijk nauwelijks over de huisvesting van de huisdieren te spreken.
3.1. Een eigen verblijf voor de kat
Het zal veel mensen wel zijn opgevallen dat een kat heel vaak op een stoelzitting of op een tafel ligt te slapen. Katten liggen vrijwel ook vaak onder een lage kast, dat wil zeggen een kast op lage poten. Ook bovenop een kast is een geliefd plekje om te slapen. Soms zoeken zij zich zelfs een plaatsje in een openstaande kast, doch dit blijkt achteraf toch meestal te berusten op een vergissing. Geen enkele kat houdt er namelijk niet van om te worden opgesloten.
4. Eigenschappen
Een kat heeft een heleboel verschillende eigenschappen daarover zal ik meer vertellen.
4.1. De bouw van de kat
Een kat is zo aangepast aan het leven, dat er wel eens van hem wordt gezegt dat hij 'negen levens' heeft. Zijn lichaam is gespierd en lenig, zodat hij kan draaien, klimmen en springen met een enorme soepelheid. hij beweegt zich net zo snel en plotseling als de wilde kat. Hij kan in het donker zien en hij kan geliuden horen die wij mensen niet kunnen horen. En meestal komt hij na een val altijd op zijn vier poten terecht.
4.2. Jachtinstinct
Elke kat is een jager, hoe onschuldig hij ook mag lijken. Zijn lichaam is nu een maal gemaakt om te sluipen en te springen. De klauwen en tanden zijn dodelijke wapens. De domesticatie heeft de kat niet veranderd: hij jaagt nog even graag. Dat katachtigen echte jagers zijn kun je zien aan nog heel kleine katjes, die vanaf het moment dat ze kunnen lopen al achtervolgingsspelletjes gaan doen.
Reeds in de derde eeuw na Christus was de kat al in onze omstreken bekend als huisdier, of beter gezegd als een met de mens levend min of meer wild dier. Door de kruisvaarders werden in de twaalfde en de dertiende eeuw in West-Europa tamme katten ingevoerd uit het middenoosten, gelijktijdig overigens met ratten, zodat met de kwaal ook het bestrijdingsmiddel werd binnengebracht. Deze tamme katten vermengden zich al spoedig met de reeds aanwezige, minder gedomesticeerde katten hetgeen uiteindelijk heeft geresulteerd in de miljoenen huiskatten zoals wij die heden ten dage kennen. Werden katten in de verre oudheid door sommige volkeren, onder bepaalde omstandigheden tenminste, als heilige dieren behandeld en waren zij in latere tijden veelal omweven met een waas van geheimzinnigheid (waarschijnlijk omdat men het dier in zijn gedragingen en reacties niet begreep), de Europese Middeleeuwen wat betreft eigenaardige meningen inzake katten, de kroon wel gespannen. Men bracht toen vaak de kat in verband met heksen en demonen en alle andere onzichtbare en duistere machten welke erop uit waren de mens ongeluk en rampspoed te bezorgen. De kat werd, als belichaming van "Het Kwaad", meer dan eens verantwoordelijk gesteld voor epedemie_n, overstromingen, stadsbranden, etc., etc. Ik ben er niet geheel van overtuigd dat onze grootouders dit soort bijgeloof reeds volledig waren ontgroeid. Immers heette het bijvoorbeeld in het begin van onze eeuw nog steeds dat wanneer een zwarte kat in het donker iemands pad kruiste, dit voor degene, die dit overkwam een duidelijke voorbode betekende van naderend onheil. Het spreekt vanzelf, dat de hierboven geschetste opvattingen inzake de kat van sterke invloed zijn geweest op de houding van de mensen ten aanzien van de verzorging en de voeding van deze dieren, althans voor wat betreft onze eigen middeleeuwen en voor zover er van (bij)voeding en enige verzorging van de mens in de meeste gevallen sprake was. Gelukkig zijn de verhouding mens/kat tegenwoordig genormaliseerd, al ging dit vanzelfsprekend niet ineens. Mocht men er twee of drie generaties geleden nog van uitgaan dat het beter was een kat te voeden dan veel muizen te moeten onderhouden, onze eigen ouders dulden echter veelal de kat alleen overdag binnen. s'Avonds werd hij onverbiddelijk het huis uitgezet en moest hij zich maar zien te redden, weer of geen weer. Dit deed men waarschijnlijk op grond van de overweging dat de kat een nachtdier zou zijn, hetgeen pas de laatste jaren is gebleken niet juist te zijn. In het gunstigste geval kon de het huis uitgezette kat voor de nacht een warme schuur of stal als onderdak vinden. Vele zullen, vooral in de meer verstedelijkte agglomeraties, minder fortuinlijk zijn geweest en hun toevlucht hebben moeten zoeken in portieken, e.d.. In verreweg de meeste gevallen werd de kat tot omstreeks het midden van onze eeuw hoofdzakelijk gezien in het licht van zijn mogelijk nut voor de mens, met ander woorden zijn ijver bij het bestrijden van kleine knaagdieren.
2. De verzorging
De ogen, de oren, de nagels, het gebit en niet te vergeten de vacht van de kat - en dan vooral van de langharen - hebben een regelmatige verzorging nodig. Onbesproken zullen echter blijven al de handelingen die weliswaar duidelijk onder het begrip "verzorging" vallen, doch die steeds moeten worden verricht onder leiding van een dierenarts, althans op zijn aanwijzing.
2.1. De ogen
Soms zit er wat vuil in de ooghoeken, vuil dat de kat meestal niet zelf kan verwijderen. Kan hij dit wel, dan zal hij het zeker met zijn voorpoot doen, maar meestal zal ook de kat zelf pas merken dat het vuil aanwezig is, als dit voor hem zelf hinderlijk is geworden doordat het tot een relatief grote koek is aangegroeid. Het komt ook voor - vooral bij perzen - dat de oogranden wat viezig zijn. In de beide gevallen maakt men de ogen schoon met behulp van een steriel gaasje wat gedept is in een fysiologische zoutoplossing (dit is een oplossing van 4½ gram keukenzout in een ½ liter gekookt water, liever nog gedestileerd water.
Uiteraard in afgekoelde toestand gebruiken). Men moet de oogranden altijd schoonvegen van de neus af in de richting van het oor. Dit in tegenstelling bij mensen, waarbij van de oorzijde naar de neuszijde gewreven moet worden. Het vuil in het hoekje bij de neus kunt u zonder vegen gewoon verwijderen.
2.2. De oren
Afhankelijk van de omgeving waarin een kat gewoonlijk vertroeft zullen zijn oorschelpen meer of minder vuil worden. Een kat die altijd binnengehouden wordt, zal niet zo snel vuile oorschelpen krijgen of het zou moeten zijn dat men als kattebakvulling turfstrooisel gebruikt. De ene kat heeft natuurlijk wel meer oorsmeerafscheiding dan een andere kat, maar dat is uiteindelijk bij mensen ook zo. Betreft het slechts vuil dat ven buitenaf is binnengedrongen, kan men het beste de oren schoonmaken met een steriel gaasje gedept in een lauwwarm sopje gemaakt met babyshampoo. Bevindt zich in de oorschelp een dikke, brijachtige, donkerbruine afscheiding, wrijft de kat met een voorpoot steeds over 1, maar meestal over beide oren, houdt hij de kop voortdurend scheef, schudt hij steeds met zijn kop en houdt hij bovendien steeds zijn oren plat, dan dient men als een haas naar de dierenarts te gaan die waarschijnlijk oormijt zal vaststellen.
2.3. De nagels
Nu zijn er "dierenliefhebbers" die, terwille van hun voorkeur voor het bankstel en voor het ameublement, de nagels van hun kat (laten) verwijderen. Hierdoor geven deze lieden enerzijds duidelijk te kennen van de psyche van een kat niets, maar dan ook helemaal niets te begrijpen, en anderzijds zijn deze mensne gewoon wreed. Het dier zal moeilijk naar buiten kunnen. In een boom vluchten bijvoorbeeld een aanvallende hond is voor de kat - zonder - nagels een onmogelijke zaak geworden. De betreffende kat kan zich bovendien niet meer verdedigen, ook niet tegenover een andere kat. En zonder nagels kan Hij geen prooi meer vangen of zelfs maar vasthouden. Over het algemeen kan een kat zijn nagels zelf scherpen.
2.4. De neus
Over de neus is eigenlijk bettrekelijk wienig te zeggen, althans wat betreft het onderhoud. Enkele uitgesproken robbedoezen hebben altijd zwarte, verstopte neusgaten. Dit stof- of tuinvuil gaat vrij vlot vastkoeken. Men dient dit dus veelvuldig, soms zelfs dagelijks, te verwijderen met een watje gedept in hetzj een beetje lauwwarm water, hetzij slaolie of iets dergelijks, al naar gelang het vastzitten van het vuil.
3. Huisvesting
Als ik spreek over de huisvesting van onze katten, bedoelen ik natuurlijk in de eerste plaats de huisvesting van katten die een eigenaar hebben. Ik laat de asieldieren, de zwerfkatten, de verwilderde katten en tevens de zwervense katers buiten beschouwing. Onder huisvesting versta ik niet alleen de manden, rennen, catteries en dergelijke zaken, die duidelijk vallen onder het eigenlijke begrip huisvesting, doch ook alle accessoires die niet allen het leven van de betrokken katten, maar tevens die van hun eigenaar kunnen veraangenamen. Hierbij denk ik onder meer aan kussens, bandjes, speelgoedjes, krabplanken en al het vedere dat wij mensen voor katten van belang achten. Nu dienen wij wel enig onderscheid te maken. Leeft men in een vrijstaand huis, te midden va weilanden of bossen, ver van iederverkeer, met slechts 1 of 2 katten, dan behoeft men eigenlijk nauwelijks over de huisvesting van de huisdieren te spreken.
3.1. Een eigen verblijf voor de kat
Het zal veel mensen wel zijn opgevallen dat een kat heel vaak op een stoelzitting of op een tafel ligt te slapen. Katten liggen vrijwel ook vaak onder een lage kast, dat wil zeggen een kast op lage poten. Ook bovenop een kast is een geliefd plekje om te slapen. Soms zoeken zij zich zelfs een plaatsje in een openstaande kast, doch dit blijkt achteraf toch meestal te berusten op een vergissing. Geen enkele kat houdt er namelijk niet van om te worden opgesloten.
4. Eigenschappen
Een kat heeft een heleboel verschillende eigenschappen daarover zal ik meer vertellen.
4.1. De bouw van de kat
Een kat is zo aangepast aan het leven, dat er wel eens van hem wordt gezegt dat hij 'negen levens' heeft. Zijn lichaam is gespierd en lenig, zodat hij kan draaien, klimmen en springen met een enorme soepelheid. hij beweegt zich net zo snel en plotseling als de wilde kat. Hij kan in het donker zien en hij kan geliuden horen die wij mensen niet kunnen horen. En meestal komt hij na een val altijd op zijn vier poten terecht.
4.2. Jachtinstinct
Elke kat is een jager, hoe onschuldig hij ook mag lijken. Zijn lichaam is nu een maal gemaakt om te sluipen en te springen. De klauwen en tanden zijn dodelijke wapens. De domesticatie heeft de kat niet veranderd: hij jaagt nog even graag. Dat katachtigen echte jagers zijn kun je zien aan nog heel kleine katjes, die vanaf het moment dat ze kunnen lopen al achtervolgingsspelletjes gaan doen.