Werkstuk: De Atlantikwall
De Atlantikwall
Het bevel voor de bouw van de zogenaamde Atlantikwall werd op 23 maart 1942
gegeven door Hitler, die in Bevel nr.40 de defensieve strategie vaststelde
die elke geallieerde invasie moest voorkomen. In dat Bevel stond dat er
verdedegingswerken moesten worden aangelegd op de kusten waar een landing
zou kunnen plaatsvinden, en dat er reservetroepen moesten klaarstaan voor
een tegenaanval. Tevens stond er dat 'de vijandelijke troepen die waren
geland vernietigd moesten worden of door een tegenaanval onmiddellijk terug
de zee in moeten worden gedreven'.
De noodzaak voor de bouw van zulke verdedegingswerken werd onderstreept door
de aanvallen van kleine groepen dappere mannen, de commando's. Zo werden op
28 maart 1942 de sluizen van de Forme Ecluse, het enige droogdok op de
Atlantische kust dat het grootste slagschip van Duitsland, de Tirpitz, kon
herbergen, vernietigd (Hierbij verloren de commando's 212 en de Royal Navy
782 mensen).
Door deze aanval was Hitler zeer aangeslagen, en hij beval onmiddellijk de
bouw van meer en grotere verdedegingswerken. Dit leek resultaat te hebben,
want toen de Engelsen en Canadezen een landing bij Dieppe uitvoerden (18 en
19 augustus 1942), werden ze ondanks enkele successen verslagen. (Deze
aanval kostte de Royal Navy 550 doden en gewonden, een torpedobootjager en
enkele landingsboten, de gevechtstroepen hadden 3670 doden en gewonden
verloren en tevens 29 Churchilltanks en de Royal Air Force verloor 153
mensen en 106 vliegtuigen; volgens de Duitsers verloren ze zelf 591 man,
enkele kanonnen en 48 vliegtuigen)
De hele Atlantikwall werd in twee jaar gebouwd. In die twee jaar werd er
voor de bouw van de muur ongelofelijke hoeveelheden beton (zestien miljoen
kubieke meter) en staal (een miljoen ton) gebruikt. De bouw berustte bij
Organisation Todt (genoemd naar Dr. Fritz Todt, in 1940 de Duitse minister
van Bewapening en Munitie), het staatsbouwbedrijf der nazi's onder leiding
van Alber Speer. Deze organisatie gebruikte als arbeidskrachten
dwangarbeiders, gevangenen en burgers. Toch was er een tekort aan
arbeidskrachten, waardoor ook de Duitse soldaten mee moesten helpen.
De Atlantikwall bestond uit verschillende soorten vestingwerken, met daarin
ook nog eens tot miniatuurforten omgebouwde kustplaatsjes. Men had het
zogenaamde Wiederstandsnet, dat een peleton met mitrailleurs en anti-
tankwapens kon tegenhouden. Ook had men een Stutzpunkt, dat zichzelf in de
strijd kon verdedigen. In dit Stutzpunkt kon een compagnie of een bataljon
liggen, gesteund door artillerie. Verder had je een grotere versterkte
stelling, het Verteidigungsbereich, dat zelfs beschikte over een mobiele
reserve. Sommige van deze stellingen konden zelfs de zwaarste luchtaanvallen
weerstaan. In een geheim Duits rapport stond:"Alle fortificaties,
geschutsopstellingen inbegrepen, maar houwitsers uitgezonderd, moeten zo ver
mogelijk naar voren worden geplaatst, liefst aan de voet van de duinen. Ze
moeten strand en water met hun vuur kunnen bestrijken". Het plan was 15.000
verdedegingswerken aan te leggen (op de dag van de invasie waren er 12.247
af).
De reden dat niet alles af was, was het feit dat het versterken van de
havens, te weten Cherbourg, Saint- Malo, Brest, Lorient en St. Nazaire,
enorm veel mensen en materieel had opgeslokt (men nam aan dat de
geallieerden bij een haven zouden landen). De bouw van de tweede linie was
zelfs nauwelijks begonnen, aangezien Rommel de prioriteit had gegeven aan de
eerste linie. Ook had de aanvoer van materialen te leiden onder geallieerde
luchtaanvallen en sabotage door het verzet.
Uiteindelijk bestond de muur uit niet meer dan goed beschermde
geschutsemplacementen met een bescheiden bewapening (rond de 3 inch), die
niet goed verspreid waren. Omdat men aannam dat de geallieerden bij het Nauw
van Calais zouden landen, was het daar het zwaarst versterkt en dus waren de
verdedegingswerken daar groter. Hier stonden kanonnen met kalibers van 11
tot 16 inch (bij Cap Gris Nez), die zelfs de Britse kuststeden Dover, Deal
en Ramsgate konden beschieten.
In 1944 was de spreiding als volgt. In het gebied tussen Calais en Boulogne
stonden 132 kanonnen opgesteld, waarvan 93 in kazematten. In Normandie waren
dit er slechts 47, waarvan er 27 in betonnen dekking stonden. Van al dit
geschut was een deel veroverd, wat het moeilijk maakte voor de Duitsers
aangezien er nu 28 verschillende kalibers waren. Tevens ontbrak de
bijbehorende richtapparatuur meestal, en hadden de kanonnen een beperkt
schootsveld, omdat de kazemat eromheen was gebouwd.
Het vertrouwen van Von Rundstedt en van Rommel in de Atlantikwall was dan
ook niet erg groot. In een positief scenario zou de muur de aanvallers
hoogstens 24 uur tegenhouden, maar na een doorbraak was de muur nutteloos,
aangezien al de stellingen naar voren waren gericht en de achterkant dus
kwetsbaar was. Rommel heeft zijn commandanten dan ook vaak gezegd dat de
eerste 24 uur beslissend zouden zijn.
De landing op Utah
De landing op Utah was gepland om 6.30, en om dat te bereiken werd er om
twee uur 's nachts begonnen met het vegen van mijnen in het landingsgebied
(wat overigens bij elk strand werd gedaan), waarna de oorlogsschepen op hun
aangewezen plaatsen gingen liggen, slagschepen en kruisers op 9900 en
torpedobootjagers op 4500 meter van de kust (soms kwamen ze zelfs
dichterbij. De afstanden gelden overigens voor elk strand). De vuurdekking
ter plaatse werd geleverd door de landingsschepen met raketten en kanonnen.
De troepen werden 17 km van de kust in de landingsvaartuigen gezet, maar de
zee was niet zo wild, aangezien Pointe-de-Barfleur en Pointe-du-Hoc aan
weerszijden van het strand lagen. Om 5.30 werden de Marcouf eilanden voor de
kust veroverd en werd daar luchtdoelgeschut op gezet. Intussen had een
Duitse batterij het vuur geopend op een van de torpedobootjagers en de
schepen kregen het bevel om de kust onder vuur te nemen.
Ondertussen waren de eerste troepen geland, en werden de 32 DD- tanks te
water gelaten (dichterbij de kust dan gepland, de zee was er rustiger.
Hierdoor ging er geen een in zee verloren) om nabijsteun te verlenen.
Met behulp van deze tanks werden al snel een aantal sleutelposities
veroverd, waarna er in de tweede golf demolitieteams van de marine aan land
kwamen om de strandversperringen op te ruimen.
ADe landing op Omaha
De landing op Omaha was gepland op hetzelfde tijdstip als die op Utah, om
6.30 dus.
Hier ging alleen veel mis. De beschietingen vonden plaats vanaf 40 minuten
voor de landing, waardoor er niet voldoende tijd was om alle Duitse kanonnen
uit te schakelen. Ook hier werden de troepen 17 km uit de kust in de
landingsvaartuigen gezet, maar de zee was hier een stuk ruwer. Hierdoor
duurde het 3 uur voordat de boten het strand bereikten en raakte de
landingsgolven door elkaar en uit formatie. Ook de tewaterlating van de
tanks ging niet goed. In plaats van te wachten tot ze in rustiger water
waren, werden de tanks op de linkerflank in te woelig water te land gelaten,
waardoor er 27 verloren gingen en slechts 5 het strand bereikten. Op de
rechterflank werden de tanks pas ontscheept toen het schip vaste bodem
voelde.
De ruwe zee eiste behalve 27 tanks ook veel geallieerde
aanvalsvoer/vaartuigen, de DUKW's. Deze waren beladen met veel noodzakelijk
materiaal, zoals artillerie en spullen om versperringen op te ruimen, die
daardoor nog steeds het strand versperden. Om toch bij het strand te komen
gebruikte men soms schepen om zich een weg te banen, andere schepen bleven
heen en weer varen op zoek naar een opening. Toch werd er men man en macht
gewerkt aan het opruimen van de versperringen, wat moeilijk was met te
weinig materiaal en mannen die er dekking achter zochten. Het lukte echter
toch, en uiteindelijk werden er 8 vaargeulen vrijgemaakt.
De troepen op het strand lagen echter nog steeds onder moordend vuur van de
Duitsers in hun bunkers en stellingen. Toen kapitein ter zee Harry Sanders
dit zag stuurde hij zijn 18de eskader torpedobootjagers dicht naar het
strand om de Duitse posities van dichtbij onder vuur te nemen.
Uiteindelijk lukte het om de Duitse linies te doorbreken en landinwaarts te
trekken, waarna het strand werd overspoeld door troepen, voertuigen en
voorraden.
an het einde van de dag wDe kunstmatige havens
Het slagen van operatie Overlord hing af van het feit of de geallieerden
genoeg voorraden en versterkingen aan land konden brengen, om een uitbraak
uit het bruggehoofd te forceren. De voorraden en versterkingen (denk aan
uitrustingstukken, eten, munitie) waren nodig, zodat nadat er eenmaal een
uitbraak was geforceerd de troepen konden blijven oprukken om de
vijandelijke legers te vernietigen (zo kan een infanteriedivisie alleen aan
de vijand het hoofd bieden als ze per dag 300 tot 400 ton voorraden krijgen.
Een pantserdivisie vergt 1200 ton).
Omdat de Duitsers wisten dat de geallieerden een haven nodig zouden hebben,
hadden ze alle beschikbare havens zozeer versterkt, dat het onmogelijk was
deze te veroveren vanuit zee. Deze optie viel dus af.
De troepen permanent vanaf het strand bevoorraden kon ook niet. Hiervoor
waren een aantal redenen.
- Het landen zou te lang duren (men had eb nodig om weg te varen).
- Het telkens op de stranden landen kon grote schade aanrichten aan het
schip.
- Het aantal landingsboten was beperkt, net als het tonnage dat ze konden
meenemen.
Ook het weer speelt een rol. Getijden en stromingen konden ervoor zorgen dat
de bevoorrading moest worden onderbroken, en dat mocht absoluut niet
gebeuren.
Tevens kunnen grotere schepen niet dichter dan een zeemijl bij het strand
komen, maar om de troepen continu te bevoorraden en om tijd te besparen, was
het absoluut nodig dat de voorraden van de schepen rechtstreeks de
vrachtwagens in gingen.
De geallieerden moesten dus een oplossing zien te vinden, en de oplossing
waar ze mee aankwamen, was zeer gewaagd, namelijk een prefab haven bouwen,
het kanaal overvaren en zo snel mogelijk opstellen en in gebruik nemen.
De hele havenoperatie kreeg de naam Mulberry (meervoud: mulberries) mee, wat
braambes betekent (de braamstruik groeit snel), en ze waren bedoeld om:
- bescherming te bieden aan de lossende schepen
- het vlotter laten verlopen van het lossen van ladingen
Omdat de onderdelen moeilijk over de oceaan konden worden versleept, werden
ze in Engeland gebouwd (Mulberry A: voor de Amerikanen, Mulberry B voor de
Engelsen).
De haven zou bestaan uit:
- een drijvende buitengolfbreker, bombardons
- een vaste binnengolfbreker gemaakt uit betonnen caissons en oude schepen
die speciaal voor dit doel tot zinken zouden worden gebracht, goosberries
(aalbes)
- drijvende pieren die van het strand tot de pierkoppen op stutten steunden
en waaraan schepen konden afmeren.
In de haven zouden verschillende schepen varen. Omdat de grote
handelsschepen niet in de haven zelf konden komen, lagen ze verder weg,
beschermd door bombardons. Hier zette ze hun vracht over op kleinere
schepen, zoals de Rhino Ferry (een groot stalen vlot voortgestuwd door
buitenboordmotoren voor het vervoer van voertuigen en tanks. Het woog 400
ton en was 60 bij 15 meter, en stak bij belasting zo'n 30 cm boven het water
uit, wat de reden was dat ze rustig water nodig hadden, ze hadden dan ook
een eigen pier) en op DUKW's (amfibiewagens met 6 wielen, met een snelheid
van 10 km/uur in het water en 80 km/uur op het land. Ze waren 9 meter lang
en konden 25 personen of 2270 kg vracht vervoeren). Kleinere vrachtschepen
zouden lossen aan enorme drijvende kaaien, die verbonden waren met pieren..
Deze drijvende kaaien waren rechthoekig en via een complex systeem met 30
meter lange stutten, kabels enz. konden ze aan de getijden worden aangepast,
zodat er onder elk getijde kon worden gelost. Om de loscapaciteit te
verhogen, werden er tussenkaaien tussen de grote drijvende kaaien geplaatst.
Tevens werd er aan sommige kaaien een stalen brug gemaakt, die in het water
kon zakken. Ook had deze een zijplatform, hierdoor konden LST (Landing Ship
Tanks) schepen beide verdiepingen tegelijk lossen. Door de kaaien konden de
voertuigen rechtstreeks naar land rijden, en kon de vracht van de schepen
ook rechtstreeks in vrachtwagens worden gelost.
Op het strand zelf zien we dat er op sommige stukken een bekleding nodig
was, omdat de voertuigen anders vast zouden komen te zitten. Er waren drie
types bekleding:
- metalen prefab- platen of gevlochten metaalrollen
- een plantaardige bekleding op basis van raffia of kokos
- een mineraalbekleding (viltfilmen doordrongen met asfalt)
De verschillende onderdelen werden gefabriceerd en verzameld in
verschillende havens aan de Engelse zuidkust. Hier werden de caissons
(Phoenix- caissons, betonnen bakken die men kon afzinken, uitgerust met
Bofors luchtdoelkanonnen, verblijven en schuilplaatsen voor de bemanning en
munitieruimtes. In totaal werden er voor deze caissons 600.000 ton beton,
31.000 ton staal en 1,5 miljoen vierkante meter golfplaat) voor D-Day tot
zinken gebracht, om ze aan het oog te onttrekken en om ze te beschermen.
aren er over een lengte van 1440 meter alle
obstakels verwijderd. Verder verliep de landing op Utah goed, en om 18.00
uur waren er op Utah meer dan 21.000 manschappen, 1700 voertuigen en 1700
ton voorraden aan land gebracht, en dat ten koste van 'slechts' 197 doden.
Het bevel voor de bouw van de zogenaamde Atlantikwall werd op 23 maart 1942
gegeven door Hitler, die in Bevel nr.40 de defensieve strategie vaststelde
die elke geallieerde invasie moest voorkomen. In dat Bevel stond dat er
verdedegingswerken moesten worden aangelegd op de kusten waar een landing
zou kunnen plaatsvinden, en dat er reservetroepen moesten klaarstaan voor
een tegenaanval. Tevens stond er dat 'de vijandelijke troepen die waren
geland vernietigd moesten worden of door een tegenaanval onmiddellijk terug
de zee in moeten worden gedreven'.
De noodzaak voor de bouw van zulke verdedegingswerken werd onderstreept door
de aanvallen van kleine groepen dappere mannen, de commando's. Zo werden op
28 maart 1942 de sluizen van de Forme Ecluse, het enige droogdok op de
Atlantische kust dat het grootste slagschip van Duitsland, de Tirpitz, kon
herbergen, vernietigd (Hierbij verloren de commando's 212 en de Royal Navy
782 mensen).
Door deze aanval was Hitler zeer aangeslagen, en hij beval onmiddellijk de
bouw van meer en grotere verdedegingswerken. Dit leek resultaat te hebben,
want toen de Engelsen en Canadezen een landing bij Dieppe uitvoerden (18 en
19 augustus 1942), werden ze ondanks enkele successen verslagen. (Deze
aanval kostte de Royal Navy 550 doden en gewonden, een torpedobootjager en
enkele landingsboten, de gevechtstroepen hadden 3670 doden en gewonden
verloren en tevens 29 Churchilltanks en de Royal Air Force verloor 153
mensen en 106 vliegtuigen; volgens de Duitsers verloren ze zelf 591 man,
enkele kanonnen en 48 vliegtuigen)
De hele Atlantikwall werd in twee jaar gebouwd. In die twee jaar werd er
voor de bouw van de muur ongelofelijke hoeveelheden beton (zestien miljoen
kubieke meter) en staal (een miljoen ton) gebruikt. De bouw berustte bij
Organisation Todt (genoemd naar Dr. Fritz Todt, in 1940 de Duitse minister
van Bewapening en Munitie), het staatsbouwbedrijf der nazi's onder leiding
van Alber Speer. Deze organisatie gebruikte als arbeidskrachten
dwangarbeiders, gevangenen en burgers. Toch was er een tekort aan
arbeidskrachten, waardoor ook de Duitse soldaten mee moesten helpen.
De Atlantikwall bestond uit verschillende soorten vestingwerken, met daarin
ook nog eens tot miniatuurforten omgebouwde kustplaatsjes. Men had het
zogenaamde Wiederstandsnet, dat een peleton met mitrailleurs en anti-
tankwapens kon tegenhouden. Ook had men een Stutzpunkt, dat zichzelf in de
strijd kon verdedigen. In dit Stutzpunkt kon een compagnie of een bataljon
liggen, gesteund door artillerie. Verder had je een grotere versterkte
stelling, het Verteidigungsbereich, dat zelfs beschikte over een mobiele
reserve. Sommige van deze stellingen konden zelfs de zwaarste luchtaanvallen
weerstaan. In een geheim Duits rapport stond:"Alle fortificaties,
geschutsopstellingen inbegrepen, maar houwitsers uitgezonderd, moeten zo ver
mogelijk naar voren worden geplaatst, liefst aan de voet van de duinen. Ze
moeten strand en water met hun vuur kunnen bestrijken". Het plan was 15.000
verdedegingswerken aan te leggen (op de dag van de invasie waren er 12.247
af).
De reden dat niet alles af was, was het feit dat het versterken van de
havens, te weten Cherbourg, Saint- Malo, Brest, Lorient en St. Nazaire,
enorm veel mensen en materieel had opgeslokt (men nam aan dat de
geallieerden bij een haven zouden landen). De bouw van de tweede linie was
zelfs nauwelijks begonnen, aangezien Rommel de prioriteit had gegeven aan de
eerste linie. Ook had de aanvoer van materialen te leiden onder geallieerde
luchtaanvallen en sabotage door het verzet.
Uiteindelijk bestond de muur uit niet meer dan goed beschermde
geschutsemplacementen met een bescheiden bewapening (rond de 3 inch), die
niet goed verspreid waren. Omdat men aannam dat de geallieerden bij het Nauw
van Calais zouden landen, was het daar het zwaarst versterkt en dus waren de
verdedegingswerken daar groter. Hier stonden kanonnen met kalibers van 11
tot 16 inch (bij Cap Gris Nez), die zelfs de Britse kuststeden Dover, Deal
en Ramsgate konden beschieten.
In 1944 was de spreiding als volgt. In het gebied tussen Calais en Boulogne
stonden 132 kanonnen opgesteld, waarvan 93 in kazematten. In Normandie waren
dit er slechts 47, waarvan er 27 in betonnen dekking stonden. Van al dit
geschut was een deel veroverd, wat het moeilijk maakte voor de Duitsers
aangezien er nu 28 verschillende kalibers waren. Tevens ontbrak de
bijbehorende richtapparatuur meestal, en hadden de kanonnen een beperkt
schootsveld, omdat de kazemat eromheen was gebouwd.
Het vertrouwen van Von Rundstedt en van Rommel in de Atlantikwall was dan
ook niet erg groot. In een positief scenario zou de muur de aanvallers
hoogstens 24 uur tegenhouden, maar na een doorbraak was de muur nutteloos,
aangezien al de stellingen naar voren waren gericht en de achterkant dus
kwetsbaar was. Rommel heeft zijn commandanten dan ook vaak gezegd dat de
eerste 24 uur beslissend zouden zijn.
De landing op Utah
De landing op Utah was gepland om 6.30, en om dat te bereiken werd er om
twee uur 's nachts begonnen met het vegen van mijnen in het landingsgebied
(wat overigens bij elk strand werd gedaan), waarna de oorlogsschepen op hun
aangewezen plaatsen gingen liggen, slagschepen en kruisers op 9900 en
torpedobootjagers op 4500 meter van de kust (soms kwamen ze zelfs
dichterbij. De afstanden gelden overigens voor elk strand). De vuurdekking
ter plaatse werd geleverd door de landingsschepen met raketten en kanonnen.
De troepen werden 17 km van de kust in de landingsvaartuigen gezet, maar de
zee was niet zo wild, aangezien Pointe-de-Barfleur en Pointe-du-Hoc aan
weerszijden van het strand lagen. Om 5.30 werden de Marcouf eilanden voor de
kust veroverd en werd daar luchtdoelgeschut op gezet. Intussen had een
Duitse batterij het vuur geopend op een van de torpedobootjagers en de
schepen kregen het bevel om de kust onder vuur te nemen.
Ondertussen waren de eerste troepen geland, en werden de 32 DD- tanks te
water gelaten (dichterbij de kust dan gepland, de zee was er rustiger.
Hierdoor ging er geen een in zee verloren) om nabijsteun te verlenen.
Met behulp van deze tanks werden al snel een aantal sleutelposities
veroverd, waarna er in de tweede golf demolitieteams van de marine aan land
kwamen om de strandversperringen op te ruimen.
ADe landing op Omaha
De landing op Omaha was gepland op hetzelfde tijdstip als die op Utah, om
6.30 dus.
Hier ging alleen veel mis. De beschietingen vonden plaats vanaf 40 minuten
voor de landing, waardoor er niet voldoende tijd was om alle Duitse kanonnen
uit te schakelen. Ook hier werden de troepen 17 km uit de kust in de
landingsvaartuigen gezet, maar de zee was hier een stuk ruwer. Hierdoor
duurde het 3 uur voordat de boten het strand bereikten en raakte de
landingsgolven door elkaar en uit formatie. Ook de tewaterlating van de
tanks ging niet goed. In plaats van te wachten tot ze in rustiger water
waren, werden de tanks op de linkerflank in te woelig water te land gelaten,
waardoor er 27 verloren gingen en slechts 5 het strand bereikten. Op de
rechterflank werden de tanks pas ontscheept toen het schip vaste bodem
voelde.
De ruwe zee eiste behalve 27 tanks ook veel geallieerde
aanvalsvoer/vaartuigen, de DUKW's. Deze waren beladen met veel noodzakelijk
materiaal, zoals artillerie en spullen om versperringen op te ruimen, die
daardoor nog steeds het strand versperden. Om toch bij het strand te komen
gebruikte men soms schepen om zich een weg te banen, andere schepen bleven
heen en weer varen op zoek naar een opening. Toch werd er men man en macht
gewerkt aan het opruimen van de versperringen, wat moeilijk was met te
weinig materiaal en mannen die er dekking achter zochten. Het lukte echter
toch, en uiteindelijk werden er 8 vaargeulen vrijgemaakt.
De troepen op het strand lagen echter nog steeds onder moordend vuur van de
Duitsers in hun bunkers en stellingen. Toen kapitein ter zee Harry Sanders
dit zag stuurde hij zijn 18de eskader torpedobootjagers dicht naar het
strand om de Duitse posities van dichtbij onder vuur te nemen.
Uiteindelijk lukte het om de Duitse linies te doorbreken en landinwaarts te
trekken, waarna het strand werd overspoeld door troepen, voertuigen en
voorraden.
an het einde van de dag wDe kunstmatige havens
Het slagen van operatie Overlord hing af van het feit of de geallieerden
genoeg voorraden en versterkingen aan land konden brengen, om een uitbraak
uit het bruggehoofd te forceren. De voorraden en versterkingen (denk aan
uitrustingstukken, eten, munitie) waren nodig, zodat nadat er eenmaal een
uitbraak was geforceerd de troepen konden blijven oprukken om de
vijandelijke legers te vernietigen (zo kan een infanteriedivisie alleen aan
de vijand het hoofd bieden als ze per dag 300 tot 400 ton voorraden krijgen.
Een pantserdivisie vergt 1200 ton).
Omdat de Duitsers wisten dat de geallieerden een haven nodig zouden hebben,
hadden ze alle beschikbare havens zozeer versterkt, dat het onmogelijk was
deze te veroveren vanuit zee. Deze optie viel dus af.
De troepen permanent vanaf het strand bevoorraden kon ook niet. Hiervoor
waren een aantal redenen.
- Het landen zou te lang duren (men had eb nodig om weg te varen).
- Het telkens op de stranden landen kon grote schade aanrichten aan het
schip.
- Het aantal landingsboten was beperkt, net als het tonnage dat ze konden
meenemen.
Ook het weer speelt een rol. Getijden en stromingen konden ervoor zorgen dat
de bevoorrading moest worden onderbroken, en dat mocht absoluut niet
gebeuren.
Tevens kunnen grotere schepen niet dichter dan een zeemijl bij het strand
komen, maar om de troepen continu te bevoorraden en om tijd te besparen, was
het absoluut nodig dat de voorraden van de schepen rechtstreeks de
vrachtwagens in gingen.
De geallieerden moesten dus een oplossing zien te vinden, en de oplossing
waar ze mee aankwamen, was zeer gewaagd, namelijk een prefab haven bouwen,
het kanaal overvaren en zo snel mogelijk opstellen en in gebruik nemen.
De hele havenoperatie kreeg de naam Mulberry (meervoud: mulberries) mee, wat
braambes betekent (de braamstruik groeit snel), en ze waren bedoeld om:
- bescherming te bieden aan de lossende schepen
- het vlotter laten verlopen van het lossen van ladingen
Omdat de onderdelen moeilijk over de oceaan konden worden versleept, werden
ze in Engeland gebouwd (Mulberry A: voor de Amerikanen, Mulberry B voor de
Engelsen).
De haven zou bestaan uit:
- een drijvende buitengolfbreker, bombardons
- een vaste binnengolfbreker gemaakt uit betonnen caissons en oude schepen
die speciaal voor dit doel tot zinken zouden worden gebracht, goosberries
(aalbes)
- drijvende pieren die van het strand tot de pierkoppen op stutten steunden
en waaraan schepen konden afmeren.
In de haven zouden verschillende schepen varen. Omdat de grote
handelsschepen niet in de haven zelf konden komen, lagen ze verder weg,
beschermd door bombardons. Hier zette ze hun vracht over op kleinere
schepen, zoals de Rhino Ferry (een groot stalen vlot voortgestuwd door
buitenboordmotoren voor het vervoer van voertuigen en tanks. Het woog 400
ton en was 60 bij 15 meter, en stak bij belasting zo'n 30 cm boven het water
uit, wat de reden was dat ze rustig water nodig hadden, ze hadden dan ook
een eigen pier) en op DUKW's (amfibiewagens met 6 wielen, met een snelheid
van 10 km/uur in het water en 80 km/uur op het land. Ze waren 9 meter lang
en konden 25 personen of 2270 kg vracht vervoeren). Kleinere vrachtschepen
zouden lossen aan enorme drijvende kaaien, die verbonden waren met pieren..
Deze drijvende kaaien waren rechthoekig en via een complex systeem met 30
meter lange stutten, kabels enz. konden ze aan de getijden worden aangepast,
zodat er onder elk getijde kon worden gelost. Om de loscapaciteit te
verhogen, werden er tussenkaaien tussen de grote drijvende kaaien geplaatst.
Tevens werd er aan sommige kaaien een stalen brug gemaakt, die in het water
kon zakken. Ook had deze een zijplatform, hierdoor konden LST (Landing Ship
Tanks) schepen beide verdiepingen tegelijk lossen. Door de kaaien konden de
voertuigen rechtstreeks naar land rijden, en kon de vracht van de schepen
ook rechtstreeks in vrachtwagens worden gelost.
Op het strand zelf zien we dat er op sommige stukken een bekleding nodig
was, omdat de voertuigen anders vast zouden komen te zitten. Er waren drie
types bekleding:
- metalen prefab- platen of gevlochten metaalrollen
- een plantaardige bekleding op basis van raffia of kokos
- een mineraalbekleding (viltfilmen doordrongen met asfalt)
De verschillende onderdelen werden gefabriceerd en verzameld in
verschillende havens aan de Engelse zuidkust. Hier werden de caissons
(Phoenix- caissons, betonnen bakken die men kon afzinken, uitgerust met
Bofors luchtdoelkanonnen, verblijven en schuilplaatsen voor de bemanning en
munitieruimtes. In totaal werden er voor deze caissons 600.000 ton beton,
31.000 ton staal en 1,5 miljoen vierkante meter golfplaat) voor D-Day tot
zinken gebracht, om ze aan het oog te onttrekken en om ze te beschermen.
aren er over een lengte van 1440 meter alle
obstakels verwijderd. Verder verliep de landing op Utah goed, en om 18.00
uur waren er op Utah meer dan 21.000 manschappen, 1700 voertuigen en 1700
ton voorraden aan land gebracht, en dat ten koste van 'slechts' 197 doden.