Samenvatting: Samenvatting Havo --> transactie
Economie Samenvatting
1.1
? Ondernemingsplan: een plan die alle beginnende bedrijven moeten inleveren bij een bank waar ze geld willen lenen. Er staan allerlei berekeningen van de verwachte omzet en winst in.
? Ondernemingsvorm: hoe eigendom, leiding en aansprakelijkheid wordt geregeld, hangt af van de rechtsvorm: - Vermogensbehoefte, genoeg geld?
- Leiding, deskundig genoeg?
- Aansprakelijkheid, persoonlijk?
? Ondernemingsvormen: - Eenmanszaak: eigendom en leiding bij ondernemer
- Vennootschap onder firma: leiding en eigendom is het zelfde en is in gezamenlijke hand
- Naamlozen en besloten vennootschap: eigendom en leiding gescheiden
? NV en BV zijn rechtspersonen. Verschillen tussen NV en BV:
- Iemand die bij de NV een aandeel verkrijgt, kan zijn een aandeel door verkopen, dit hoeft hij niet bij de NV te melden. Bij de BV moet je het wel melden.
- NV?s hebben een uitgebreide publicatieplicht, terwijl BV?s alleen de grotere deze plicht kennen
1.2
? Bedrijfskolom: de weg die een product doorloopt van oerproducent tot consument. De consument hoort er niet bij want hij levert geen toegevoegde waarde aan het product.
? Productiefactoren: alle middelen die gebruikt worden in het productie proces.
1) Arbeid loon/salaris
2) Kapitaal rente/interest
3) Natuur pacht/huur
4) Ondernemingschap winst
Alle beloningen bij elkaar zijn het nationaal inkomen = het nationaal product
? Nationaal inkomen en nationaal product zijn gelijk omdat net als in de bedrijfskolom de totale waarde van productie gelijk is aan de totale waarden van de inkomensstroom. Er wordt daarbij geen rekening gehouden met import en export.
? Investeren is het aanschaffen van kapitaal goederen (=machines), het doel is beter, sneller en goedkoper produceren.
Twee vormen:
Diepte investering: arbeidsbesparende investering kapitaal neemt toe en arbeid neemt af.
vb. eerst vervoert een werknemer 100 pakjes met zijn vrachtwagen, en dan krijgt hij een grotere wagen zodat hij 100 pakjes in een keer kan vervoeren.
Breedte investering: verhouding kapitaal t.o.v. arbeid blijft gelijk
vb. eerst is er 1 werknemer die met een taxi rijdt en dan komt er een werknemer bij die ook een taxi krijgt.
1.3
? Variabele kosten: kosten die vari?ren met (afhankelijk zijn van) de productie. Dus als de productie verandert, veranderen de variabele kosten. In een grafische weergave begint de lijn van de variabele kosten in de oorspong. Want als de productie 0 is, zijn de variabele kosten het ook. Je hebt drie vormen:
1) Proportioneel: als de productie met een bepaald percentage toeneemt, dan neemt de VK toe met exact hetzelfde percentage. Deze lijn loopt diagonaal.
2) Progressief: als de productie met een bepaald percentage toeneemt, dan neemt de VK toe met een groter percentage. Deze lijn loopt eerst diagonaal maar wijkt op het laatst uit naar boven.
3) Degressief: als de productie met een bepaald percentage toeneemt, dan neem de VK toe met een lager percentage. Deze lijn loopt eerst diagonaal maar wijkt op het laatst af naar beneden.
? Totale variabele kosten plus de totale constante kosten zijn de totale kosten:
TVK + TCK = TK
? Constante kosten: deze kosten hangen op korte termijn niet af van de omvang van de productie. Bijvoorbeeld het loon van de mensen in vaste dienst of rente die betaald moet worden over een lening bij de bank.
? Totale kosten per product heet de kostprijs per product: de gemiddelde totale kosten (GTK) GTK= TK
q omvang van de productie
? Hoe groot de totale geldopbrengst (TO), de omzet, zal zijn, hangt af van:
1) de verkochte hoeveelheid, afzet.
2) de verkoopprijs, waarvoor het symbool p wordt gebruikt.
Hoe meer er word verkocht of hoe hoger de verkoopprijs is, hoe groter de TO is.
TO = p x q
1.4
? De totale winst (TW) is wat overblijft van de totale opbrengst na aftrek van de totale kosten. TW = TO ? TK
Winst = Opbrengst ? Kosten
Winst = (p x q) ? (totale variabele kosten + totale constante kosten)
TW = ( p x q ) ? TVK ? TCK
? Break-even: de totale kosten zijn dan gelijk aan de totale opbrengsten.
TO = TK
TW = TO ? TK
TW = 0
Dus de winst is nul!!!!
? Marginale kosten: de extra kosten bij de uitbreiding van productie (en verkoop)
Marginale opbrengsten: de extra opbrengsten bij de uitbreiding van productie
1.5
? Concrete markt: een markt waarbij je een plaats en datum kunt noemen waar vragers en aanbieders ontmoeten.
Abstracte markt: een markt waarbij de datum en plaats onbekend zijn, en waarbij markt een verzamelnaam is voor alles wat te maken heeft met de vraag en aanbod van een bepaald goed.
? Marktmechanisme: plaats waar de prijs tot stand komt via krachten van vraag en aanbod.
? 1) qv = -2p + 16 Vraagvergelijking
2) qa = 2p ? 4 Aanbodvergelijking
3) qv = qa Marktevenwicht/Evenwichtsconditie
Stap 1 Stel 1 gelijk aan 2
-2p+16 = 2p-4
Stap 2) Letters links, cijfers rechts, reken p uit
-2p-2= -16-4
4p= 20
p=5
Stap 3) Vul p in een van de vergelijkingen in
qv= -2x5+16 qa=2x5-4
qv=6 qv=6
? De additieve constante is afhankelijk van:
1) Prijs van het andere goed
2) Het inkomen van de vragers
3) De voorkeur van de vragers
4) Het aantal vragers
? Monopolie: een arbeider die het aanbod en de prijs op de markt bepaald, zonder concurrentie.
? Kartel: een klein aantal samenwerkende aanbieders, er worden dan onderling afspraken gemaakt over de prijs. Dit zorgt voor voor- en nadelen.
- Hun eigen positie wordt verbeterd door stevige greep op de markt.
- Een grote afzet drukt de kosten en is dus goed voor de winstgevendheid.
- De verhoudingen op de markt liggen behoorlijk vast waardoor ondernemen niet als een echte uitdaging wordt gezien. Vernieuwing blijft lang uit omdat de vragers wel moeten kopen.
- Prijzen vallen vaak kunstmatig hoog uit.
? Marketingmix: een combinatie van maatregelen gericht op behoud of versterking van hun eigen positie. Dat vind je terug in de 4 p?s.
- Productbeleid: van een bepaald product worden allerlei verschillende uitvoeringen op de markt gebracht, of er wordt steeds gezocht naar iets echt nieuws.
- Promotiebeleid: via bijvoorbeeld reclame de vragers interesseren of aan je binden.
- Prijsbeleid: tegen zo laag mogelijke prijs aanbieden , of vragers lokken met speciale aanbiedingen.
-Plaatsbeleid: waar wordt het product aangeboden den door wie; in allerlei supermarkten of juist in een beperkt aantal speciaalzaken?
1.6
? Niet-marktconforme maatregelen: de marktwerking voor een deel uitschakelen.
-maximumprijs; - onder de evenwichtsprijs
- beschermen van de consument
- qv is groter dan qa; vraagoverschot of aanbodtekort
-minimumprijs; - boven de evenwichtsprijs
- beschermt de consument
- qa is groter dan qv; aanbodtekort of vraagoverschot
? Quotum: het aanbod beperken door aanbieders voor te schrijven hoeveel ze maximaal mogen produceren
? Marktconforme maatregelen: de marktwerking voor een goed deel tot stand houden.
? Producenten kunnen bepaalde heffingen opgelegd krijgen van de overheid die de kostprijs van het product verhogen, kostprijsverhogende belastingen, accijnzen. De overheid kan ook de kostprijs verlagen: kostprijsverlagende subsidies.
2.1
? Mensen werken omdat ze:
- geld verdienen (behoeftes)
- contacten keggen ( sociale functie; maatschappelijk ontplooien)
- carri?re opbouwen (toekomst)
? Betaald werk:
- In loondienst: werknemers sluiten een arbeidsovereenkomst met werkgevers. In ruil voor arbeid ontvangen ze loon.
- Zelfstandigen: eigen onderneming, in ruil voor arbeid ontvangen zij winst.
? Zwart werken: je verdient geld zonder dat er belastingen en premies worden afgedragen.
2.2
? Beroepsgeschikte bevolking: iedereen tussen 15 en 65 jaar.
? Beroepsbevolking: iedereen tussen de 15 en 65 die kan en wil werken voor ten minste 12 uur per week.
? Beroepsbevolking is arbeidsaanbod!
Totale bevolking
<15 >65 15, 65 jaar
Niet actief Beroepsbevolking
Werkzaam Werkloos
Afhankelijk Onafhankelijk
? Het aanbod van arbeid verschilt veel door:
- Omvang en leeftijd van de totale bevolking
Geboorte/sterfte, migratie/immigratie
- Maatschappelijke opvattingen over arbeid
Steeds meer vrouwen aan het werk
- De geldende regelingen
Pensioen, VUT (vervroegde uittreding)
- De kans op werk
Hoe groter de kans, hoe meer aanbieders er zijn
? Kwaliteit van arbeidsaanbod wordt vooral bepaald door scholing en specialisatie.
2.3
? Vacatures: onvervulde arbeidsplaatsen
? Verborgen werkgelegenheid: zwart werken, niet gemelde vacatures
Werkgelegenheid
Feitelijk Verborgen
Vervuld Onvervuld
? Ontwikkeling in arbeidsvraag hangt af van:
- Ontwikkeling van de vraag naar goederen en diensten;
Mensen op vakantie Werkgelegenheid toeristische sector ↑
- Ontwikkeling van de loonkosten;
Loonkosten ↑ kapitaal goederen ↑ Werkgelegenheid ↓ /loon ↑ Vraag naar goederen en diensten ↑ werkgelegenheid ↑
- Ontwikkeling van productie per werknemer per tijdseenheid;
Arbeidsproductiviteit ↑ loonkosten ↓ werkgelegenheid ↑
- Ontwikkeling van de arbeidstijd
ADV/ATV, VUT
Ontwikkeling arbeidstijd
Bedrijfstijdverlenging ↑ productiekosten ↓ prijs ↓ werkgelegenheid ↑
2.4
? Loon wordt gevormd via onderhandelingen tussen werknemers en werkgevers, vakbonden en werkgeverscentrales sociale partners CAO (Collectieve Arbeids Overeenkomst)
? Nederland is en ?overlegeconomie?; beide partijen streven bij onderhandelingen het eigenbelang na zonder te vergeten dat er ook een gemeenschappelijk belang is.
? CAO ; - Primaire arbeidsvoorwaarden: geldzaken
- Secundaire arbeidsvoorwaarden: niet-geldzaken
? Werknemers organisaties/ Vakcentrales:
FNV: Federatie Nederlandse Vakbeweging
CNV: Christelijk Nationaal Vakverbond
? Werkgevers organisaties:
VNO-NCW: Verbond Nederlandse Ondernemingen -
Nederlands Christelijk Werkgeversverbond
MKB: Koninklijke Vereniging Midden en Klein Bedrijf Nederland
? Contractloonstijgingen; 2 soorten loonstijgingen in de CAO
- Prijscompensatie: gelijk aan de stijging van het algemeen prijspeil, de inflatie. Deze loonstijging zorgt voor behoud van koopkracht.
- Initi?le loonstijging: boven op de prijscompensatie, zorgt voor koopkrachtbehouding. Hij wordt bepaald door de stijging van de arbeidsproductiviteit.
? Incidentele loonsverhoging: een loonstijging door verandering van werk of arbeidsduur, bijvoorbeeld promotie of overwerk.
? Wig: Verschil tussen loonkosten van werkgever en nettoloon van de werknemer.
Hoe groter de wig is:
- hoe duurder een werknemer voor een werkgever wordt en hoe kleiner de mogelijkheid op loonsverhoging.
- hoe minder een werknemer netto overhoudt en hoe sterker de roep om loonsverhoging zal zijn.
2.5
? Je bent werkloos als je:
- tot de beroepsgeschikte bevolking hoor
- ingeschreven staat bij een arbeidsbureau
- niet, of minder dan 12 uur per week betaald werkt
- direct beschikbaar bent voor een betaalde baan van minstens 12 uur.
Dan ben je geregistreerd werkloos.
? CBS telt: 1. Op basis van 240 arbeidsbureau?s
2. Steekproef onder de bevolking: Enqu?te Beroepsbevolking
3. Er wordt gemeten binnen drie maanden
? Conjuncturele werkloosheid, ontstaat door vraagfactoren:
Oorzaak: te weinig vraag naar goederen en diensten, oftewel de bestedingen blijven achter afzet ↓ productie ↓ werkloosheid ↑
Oplossingen:
- belastingtarieven ↓ inkomen ↑ consumptie ↑ productie ↑ werkgelegenheid ↑
- overheidsinvesteringen ↑ bouw bruggen en wegen werkgelegenheid ↑
? Structurele werkloosheid, ontstaat door aanbodfactoren:
1) Kwantitatieve structurele werkloosheid;
Oorzaak (arbeidsvraagzijde):
- diepte-investeringen
- verplaatsen van productie naar buitenland
- groei banen < groei beroepsbevolking
Oorzaak (arbeidsaanbodzijde):
- participatiegraad vrouwen ↑
- aantal schoolverlaters ↑
- werkzoekenden uit het buitenland ↑
Oplossingen: - Procesinnovatie totale productiekosten ↓ concurrentievermogen↑ afzet↑ productie ↑ werkgelegenheid ↑
- Productinnovatie werkgelegenheid ↑
- ADV/ATV bedrijfstijdverlenging kosten p.e.p. ↓ werkgelegenheid ↑
- loonkosten beheersing prikkel werkgelegenheid ↑
2) Kwalitatieve structurele werkloosheid;
Oorzaak: - opleiding werkzoekende sluit niet aan op de eisen van de vacature
- te grote afstand tussen werkzoekende en vacature
Oplossing: - via om/her/bijscholing
- verhuispremies & reiskostenvergoeding
- loonkostensubsidies ( WAO?er, allochtoon)
3) Frictiewerkloosheid;Oorzaak: dynamiek in de economie (mensen veranderen wel eens van baan)
Oplossing: voorlichting verbeteren (internet); bemiddeling verbeteren
4) Seizoenswerkloosheid;
Oorzaak: veel werkloosheid in wintermaanden, in Nederland traditioneel met name in de land- en tuinbouw
Oplossing: productieprocessen ontwikkelen die ook tijden de wintermaanden doorgang kunnen vinden zoals in de glastuinbouw klimaatinvestering
? Overspannen arbeidsmarkt: de vraag naar arbeid is dan groter dan het aanbod
3.1
? Inkomen is altijd het gevolg van productie. Primaire inkomen is dus inkomen dat je ontvangt als beloning.
? Alle primaire inkomens bij elkaar vormen het nationaal inkomen, als je daar de productie mee telt heb je inkomensvorming.
? Secundair inkomen of inkomensoverdracht: inkomen waarbij je geen tegenprestatie levert (zakgeld, sociale uitkeringen).
3.2
? Categoriale inkomensverdeling: het looninkomen tegenover de overige inkomens stellen. Looninkomen heeft ongeveer 80% van ons land.
? De personele inkomensverdeling wordt weergegeven in de Lorenz-curve. Er wordt weergegeven hoe groot de inkomensverschillen zijn in onze samenleving.
De verdienende bevolking wordt ingedeeld in vier even grote groepen. Ze zijn allemaal 25% waard.
Aandeel bevolking Cumulatief Aandeel inkomen Cumulatief
25 25 18 18
25 50 22 40
25 75 27 67
25 100 33 100
? Er zijn in Nederland nogal wat verschillen tussen de inkomens. Hiervoor de volgende oorzaken:
- Schaarsteverschillen; sommige mensen hebben speciale kwaliteiten, de arbeid die ze aanbieden is zeer schaars. Er is veel vraag naar hun arbeid dus men is bereid er veel voor te betalen (professioneel voetballer).
- Productiviteitsverschillen; sommige mensen dragen veel bij aan de totale opbrengst van productie, er is veel vraag naar hun arbeid dus hun loon is hoog.
- Machtsverschillen; soms heeft iemand of een groep mensen zoveel macht, dat een hoog inkomen wordt afgedwongen.
- Vermogensverschillen; als iemand veel geld heeft, kan hij dit beleggen en er bijvoorbeeld rente over ontvangen.
- Inspanningsverschillen; zwaar of verantwoordelijk werk, waarvoor extra inspanningen nodig zijn, wordt extra beloond.
- Verwervingsverschillen; de vereisten aan vooropleiding en ervaring zijn verschillend, waardoor ook het inkomen verschilt.
3.3
? Voordelen van inkomensverschillen:
- Het vooruitzicht op een hoger inkomen zal mensen simuleren om harder te werken of een opleiding te volgen.
- Mensen zijn eerder bereid om naar een andere plaats te verhuizen als ze daar een baan kunnen vinden met een goed of beter salaris.
- Het kan ook gaan om het verschil tussen wel of geen inkomen hebben. Hoe groter dit verschil wordt, hoe meer mensen zich zullen aanmelden op de arbeidsmarkt.
? Nadelen van inkomensverschillen:
- Als bepaalde mensen veel geld verdienen en een deel van de bevolking heeft nauwelijks inkomen, vinden wij dat in Nederland sociaal onrechtvaardig.
? Inkomensnivellering: maatregelen om de inkomensverschillen te verkleinen. Dit wordt op twee manieren bereikt;
- Door ons stelsel van de inkomensbelasting
- Door het verstrekken van uitkeringen aan mensen die geen of een te laag inkomen hebben.
3.4
? Inkomensheffing: het bedrag dat maandelijks aan loonbelasting en sociale premies betaald moet worden.
? Progressief belastingstelsel: mensen staan een groter deel van hun inkomen af aan de inkomensheffing naarmate ze meer verdienen. Deze progressiviteit blijkt uit de verschillende belastingspercentages, de belastingschijven.
? Aftrekposten: bepaalde bedragen die in mindering gebracht worden op het bruto-inkomen.
? Belastingvrije som: een bepaald bedrag wat belastingsvrij is
Belastbare som: bedrag waarover belasting betaald moet worden. Die bereken je zo:
bruto inkomen (uit arbeid en/of bezit verkregen)
min: aftrek kosten -
belastbaar inkomen
min: belastingvrije som -
belastbare som
? Marginale tarief: het belastingspercentage dat over het extra verdiende inkomen betaald moet worden.
? De primaire inkomens worden herverdeeld door het heffen van belastingen en premies en door het ter beschikking stellen van uitkeringen en subsidies. Dit herverdeelde inkomen het de secundaire inkomensverdeling.
3.5
? Stelsel sociale zekerheid:
- Sociale verzekeringen: - Werknemersverzekeringen: -WW (werkloosheidwet)
- WAO (Wet op de Arbeid Ongeschiktheid)
- ZW (Ziekte Wet)
- ZWF (Zieken Fonds Wet)
- Volksverzekeringen:
- AOW (Algemene Ouderdom Wet)
- Anw ( Algemene nabestaandenwet)
- AAW ( Algemene Arbeidsgeschiktheid Wet)
- AWBZ (Algemene WET Bijzondere Ziekten)
- Sociale voorzieningen: - Abw (Algemene bijstandswet)
- TW (Toeslagen Wet)
- AKW (Algemene KinderbijslagWet)
? Sociale verzekeringen worden alleen uitgekeerd als er premies zijn afgedragen.
Bij sociale voorzieningen is dat niet het geval. Iedereen die niet over inkomen beschikt om in zijn levensonderhoud te voorzien, kan een beroep op de sociale voorzieningen doen.
? Equivalentiebeginsel: hoe hoger het inkomen, hoe meer werknemerspremie er afgedragen moet worden, maar ook hoe hoger de uitkering wordt. Dit hoort bij de werknemersverzekering.
? Omslagstelsel: dit bedrag moet door alle huidige premiebetalers bij elkaar gebracht worden.
? Solidariteitsbeginsel: er bestaat geen verband tussen de hoogte van je uitkering en de afgedragen premie. Dit hoort bij de volksverzekeringen.
? Geori?nteerde markteconomie: een land met een omvangrijke marktsector en een overheid die veel invloed uitoefent op de economie.
3.6
? De verhouding tussen de economische actieven en de economisch inactieven wordt aangegeven met de i/a-ratio.
i/a-ratio= inactieven x 100%
actieven
Als e i/a-ratio afneemt dan doen er meer mensen mee aan het arbeidsproces. Als de participatiegraad hoger wordt, zijn er meer mensen die premies kunnen betalen en minder uitkeringstrekkers. Daardoor gaan de premies per persoon omlaag, een voordeel hiervan is een lage wig.
? Mensen betalen niet graag belasting. Als er een hogere belastingtarieven worden gevraagd, dan willen minder mensen het betalen. Laffer had die theorie bedacht. Hij zei als iemand steeds meer belasting moet afdragen, ontneemt het de prikkel om al het werk nog uit te voeren. Dus hoge belastingtarieven leidt tot meer ontduiking, ontwijking en afwenteling van de belasting.
- Ontduiking: dit is een illegale manier om de belasting niet te betalen. Je gat zwart werken, werken terwijl je een uitkering ontvangt, of bedrijven die een deel van hun omzet niet uitgeven.
- Ontwijking: op legale wijze belastingen en premies ontduiken. Als je bijvoorbeeld in Belgi? gaat wonen of bedrijven die hun hoofdkantoor naar landen met zeer gunstig fiscaal systeem overbrengen, zoals de Antillen of de Bahamas.
-Afwenteling: hogere belastingen of premies in rekening brengen bij anderen. Werknemers kunnen als gevolg van hogere belasting meer loon eisen.
? Een heel ander probleem is het oneigenlijk gebruik van de sociale zekerheid.
- Frauderen: als twee mensen met een uitkering gaan samenwonen en dat niet opgeven, ontvangen ze tweemaal een uitkering voor een alleenstaande. Dit is dus hoger dan samenwonende.
- Ten onrechte ziek melden door werknemers. Eerst kregen werknemers op een ziektedag de volle 100% door betaald, dat is nu afgeschaft en er wordt 70% door betaald.
- Mensen die in de WW zitten en niet willen solliciteren of aangeboden banen weigeren.
- Zwartwerkers die naast hun werk een uitkering ontvangen.
- Mensen die ten onrechte arbeidsongeschikt zijn verklaard.
4.1
? Directe ruil: je eigen product ruilen tegen het product van een ander. Bijvoorbeeld kaas die jij maakt ruilen tegen de wil die iemand anders maakt.
? Indirecte ruil: geld ruilen tegen een product.
? Functies en eigenschappen van geld
Functies Eigenschappen
- Ruilmiddel - Waardevol
- Rekeneenheid - Algemeen aanvaard
- Spaarmiddel - Houdbaar
- Makkelijk vervoerbaar
- Deelbaar
? Twee geldvormen:
- Chartaal geld: munten en bankbiljetten.
- Giraal geld: tegoeden op de bank.
4.2
? De Nederlandsche Bank brengt niet alleen bankbiljetten in omloop, maar regelt ook het betalingsverkeerd tussen banken als geld moet worden overgeschreven van een rekening bij de ene bank naar een rekening bij een andere bank.
? Financi?le instellingen: alle instellingen die zich bezighouden met het verzorgen van het betalingsverkeer, het verlenen van krediet en het beheren van ons vermogen.
? Institutionele beleggers: deskundigen die geld beleggen in aandelen, gebouwen, enzovoort.
? Er zijn twee groepen banken:
Primaire banken: is de grootse groep, kan de omvang van de geldhoeveelheid be?nvloeden.
Secundaire banken: klein groepje banken die geen invloed heeft op de geldhoeveelheid.
? Steeds meer banken gaan samenwerken of fuseren. Door samen te gaan werken, kunnen de banken een grotere markt bereiken. Voor die zogenaamde schaalvergroting hebben banken verschillende redenen.
- Concurrentie
- Vraag naar grote leningen
- Specialisme
- Risicospreiding
4.3
? Budgetonderzoek: het CBS vraagt een groep gezinnen in Nederland bij te houden waar zij hun inkomen of budget aan uitgeven.
? Consumentenprijs index (CPI) is de prijsstijging in een getal uitgedrukt. Met behulp van de CPUI is te bepalen hoeveel de ?kosten van levensonderhoud?ten opzichte van een basisperiode zijn gestegen of gedaald. Veranderingen t.o.v. een basisperiode zijn uit te drukken in een indexcijfer. De basisperiode stel je altijd op 100. stel dat je het prijsniveau van 1998 wil vergelijken met dat van 1997.Het basisjaar;is 1997; is dus 100. Neem aan dat het CBS voor 1998 op een prijsindex van 102 uitkomt. Dan betekent dit, dat t.o.v. het basisjaar het prijsniveau met 2% is gestegen. Als de index 98% zou zijn, dan was het prijsniveau juist met 2% gedaald.
? Partiele prijsindexcijfers: de prijsindexcijfers van een pakket van goederen en diensten apart.
? Samengesteld indexcijfer: al de indexcijfers, dus alle pakketten bij elkaar.
? Nominaal inkomen: inkomen in euro?s, loonstrookje inkomen. Re?el inkomen: de koopkracht van het inkomen. Als iemand bijvoorbeeld 3% meer inkomen krijgt, stijgt zijn nominale inkomen. Maar als de inflatie tegelijkertijd 4% bedraagt, zal zijn re?le inkomen dalen.
indexcijfer re?el inkomen= indexcijfer nominaal inkomen x 100
prijsindexcijfer
103 x 100 = 99
104 Het re?le inkomen daalt dus met 1%.
4.4
? Er zijn verschillende oorzaken van inflatie
? Bestedingsinflatie: de totale vraag naar goederen en diensten is te hoog bedrijven vragen meer geld voor de eindproducten
? Kosteninflatie: productiekosten ↑ dan zal de producent dat doorrekenen naar zijn eindproduct.
? Loonkosteninflatie: als de loonkosten per werknemer harder stijgen dan de arbeidsproductiviteit.
? Winstinflatie: als een werkgever meer winst wilt dan verhoogt hij de prijs van het eindproduct. Op deze wijze stijgt het verschil tussen de verkoopprijs en de kostprijs, de winstmarge.
5.1
? In de collectieve sector worden alle beslissingen genomen
Rijk (ministeries, parlement, regering)
Collectieve sector ↑ Lagere overheid (provincies, gemeentes, waterschap)
↓
Sociale zekerheidsorganen (WW,WAO,bijstanden)
? Een wet komt tot stand:
- wetsvoorstel door een minister
- goedkeuren door de 2e kamer
- senaat (1e kamer) mag het voorstel verwerpen
- wet aangenomen? regering zorgt voor uitvoering
? Rijksuitgaven (overheidsuitgaven) uitgesproken door de koningin in de troonrede 3e dinsdag van September)
Overheidsuitgaven = overheidsbestedingen + overdrachtsuitgaven
? Belangenorganisaties, Advies en beleidsorganisaties:
- SER (sociaal economische raad)
15 leden werkgevers organisatie
15 leden werknemers organisatie
15 leden benoemd door regering, kroonleden
Hun advies is niet bindend
- CPB (centraal plan bureau)
voorspellen arbeidsmaatregelen
voorspellen stand van de eco in de toekomst
publiceert jaarlijks de MEV (= macro economische verkenningen)
- CBS (centraal bureau voor statistiek)
veel statistisch onderzoek over de Nederlandse economie en de maatschappij
5.2
? Algemene middelen: belastingen
? Externe effecten Negatief
Positief
Negatieve externe effecten: een meetbaar gevolg van productie/consumptie die niet in het prijskaartje is inbegrepen en leidt tot een daling van de welvaart (maatschappelijke kosten).
Positieve externe effecten: meetbaar gevolg van productie/consumptie die niet in het prijskaartje is inbegrepen die maatschappelijke opbrengsten brengt.
? Allocatiefunctie: allocatie = toewijzen of verdelen. De overheid vervult een belangrijke functie als het gaat om het herverdelen van inkomen en van goederen en diensten over de bevolking.
? Bijvoorbeeld: belastingheffen, belastingen en uitkeringen, naar elkaar toe brengen van inkomens inkomensnivellering.
? Collectieve goederen:
3 kenmerken:
- non-rivaliteit:
het gebruik van de een gaat niet ten kosten van het gebruik van een ander.
- non?exclusiviteit:
niemand kan het gebruik van een collectief goed worden uitgesloten
- ondeelbaarheid
collectieve goederen kun je niet delen.
? Semi-collectieve goederen: ook quasi-collectieve goederen genoemd. Deze goederen zouden net zo goed door de particulieren sector betaald kunnen worden:
infrastructuur, onderwijs, reinigingsophaaldiensten. Ze worden nu gesubsidieerd door de overheid.
? Individuele goederen: ze kunnen alleen door 1 persoon worden geconsumeerd ( een ijsje). Het goed slijt bij gebruik en je kan voor het gebruik worden uitgesloten.
? Waarom biedt de overheid zelf semi-collectieve en bepaalde individuele goederen aan?
1. Te hoge inningskosten. Als deze goederen aan de gebruikers persoonlijk in rekening gebracht zouden worden, kost dat veel geld ( niet te veel tolhuisjes op snelwegen).
2. Iedereen moet van deze goederen gebruik kunnen maken (iedereen moet naar school kunnen)
3. Het optreden van positieve externe effecten. Als mensen goed geschoold zijn, hebben zij daar niet alleen als individu voordeel van, maar de maatschappij profiteert ervan mee.
4. De overheid vindt dat zij zich in sommige gevallen moet bemoeien met onze consumptie. Als consumptie van goederen wordt gestimuleerd, spreek je van bemoeigoederen of meritgoederen. Zo worden theaters, musea en sportcomplexen gesubsidieerd.
Daarentegen wordt bijvoorbeeld roken of drank duurder gemaakt door het heffen van accijnzen, dat zij demeritgoederen.
5. Voorkomen dat er ongewenste monopolieposities ontstaan.
? Stabilisatiefunctie: de overheid streeft naar 2 doelen:
1. Aan de vraagzijde van de eco de vraag laten aansluiten aan de CAP (capaciteit).
2. Aan de aanbodzijde van de economie, de eco evenwichtig ( de goederen van dit land moeten niet te eenzijdig zijn) en duurzaam laten groeien.
? Progessief belastingstelsel: naar mate je meer verdient moet je procentueel (relatief, in verhouding) meer belasting betalen.
? Duurzame groei: de keerzijde van de economische groei is milieu vervuiling en een te snelle uitputting van grondstoffen. Duurzame groei is dat we zuiniger omgaan met grondstoffen.
5.3
? De overheid wil de economie be?nvloeden, economische politiek. In 1951 heeft de SER 5 doelstellingen opgesteld:
- Evenwichtige ontwikkeling op de arbeidsmarkt.
Arbeidsvraag = Arbeidsaanbod
↓ ↓
Werkgevers Werknemers
Zo min mogelijk werklozen en werkloosheid die verdeelt is over deelmarkten en regio?s. Ook wordt er een tekort aan arbeid vermeden.
- Stabiel prijsniveau: inflatie zo goed mogelijk bestrijden.
- Rechtvaardige inkomensverdeling: inkomensnivellering.
- Evenwicht op betalingsbalans: import en export ongeveer even groot houden.
- Evenwichtige groei: kwantiteit en kwaliteit in de economische groei is even belangrijk.
5.4
? Als rijksuitgaven groter zijn dan de rijksinkomsten spreken we over een begrotingstekort.
? Directe belastingen: geheven over inkomen, winst en vermogen. De belastingplichtige zelf draagt het geld af.
Bijvoorbeeld: loonbelastingen, inkomstenbelastingen ( betrekking op overig inkomen zoals rente, dividend), vermogensbelasting (vermogen is alle persoonlijke bezittingen min schulden), vennootschapbelasting (te betalen over winsten die de NV?s en de BV?s behalen) kansspelbelasting en successierechten.
? Indirecte belastingen: geheven over goederen en werken daardoor kostprijsverhogend. Betaald door degenen die de goederen kopen.
Bijvoorbeeld: omzetbelasting of BTW, accijnzen, motorrijtuigenbelasting, invoerrechten en overige.
? Niet-belastinginkomsten: aardgas, winstuitkeringen, omroepbijdrage, boetes, lesgelden, enzovoort.
5.5
? Rijksbegroting: gepresenteerd door de minister van financi?n aan het parlement, nadat de troonrede is uitgesproken. Er staat in wat de overheid geld aan wil uitgeven en hoe zij dit financieren. Een samenvatting van de begroting is opgenomen in de Miljoenennota.
? De overheid kan wel begroten, maar het plannen van inkomsten en uitgaven blijft moeilijk:
- De overheid biedt een aantal financi?le voorzieningen aan, waarvan alleen geschat kan worden hoeveel gebruik er van gemaakt gaat worden. Als meer mensen het aannemen, kan je ze niet weigeren, bijvoorbeeld een studiebeurs. Dat noem je een openeinderegeling.
- Er kunnen onverwachte dingen gebeuren, zoals overstromingen.
- Prognoses blijven verwachtingen, als de economische groei tegenvalt, loopt de overheid al gauw enkele honderden miljoenen euro?s aan inkomsten mis.
? Begrotingstekort: uitgaven overtreffen de inkomsten. Dit ontstaat jaarlijks. Om dat aan te vullen, moet de overheid geld lenen staatsschuld = financieringstekort + oude staatsschuld.
Begrotingstekort = financieringstekort + aflossingen
Financieringstekort = begrotingstekort ? aflossingen
? Begroting:
ontvangsten ? uitgaven = begrotingstekort
- aflossingen
financieringstekort
+ staatsschuld
Nieuwe staatsschuld
5.6
? Er wordt jaarlijks gestreefde de staatsschuld lager te krijgen, voor veerschillende redenen:
- De overheid moet veel geld lenen. Dus de vraag naar geld ↑
prijs van geld, rente ↑ hoge rente remt de economische ontwikkeling.
- De hoge staatsschuld van dit moment kost de overheid veel rente.
- Nederland wil toetreden tot de Economische en Monetaire Unie (EMU). Daarvoor mag de staatsschuld plus de schuld van de rest van de collectieve sector niet groter zijn dan 60% van het BBP, of de schuld moet duidelijk aan het dalen zijn.
6.1
? Schaarste: in economische zin; er zit een prijskaartje aan.
? Welvaart: de mate waarin je in je behoeften aan schaarse goederen kunt voorzien. Hoe minder schaarste, hoe meer welvaart.
? Welstand: hoeveel goederen je bezit.
? Welzijn: een goed gevoel hebben zonder dat er schaarse middelen worden opgeofferd.
6.2
? De vraag naar consumptiegoederen hangt in feite af van vier factoren:
- De prijs van andere goederen
Er zijn 2 verbanden:
Positief: de vraag naar goed A neemt toe wanneer de prijs van goed B stijgt. De consument vervangt het duurder geworden goed B door goed A. Wanneer goederen elkaar onderling kunnen vervangen, spreek je van substitueerbare of concurrerende goederen. Bijvoorbeeld de vraag naar treinkaartjes neemt toe als het prijs van autorijden stijgt.
Negatief: de vraag naar goed A neemt af wanneer de prijs van goed B stijgt. De consument gebruikt A en B in een bepaald verband. Als goederen elkaar aanvullen spreek je van complementaire goederen. Bijvoorbeeld: de vraag naar reisverzekeringen ↓ als de prijs van vakantiereizen ↑.
- Het inkomen
Voor de meeste goederen geldt: als het inkomen stijgt, stijgt de vraag ook; een positief verband. Je hebt ook goederen die als het inkomen toeneemt dat de vraag dan afneemt; inferieure goederen. Bijvoorbeeld: als je inkomen stijgt, neemt de vraag naar binnenlandse vakanties af.
- De voorkeur of preferentie
- Het aantal vragers
? Vraagvergelijking:
qv = -5p + 200
gevraagde
hoeveelheid additieve constante
richtingsco?ffici?nt
prijs van het goed zelf
? Als de prijs verandert in de vraagvergelijking vindt er een verschuiving plaats op de vraaglijn.
? Als er iets in de additieve constante verandert, vindt er een vergelijking van de vraaglijn plaats.
? Prijselasticiteit van de vraag.
omschrijving: de verhouding van de procentuele verandering van ?iets? ten gevolge van de procentuele verandering van ?iets anders?.
Formule vorm: procentuele vraagverandering
procentuele prijsverandering
6.3
? Consumentensoevereiniteit: de consument kan kopen wat hij wilt.
6.4
? De overheid stimuleert bepaalde consumptie. Ze willen positieve externe effecten oproepen. Het wordt gestimuleerd door:
- het geven van subsidies aan het openbaar vervoer, onderwijs, culturele manifestaties
- het geven van voorlichting via de zogenaamde Postbus 51 campagnes, bijvoorbeeld veilig vrijen.
? De overheid wilt ook bepaalde consumpties afremmen:
- kostprijsverhogende belastingen op te leggen zoals accijnzen en milieuheffingen.
- speciale wet- en regelgeving
- het geven van voorlichting.
? Het consumentenbeleid wordt via wetgeving gevoerd, daardoor wordt de consument door de wet.
- de Warenwet: kwaliteits- en veiligheidsvoorschriften en de informatie plicht over inhoud, gewicht en samenstelling en houdbaarheid op het etiket
- de Colportagewet: bepaalde aankopen ?aan de deur? of tijdens demonstraties kunnen dan binnen acht dagen ongedaan kunnen gemaakt worden
- de Wet op het Consumptief Geldkrediet: voorkomen dat mensen door onduidelijke informatie al snel veel geld lenen voor consumptie
? Mededingingsbeleid: gericht op gezonde concurrentie tussen bedrijven. Als er maar weinig aanbieders zijn, hebben ondernemers nogal eens de neiging afspraken te maken om de onderlinge concurrentie te beperken; dit heet kartelvorming. Voor de consument pakt dit vaak slecht uit omdat de ondernemers vaak hoge prijzen vragen.
7.1
? Meer handel meer welvaart.
↓
de mate waarin je, jezelf in goederen en diensten kan voorzien.
Meer handel meer goederen en diensten.
? Nederland is een export natie, we exporteren meer dan we importeren.
? Handelsquote: In welke mate een land handel met andere landen drijft is af te lezen aan de export- en importquote, samen de handelsquote.
exportquote = waarde export x 100%
binnenlandse productie (nationaal inkomen)
importquote = waarde import x 100%
binnenlandse productie
? Lage handelsquote gesloten economie. Hoe hoger het is hoe meer open je economie is.
? Waarom internationale handel?
- Goederen ruilen (kaasbananen)
- Lagere productiekosten: - bodemgesteldheid
- klimaat
- geografische ligging
- opleidingsniveau van de beroepsbevolking
- sociale rust
- infrastructuur
- Techniek (technische vooruitgangen)
- Succes op binnenlandse markt
7.2
? Betalingsbalans: over geldstromen tussen Nederland en het buitenland, gedurende een periode (bijvoorbeeld een jaar)
Vier onderdelen:
? Lopende rekening:
- goederenrekening (handelsbalans)
bedragen die te maken hebben met export en import
- dienstenrekening
bedragen die te maken hebben met verleende en ontvangen diensten
- inkomensrekening
ontvangen en betaalde inkomens
- inkomensoverdrachtenrekening
bedragen ontvangen of betaald zonder productieve tegenprestatie
? Vermogensoverdrachtenrekening
ontvangen en betaalde vermogensoverdrachten (bedragen die worden ontvangen of betaald zonder productieve tegenprestatie, die voor investeringen worden gebruikt)
? Financi?le rekening
kredietverleningen, investering en beleggingen
? Salderingsrekening
alle geld in- en uitstroom waarmee internationale betalingen worden verricht.
? Drie situaties op de betalingsbalans:
Materieel evenwicht geld in- en uitstroom zijn gelijk
Materieel tekort geldinstroom is kleiner dan gelduitstroom
Materieel overschot geldinstroom is groter dan gelduitstroom
? Omzet is prijs x vraag
7.3
? Motieven voor protectionisme:
- Jonge bedrijven beschermen die nog niet opgewassen zijn tegen de grote buitenlandse bedrijven waarmee ze moeten concurreren.
- Bescherming tegen dumping: landen exporteren tegen een lage prijs om zo hun overschotten kwijt te raken
- Werkgelegenheid
- Onafhankelijkheid
- Politieke druk
? Middelen om de import te beperken.
1. Maatregelen die direct invloed hebben op de prijs tarifaire maatregelen
- Het heffen van invoerrechten belasting over ingevoerde goederen.
- Het verlenen van subsidies aan exporterende bedrijven
2. Maatregelen die indirect invloed hebben op de prijs non-tarifaire maatregelen
- Het instellen van invoerquota (maximale hoeveelheden)
- Het opleggen van een invoerverbod
- Administratieve of papieren belemmeringen
? Negatieve gevolgen van protectionisme:
- Handelsconflicten
- Prijsstijgingen
- Welvaartsstijging
- Mindere prestaties
7.4
? Wat is een wisselkoers?
Dat is de prijs van een valuta uitgedrukt in een andere buitenlandse valuta. Op de valutamarkt komen de vraag en aanbod van een vreemde valuta samen.
Aanbieders van vreemde valuta zijn:
- vakantiegangers
- beleggers
- exporteurs
Vragers op de valutamarkt:
- importeurs
- beleggers
- vakantiegangers
? Tekort op de lopende rekening van de betalingsbalans. Per saldo is er meer vraag naar deze vreemde valuta koers ↑ eigen valuta ↓
? Overschot op de LR van de BB. Per saldo is er meer aanbod van deze vreemde valuta koers ↓ eigen valuta ↑
? Meer vraag naar buitenlands kapitaal (vreemde valuta) koers ↑
eigen valuta ↓en visa versa.
? Appreciatie stijging van koers als gevolg van vraag en aanbod
Economie Samenvatting
1.1
? Ondernemingsplan: een plan die alle beginnende bedrijven moeten inleveren bij een bank waar ze geld willen lenen. Er staan allerlei berekeningen van de verwachte omzet en winst in.
? Ondernemingsvorm: hoe eigendom, leiding en aansprakelijkheid wordt geregeld, hangt af van de rechtsvorm: - Vermogensbehoefte, genoeg geld?
- Leiding, deskundig genoeg?
- Aansprakelijkheid, persoonlijk?
? Ondernemingsvormen: - Eenmanszaak: eigendom en leiding bij ondernemer
- Vennootschap onder firma: leiding en eigendom is het zelfde en is in gezamenlijke hand
- Naamlozen en besloten vennootschap: eigendom en leiding gescheiden
? NV en BV zijn rechtspersonen. Verschillen tussen NV en BV:
- Iemand die bij de NV een aandeel verkrijgt, kan zijn een aandeel door verkopen, dit hoeft hij niet bij de NV te melden. Bij de BV moet je het wel melden.
- NV?s hebben een uitgebreide publicatieplicht, terwijl BV?s alleen de grotere deze plicht kennen
1.2
? Bedrijfskolom: de weg die een product doorloopt van oerproducent tot consument. De consument hoort er niet bij want hij levert geen toegevoegde waarde aan het product.
? Productiefactoren: alle middelen die gebruikt worden in het productie proces.
1) Arbeid loon/salaris
2) Kapitaal rente/interest
3) Natuur pacht/huur
4) Ondernemingschap winst
Alle beloningen bij elkaar zijn het nationaal inkomen = het nationaal product
? Nationaal inkomen en nationaal product zijn gelijk omdat net als in de bedrijfskolom de totale waarde van productie gelijk is aan de totale waarden van de inkomensstroom. Er wordt daarbij geen rekening gehouden met import en export.
? Investeren is het aanschaffen van kapitaal goederen (=machines), het doel is beter, sneller en goedkoper produceren.
Twee vormen:
Diepte investering: arbeidsbesparende investering kapitaal neemt toe en arbeid neemt af.
vb. eerst vervoert een werknemer 100 pakjes met zijn vrachtwagen, en dan krijgt hij een grotere wagen zodat hij 100 pakjes in een keer kan vervoeren.
Breedte investering: verhouding kapitaal t.o.v. arbeid blijft gelijk
vb. eerst is er 1 werknemer die met een taxi rijdt en dan komt er een werknemer bij die ook een taxi krijgt.
1.3
? Variabele kosten: kosten die vari?ren met (afhankelijk zijn van) de productie. Dus als de productie verandert, veranderen de variabele kosten. In een grafische weergave begint de lijn van de variabele kosten in de oorspong. Want als de productie 0 is, zijn de variabele kosten het ook. Je hebt drie vormen:
1) Proportioneel: als de productie met een bepaald percentage toeneemt, dan neemt de VK toe met exact hetzelfde percentage. Deze lijn loopt diagonaal.
2) Progressief: als de productie met een bepaald percentage toeneemt, dan neemt de VK toe met een groter percentage. Deze lijn loopt eerst diagonaal maar wijkt op het laatst uit naar boven.
3) Degressief: als de productie met een bepaald percentage toeneemt, dan neem de VK toe met een lager percentage. Deze lijn loopt eerst diagonaal maar wijkt op het laatst af naar beneden.
? Totale variabele kosten plus de totale constante kosten zijn de totale kosten:
TVK + TCK = TK
? Constante kosten: deze kosten hangen op korte termijn niet af van de omvang van de productie. Bijvoorbeeld het loon van de mensen in vaste dienst of rente die betaald moet worden over een lening bij de bank.
? Totale kosten per product heet de kostprijs per product: de gemiddelde totale kosten (GTK) GTK= TK
q omvang van de productie
? Hoe groot de totale geldopbrengst (TO), de omzet, zal zijn, hangt af van:
1) de verkochte hoeveelheid, afzet.
2) de verkoopprijs, waarvoor het symbool p wordt gebruikt.
Hoe meer er word verkocht of hoe hoger de verkoopprijs is, hoe groter de TO is.
TO = p x q
1.4
? De totale winst (TW) is wat overblijft van de totale opbrengst na aftrek van de totale kosten. TW = TO ? TK
Winst = Opbrengst ? Kosten
Winst = (p x q) ? (totale variabele kosten + totale constante kosten)
TW = ( p x q ) ? TVK ? TCK
? Break-even: de totale kosten zijn dan gelijk aan de totale opbrengsten.
TO = TK
TW = TO ? TK
TW = 0
Dus de winst is nul!!!!
? Marginale kosten: de extra kosten bij de uitbreiding van productie (en verkoop)
Marginale opbrengsten: de extra opbrengsten bij de uitbreiding van productie
1.5
? Concrete markt: een markt waarbij je een plaats en datum kunt noemen waar vragers en aanbieders ontmoeten.
Abstracte markt: een markt waarbij de datum en plaats onbekend zijn, en waarbij markt een verzamelnaam is voor alles wat te maken heeft met de vraag en aanbod van een bepaald goed.
? Marktmechanisme: plaats waar de prijs tot stand komt via krachten van vraag en aanbod.
? 1) qv = -2p + 16 Vraagvergelijking
2) qa = 2p ? 4 Aanbodvergelijking
3) qv = qa Marktevenwicht/Evenwichtsconditie
Stap 1 Stel 1 gelijk aan 2
-2p+16 = 2p-4
Stap 2) Letters links, cijfers rechts, reken p uit
-2p-2= -16-4
4p= 20
p=5
Stap 3) Vul p in een van de vergelijkingen in
qv= -2x5+16 qa=2x5-4
qv=6 qv=6
? De additieve constante is afhankelijk van:
1) Prijs van het andere goed
2) Het inkomen van de vragers
3) De voorkeur van de vragers
4) Het aantal vragers
? Monopolie: een arbeider die het aanbod en de prijs op de markt bepaald, zonder concurrentie.
? Kartel: een klein aantal samenwerkende aanbieders, er worden dan onderling afspraken gemaakt over de prijs. Dit zorgt voor voor- en nadelen.
- Hun eigen positie wordt verbeterd door stevige greep op de markt.
- Een grote afzet drukt de kosten en is dus goed voor de winstgevendheid.
- De verhoudingen op de markt liggen behoorlijk vast waardoor ondernemen niet als een echte uitdaging wordt gezien. Vernieuwing blijft lang uit omdat de vragers wel moeten kopen.
- Prijzen vallen vaak kunstmatig hoog uit.
? Marketingmix: een combinatie van maatregelen gericht op behoud of versterking van hun eigen positie. Dat vind je terug in de 4 p?s.
- Productbeleid: van een bepaald product worden allerlei verschillende uitvoeringen op de markt gebracht, of er wordt steeds gezocht naar iets echt nieuws.
- Promotiebeleid: via bijvoorbeeld reclame de vragers interesseren of aan je binden.
- Prijsbeleid: tegen zo laag mogelijke prijs aanbieden , of vragers lokken met speciale aanbiedingen.
-Plaatsbeleid: waar wordt het product aangeboden den door wie; in allerlei supermarkten of juist in een beperkt aantal speciaalzaken?
1.6
? Niet-marktconforme maatregelen: de marktwerking voor een deel uitschakelen.
-maximumprijs; - onder de evenwichtsprijs
- beschermen van de consument
- qv is groter dan qa; vraagoverschot of aanbodtekort
-minimumprijs; - boven de evenwichtsprijs
- beschermt de consument
- qa is groter dan qv; aanbodtekort of vraagoverschot
? Quotum: het aanbod beperken door aanbieders voor te schrijven hoeveel ze maximaal mogen produceren
? Marktconforme maatregelen: de marktwerking voor een goed deel tot stand houden.
? Producenten kunnen bepaalde heffingen opgelegd krijgen van de overheid die de kostprijs van het product verhogen, kostprijsverhogende belastingen, accijnzen. De overheid kan ook de kostprijs verlagen: kostprijsverlagende subsidies.
2.1
? Mensen werken omdat ze:
- geld verdienen (behoeftes)
- contacten keggen ( sociale functie; maatschappelijk ontplooien)
- carri?re opbouwen (toekomst)
? Betaald werk:
- In loondienst: werknemers sluiten een arbeidsovereenkomst met werkgevers. In ruil voor arbeid ontvangen ze loon.
- Zelfstandigen: eigen onderneming, in ruil voor arbeid ontvangen zij winst.
? Zwart werken: je verdient geld zonder dat er belastingen en premies worden afgedragen.
2.2
? Beroepsgeschikte bevolking: iedereen tussen 15 en 65 jaar.
? Beroepsbevolking: iedereen tussen de 15 en 65 die kan en wil werken voor ten minste 12 uur per week.
? Beroepsbevolking is arbeidsaanbod!
Totale bevolking
<15 >65 15, 65 jaar
Niet actief Beroepsbevolking
Werkzaam Werkloos
Afhankelijk Onafhankelijk
? Het aanbod van arbeid verschilt veel door:
- Omvang en leeftijd van de totale bevolking
Geboorte/sterfte, migratie/immigratie
- Maatschappelijke opvattingen over arbeid
Steeds meer vrouwen aan het werk
- De geldende regelingen
Pensioen, VUT (vervroegde uittreding)
- De kans op werk
Hoe groter de kans, hoe meer aanbieders er zijn
? Kwaliteit van arbeidsaanbod wordt vooral bepaald door scholing en specialisatie.
2.3
? Vacatures: onvervulde arbeidsplaatsen
? Verborgen werkgelegenheid: zwart werken, niet gemelde vacatures
Werkgelegenheid
Feitelijk Verborgen
Vervuld Onvervuld
? Ontwikkeling in arbeidsvraag hangt af van:
- Ontwikkeling van de vraag naar goederen en diensten;
Mensen op vakantie Werkgelegenheid toeristische sector ↑
- Ontwikkeling van de loonkosten;
Loonkosten ↑ kapitaal goederen ↑ Werkgelegenheid ↓ /loon ↑ Vraag naar goederen en diensten ↑ werkgelegenheid ↑
- Ontwikkeling van productie per werknemer per tijdseenheid;
Arbeidsproductiviteit ↑ loonkosten ↓ werkgelegenheid ↑
- Ontwikkeling van de arbeidstijd
ADV/ATV, VUT
Ontwikkeling arbeidstijd
Bedrijfstijdverlenging ↑ productiekosten ↓ prijs ↓ werkgelegenheid ↑
2.4
? Loon wordt gevormd via onderhandelingen tussen werknemers en werkgevers, vakbonden en werkgeverscentrales sociale partners CAO (Collectieve Arbeids Overeenkomst)
? Nederland is en ?overlegeconomie?; beide partijen streven bij onderhandelingen het eigenbelang na zonder te vergeten dat er ook een gemeenschappelijk belang is.
? CAO ; - Primaire arbeidsvoorwaarden: geldzaken
- Secundaire arbeidsvoorwaarden: niet-geldzaken
? Werknemers organisaties/ Vakcentrales:
FNV: Federatie Nederlandse Vakbeweging
CNV: Christelijk Nationaal Vakverbond
? Werkgevers organisaties:
VNO-NCW: Verbond Nederlandse Ondernemingen -
Nederlands Christelijk Werkgeversverbond
MKB: Koninklijke Vereniging Midden en Klein Bedrijf Nederland
? Contractloonstijgingen; 2 soorten loonstijgingen in de CAO
- Prijscompensatie: gelijk aan de stijging van het algemeen prijspeil, de inflatie. Deze loonstijging zorgt voor behoud van koopkracht.
- Initi?le loonstijging: boven op de prijscompensatie, zorgt voor koopkrachtbehouding. Hij wordt bepaald door de stijging van de arbeidsproductiviteit.
? Incidentele loonsverhoging: een loonstijging door verandering van werk of arbeidsduur, bijvoorbeeld promotie of overwerk.
? Wig: Verschil tussen loonkosten van werkgever en nettoloon van de werknemer.
Hoe groter de wig is:
- hoe duurder een werknemer voor een werkgever wordt en hoe kleiner de mogelijkheid op loonsverhoging.
- hoe minder een werknemer netto overhoudt en hoe sterker de roep om loonsverhoging zal zijn.
2.5
? Je bent werkloos als je:
- tot de beroepsgeschikte bevolking hoor
- ingeschreven staat bij een arbeidsbureau
- niet, of minder dan 12 uur per week betaald werkt
- direct beschikbaar bent voor een betaalde baan van minstens 12 uur.
Dan ben je geregistreerd werkloos.
? CBS telt: 1. Op basis van 240 arbeidsbureau?s
2. Steekproef onder de bevolking: Enqu?te Beroepsbevolking
3. Er wordt gemeten binnen drie maanden
? Conjuncturele werkloosheid, ontstaat door vraagfactoren:
Oorzaak: te weinig vraag naar goederen en diensten, oftewel de bestedingen blijven achter afzet ↓ productie ↓ werkloosheid ↑
Oplossingen:
- belastingtarieven ↓ inkomen ↑ consumptie ↑ productie ↑ werkgelegenheid ↑
- overheidsinvesteringen ↑ bouw bruggen en wegen werkgelegenheid ↑
? Structurele werkloosheid, ontstaat door aanbodfactoren:
1) Kwantitatieve structurele werkloosheid;
Oorzaak (arbeidsvraagzijde):
- diepte-investeringen
- verplaatsen van productie naar buitenland
- groei banen < groei beroepsbevolking
Oorzaak (arbeidsaanbodzijde):
- participatiegraad vrouwen ↑
- aantal schoolverlaters ↑
- werkzoekenden uit het buitenland ↑
Oplossingen: - Procesinnovatie totale productiekosten ↓ concurrentievermogen↑ afzet↑ productie ↑ werkgelegenheid ↑
- Productinnovatie werkgelegenheid ↑
- ADV/ATV bedrijfstijdverlenging kosten p.e.p. ↓ werkgelegenheid ↑
- loonkosten beheersing prikkel werkgelegenheid ↑
2) Kwalitatieve structurele werkloosheid;
Oorzaak: - opleiding werkzoekende sluit niet aan op de eisen van de vacature
- te grote afstand tussen werkzoekende en vacature
Oplossing: - via om/her/bijscholing
- verhuispremies & reiskostenvergoeding
- loonkostensubsidies ( WAO?er, allochtoon)
3) Frictiewerkloosheid;Oorzaak: dynamiek in de economie (mensen veranderen wel eens van baan)
Oplossing: voorlichting verbeteren (internet); bemiddeling verbeteren
4) Seizoenswerkloosheid;
Oorzaak: veel werkloosheid in wintermaanden, in Nederland traditioneel met name in de land- en tuinbouw
Oplossing: productieprocessen ontwikkelen die ook tijden de wintermaanden doorgang kunnen vinden zoals in de glastuinbouw klimaatinvestering
? Overspannen arbeidsmarkt: de vraag naar arbeid is dan groter dan het aanbod
3.1
? Inkomen is altijd het gevolg van productie. Primaire inkomen is dus inkomen dat je ontvangt als beloning.
? Alle primaire inkomens bij elkaar vormen het nationaal inkomen, als je daar de productie mee telt heb je inkomensvorming.
? Secundair inkomen of inkomensoverdracht: inkomen waarbij je geen tegenprestatie levert (zakgeld, sociale uitkeringen).
3.2
? Categoriale inkomensverdeling: het looninkomen tegenover de overige inkomens stellen. Looninkomen heeft ongeveer 80% van ons land.
? De personele inkomensverdeling wordt weergegeven in de Lorenz-curve. Er wordt weergegeven hoe groot de inkomensverschillen zijn in onze samenleving.
De verdienende bevolking wordt ingedeeld in vier even grote groepen. Ze zijn allemaal 25% waard.
Aandeel bevolking Cumulatief Aandeel inkomen Cumulatief
25 25 18 18
25 50 22 40
25 75 27 67
25 100 33 100
? Er zijn in Nederland nogal wat verschillen tussen de inkomens. Hiervoor de volgende oorzaken:
- Schaarsteverschillen; sommige mensen hebben speciale kwaliteiten, de arbeid die ze aanbieden is zeer schaars. Er is veel vraag naar hun arbeid dus men is bereid er veel voor te betalen (professioneel voetballer).
- Productiviteitsverschillen; sommige mensen dragen veel bij aan de totale opbrengst van productie, er is veel vraag naar hun arbeid dus hun loon is hoog.
- Machtsverschillen; soms heeft iemand of een groep mensen zoveel macht, dat een hoog inkomen wordt afgedwongen.
- Vermogensverschillen; als iemand veel geld heeft, kan hij dit beleggen en er bijvoorbeeld rente over ontvangen.
- Inspanningsverschillen; zwaar of verantwoordelijk werk, waarvoor extra inspanningen nodig zijn, wordt extra beloond.
- Verwervingsverschillen; de vereisten aan vooropleiding en ervaring zijn verschillend, waardoor ook het inkomen verschilt.
3.3
? Voordelen van inkomensverschillen:
- Het vooruitzicht op een hoger inkomen zal mensen simuleren om harder te werken of een opleiding te volgen.
- Mensen zijn eerder bereid om naar een andere plaats te verhuizen als ze daar een baan kunnen vinden met een goed of beter salaris.
- Het kan ook gaan om het verschil tussen wel of geen inkomen hebben. Hoe groter dit verschil wordt, hoe meer mensen zich zullen aanmelden op de arbeidsmarkt.
? Nadelen van inkomensverschillen:
- Als bepaalde mensen veel geld verdienen en een deel van de bevolking heeft nauwelijks inkomen, vinden wij dat in Nederland sociaal onrechtvaardig.
? Inkomensnivellering: maatregelen om de inkomensverschillen te verkleinen. Dit wordt op twee manieren bereikt;
- Door ons stelsel van de inkomensbelasting
- Door het verstrekken van uitkeringen aan mensen die geen of een te laag inkomen hebben.
3.4
? Inkomensheffing: het bedrag dat maandelijks aan loonbelasting en sociale premies betaald moet worden.
? Progressief belastingstelsel: mensen staan een groter deel van hun inkomen af aan de inkomensheffing naarmate ze meer verdienen. Deze progressiviteit blijkt uit de verschillende belastingspercentages, de belastingschijven.
? Aftrekposten: bepaalde bedragen die in mindering gebracht worden op het bruto-inkomen.
? Belastingvrije som: een bepaald bedrag wat belastingsvrij is
Belastbare som: bedrag waarover belasting betaald moet worden. Die bereken je zo:
bruto inkomen (uit arbeid en/of bezit verkregen)
min: aftrek kosten -
belastbaar inkomen
min: belastingvrije som -
belastbare som
? Marginale tarief: het belastingspercentage dat over het extra verdiende inkomen betaald moet worden.
? De primaire inkomens worden herverdeeld door het heffen van belastingen en premies en door het ter beschikking stellen van uitkeringen en subsidies. Dit herverdeelde inkomen het de secundaire inkomensverdeling.
3.5
? Stelsel sociale zekerheid:
- Sociale verzekeringen: - Werknemersverzekeringen: -WW (werkloosheidwet)
- WAO (Wet op de Arbeid Ongeschiktheid)
- ZW (Ziekte Wet)
- ZWF (Zieken Fonds Wet)
- Volksverzekeringen:
- AOW (Algemene Ouderdom Wet)
- Anw ( Algemene nabestaandenwet)
- AAW ( Algemene Arbeidsgeschiktheid Wet)
- AWBZ (Algemene WET Bijzondere Ziekten)
- Sociale voorzieningen: - Abw (Algemene bijstandswet)
- TW (Toeslagen Wet)
- AKW (Algemene KinderbijslagWet)
? Sociale verzekeringen worden alleen uitgekeerd als er premies zijn afgedragen.
Bij sociale voorzieningen is dat niet het geval. Iedereen die niet over inkomen beschikt om in zijn levensonderhoud te voorzien, kan een beroep op de sociale voorzieningen doen.
? Equivalentiebeginsel: hoe hoger het inkomen, hoe meer werknemerspremie er afgedragen moet worden, maar ook hoe hoger de uitkering wordt. Dit hoort bij de werknemersverzekering.
? Omslagstelsel: dit bedrag moet door alle huidige premiebetalers bij elkaar gebracht worden.
? Solidariteitsbeginsel: er bestaat geen verband tussen de hoogte van je uitkering en de afgedragen premie. Dit hoort bij de volksverzekeringen.
? Geori?nteerde markteconomie: een land met een omvangrijke marktsector en een overheid die veel invloed uitoefent op de economie.
3.6
? De verhouding tussen de economische actieven en de economisch inactieven wordt aangegeven met de i/a-ratio.
i/a-ratio= inactieven x 100%
actieven
Als e i/a-ratio afneemt dan doen er meer mensen mee aan het arbeidsproces. Als de participatiegraad hoger wordt, zijn er meer mensen die premies kunnen betalen en minder uitkeringstrekkers. Daardoor gaan de premies per persoon omlaag, een voordeel hiervan is een lage wig.
? Mensen betalen niet graag belasting. Als er een hogere belastingtarieven worden gevraagd, dan willen minder mensen het betalen. Laffer had die theorie bedacht. Hij zei als iemand steeds meer belasting moet afdragen, ontneemt het de prikkel om al het werk nog uit te voeren. Dus hoge belastingtarieven leidt tot meer ontduiking, ontwijking en afwenteling van de belasting.
- Ontduiking: dit is een illegale manier om de belasting niet te betalen. Je gat zwart werken, werken terwijl je een uitkering ontvangt, of bedrijven die een deel van hun omzet niet uitgeven.
- Ontwijking: op legale wijze belastingen en premies ontduiken. Als je bijvoorbeeld in Belgi? gaat wonen of bedrijven die hun hoofdkantoor naar landen met zeer gunstig fiscaal systeem overbrengen, zoals de Antillen of de Bahamas.
-Afwenteling: hogere belastingen of premies in rekening brengen bij anderen. Werknemers kunnen als gevolg van hogere belasting meer loon eisen.
? Een heel ander probleem is het oneigenlijk gebruik van de sociale zekerheid.
- Frauderen: als twee mensen met een uitkering gaan samenwonen en dat niet opgeven, ontvangen ze tweemaal een uitkering voor een alleenstaande. Dit is dus hoger dan samenwonende.
- Ten onrechte ziek melden door werknemers. Eerst kregen werknemers op een ziektedag de volle 100% door betaald, dat is nu afgeschaft en er wordt 70% door betaald.
- Mensen die in de WW zitten en niet willen solliciteren of aangeboden banen weigeren.
- Zwartwerkers die naast hun werk een uitkering ontvangen.
- Mensen die ten onrechte arbeidsongeschikt zijn verklaard.
4.1
? Directe ruil: je eigen product ruilen tegen het product van een ander. Bijvoorbeeld kaas die jij maakt ruilen tegen de wil die iemand anders maakt.
? Indirecte ruil: geld ruilen tegen een product.
? Functies en eigenschappen van geld
1.1
? Ondernemingsplan: een plan die alle beginnende bedrijven moeten inleveren bij een bank waar ze geld willen lenen. Er staan allerlei berekeningen van de verwachte omzet en winst in.
? Ondernemingsvorm: hoe eigendom, leiding en aansprakelijkheid wordt geregeld, hangt af van de rechtsvorm: - Vermogensbehoefte, genoeg geld?
- Leiding, deskundig genoeg?
- Aansprakelijkheid, persoonlijk?
? Ondernemingsvormen: - Eenmanszaak: eigendom en leiding bij ondernemer
- Vennootschap onder firma: leiding en eigendom is het zelfde en is in gezamenlijke hand
- Naamlozen en besloten vennootschap: eigendom en leiding gescheiden
? NV en BV zijn rechtspersonen. Verschillen tussen NV en BV:
- Iemand die bij de NV een aandeel verkrijgt, kan zijn een aandeel door verkopen, dit hoeft hij niet bij de NV te melden. Bij de BV moet je het wel melden.
- NV?s hebben een uitgebreide publicatieplicht, terwijl BV?s alleen de grotere deze plicht kennen
1.2
? Bedrijfskolom: de weg die een product doorloopt van oerproducent tot consument. De consument hoort er niet bij want hij levert geen toegevoegde waarde aan het product.
? Productiefactoren: alle middelen die gebruikt worden in het productie proces.
1) Arbeid loon/salaris
2) Kapitaal rente/interest
3) Natuur pacht/huur
4) Ondernemingschap winst
Alle beloningen bij elkaar zijn het nationaal inkomen = het nationaal product
? Nationaal inkomen en nationaal product zijn gelijk omdat net als in de bedrijfskolom de totale waarde van productie gelijk is aan de totale waarden van de inkomensstroom. Er wordt daarbij geen rekening gehouden met import en export.
? Investeren is het aanschaffen van kapitaal goederen (=machines), het doel is beter, sneller en goedkoper produceren.
Twee vormen:
Diepte investering: arbeidsbesparende investering kapitaal neemt toe en arbeid neemt af.
vb. eerst vervoert een werknemer 100 pakjes met zijn vrachtwagen, en dan krijgt hij een grotere wagen zodat hij 100 pakjes in een keer kan vervoeren.
Breedte investering: verhouding kapitaal t.o.v. arbeid blijft gelijk
vb. eerst is er 1 werknemer die met een taxi rijdt en dan komt er een werknemer bij die ook een taxi krijgt.
1.3
? Variabele kosten: kosten die vari?ren met (afhankelijk zijn van) de productie. Dus als de productie verandert, veranderen de variabele kosten. In een grafische weergave begint de lijn van de variabele kosten in de oorspong. Want als de productie 0 is, zijn de variabele kosten het ook. Je hebt drie vormen:
1) Proportioneel: als de productie met een bepaald percentage toeneemt, dan neemt de VK toe met exact hetzelfde percentage. Deze lijn loopt diagonaal.
2) Progressief: als de productie met een bepaald percentage toeneemt, dan neemt de VK toe met een groter percentage. Deze lijn loopt eerst diagonaal maar wijkt op het laatst uit naar boven.
3) Degressief: als de productie met een bepaald percentage toeneemt, dan neem de VK toe met een lager percentage. Deze lijn loopt eerst diagonaal maar wijkt op het laatst af naar beneden.
? Totale variabele kosten plus de totale constante kosten zijn de totale kosten:
TVK + TCK = TK
? Constante kosten: deze kosten hangen op korte termijn niet af van de omvang van de productie. Bijvoorbeeld het loon van de mensen in vaste dienst of rente die betaald moet worden over een lening bij de bank.
? Totale kosten per product heet de kostprijs per product: de gemiddelde totale kosten (GTK) GTK= TK
q omvang van de productie
? Hoe groot de totale geldopbrengst (TO), de omzet, zal zijn, hangt af van:
1) de verkochte hoeveelheid, afzet.
2) de verkoopprijs, waarvoor het symbool p wordt gebruikt.
Hoe meer er word verkocht of hoe hoger de verkoopprijs is, hoe groter de TO is.
TO = p x q
1.4
? De totale winst (TW) is wat overblijft van de totale opbrengst na aftrek van de totale kosten. TW = TO ? TK
Winst = Opbrengst ? Kosten
Winst = (p x q) ? (totale variabele kosten + totale constante kosten)
TW = ( p x q ) ? TVK ? TCK
? Break-even: de totale kosten zijn dan gelijk aan de totale opbrengsten.
TO = TK
TW = TO ? TK
TW = 0
Dus de winst is nul!!!!
? Marginale kosten: de extra kosten bij de uitbreiding van productie (en verkoop)
Marginale opbrengsten: de extra opbrengsten bij de uitbreiding van productie
1.5
? Concrete markt: een markt waarbij je een plaats en datum kunt noemen waar vragers en aanbieders ontmoeten.
Abstracte markt: een markt waarbij de datum en plaats onbekend zijn, en waarbij markt een verzamelnaam is voor alles wat te maken heeft met de vraag en aanbod van een bepaald goed.
? Marktmechanisme: plaats waar de prijs tot stand komt via krachten van vraag en aanbod.
? 1) qv = -2p + 16 Vraagvergelijking
2) qa = 2p ? 4 Aanbodvergelijking
3) qv = qa Marktevenwicht/Evenwichtsconditie
Stap 1 Stel 1 gelijk aan 2
-2p+16 = 2p-4
Stap 2) Letters links, cijfers rechts, reken p uit
-2p-2= -16-4
4p= 20
p=5
Stap 3) Vul p in een van de vergelijkingen in
qv= -2x5+16 qa=2x5-4
qv=6 qv=6
? De additieve constante is afhankelijk van:
1) Prijs van het andere goed
2) Het inkomen van de vragers
3) De voorkeur van de vragers
4) Het aantal vragers
? Monopolie: een arbeider die het aanbod en de prijs op de markt bepaald, zonder concurrentie.
? Kartel: een klein aantal samenwerkende aanbieders, er worden dan onderling afspraken gemaakt over de prijs. Dit zorgt voor voor- en nadelen.
- Hun eigen positie wordt verbeterd door stevige greep op de markt.
- Een grote afzet drukt de kosten en is dus goed voor de winstgevendheid.
- De verhoudingen op de markt liggen behoorlijk vast waardoor ondernemen niet als een echte uitdaging wordt gezien. Vernieuwing blijft lang uit omdat de vragers wel moeten kopen.
- Prijzen vallen vaak kunstmatig hoog uit.
? Marketingmix: een combinatie van maatregelen gericht op behoud of versterking van hun eigen positie. Dat vind je terug in de 4 p?s.
- Productbeleid: van een bepaald product worden allerlei verschillende uitvoeringen op de markt gebracht, of er wordt steeds gezocht naar iets echt nieuws.
- Promotiebeleid: via bijvoorbeeld reclame de vragers interesseren of aan je binden.
- Prijsbeleid: tegen zo laag mogelijke prijs aanbieden , of vragers lokken met speciale aanbiedingen.
-Plaatsbeleid: waar wordt het product aangeboden den door wie; in allerlei supermarkten of juist in een beperkt aantal speciaalzaken?
1.6
? Niet-marktconforme maatregelen: de marktwerking voor een deel uitschakelen.
-maximumprijs; - onder de evenwichtsprijs
- beschermen van de consument
- qv is groter dan qa; vraagoverschot of aanbodtekort
-minimumprijs; - boven de evenwichtsprijs
- beschermt de consument
- qa is groter dan qv; aanbodtekort of vraagoverschot
? Quotum: het aanbod beperken door aanbieders voor te schrijven hoeveel ze maximaal mogen produceren
? Marktconforme maatregelen: de marktwerking voor een goed deel tot stand houden.
? Producenten kunnen bepaalde heffingen opgelegd krijgen van de overheid die de kostprijs van het product verhogen, kostprijsverhogende belastingen, accijnzen. De overheid kan ook de kostprijs verlagen: kostprijsverlagende subsidies.
2.1
? Mensen werken omdat ze:
- geld verdienen (behoeftes)
- contacten keggen ( sociale functie; maatschappelijk ontplooien)
- carri?re opbouwen (toekomst)
? Betaald werk:
- In loondienst: werknemers sluiten een arbeidsovereenkomst met werkgevers. In ruil voor arbeid ontvangen ze loon.
- Zelfstandigen: eigen onderneming, in ruil voor arbeid ontvangen zij winst.
? Zwart werken: je verdient geld zonder dat er belastingen en premies worden afgedragen.
2.2
? Beroepsgeschikte bevolking: iedereen tussen 15 en 65 jaar.
? Beroepsbevolking: iedereen tussen de 15 en 65 die kan en wil werken voor ten minste 12 uur per week.
? Beroepsbevolking is arbeidsaanbod!
Totale bevolking
<15 >65 15, 65 jaar
Niet actief Beroepsbevolking
Werkzaam Werkloos
Afhankelijk Onafhankelijk
? Het aanbod van arbeid verschilt veel door:
- Omvang en leeftijd van de totale bevolking
Geboorte/sterfte, migratie/immigratie
- Maatschappelijke opvattingen over arbeid
Steeds meer vrouwen aan het werk
- De geldende regelingen
Pensioen, VUT (vervroegde uittreding)
- De kans op werk
Hoe groter de kans, hoe meer aanbieders er zijn
? Kwaliteit van arbeidsaanbod wordt vooral bepaald door scholing en specialisatie.
2.3
? Vacatures: onvervulde arbeidsplaatsen
? Verborgen werkgelegenheid: zwart werken, niet gemelde vacatures
Werkgelegenheid
Feitelijk Verborgen
Vervuld Onvervuld
? Ontwikkeling in arbeidsvraag hangt af van:
- Ontwikkeling van de vraag naar goederen en diensten;
Mensen op vakantie Werkgelegenheid toeristische sector ↑
- Ontwikkeling van de loonkosten;
Loonkosten ↑ kapitaal goederen ↑ Werkgelegenheid ↓ /loon ↑ Vraag naar goederen en diensten ↑ werkgelegenheid ↑
- Ontwikkeling van productie per werknemer per tijdseenheid;
Arbeidsproductiviteit ↑ loonkosten ↓ werkgelegenheid ↑
- Ontwikkeling van de arbeidstijd
ADV/ATV, VUT
Ontwikkeling arbeidstijd
Bedrijfstijdverlenging ↑ productiekosten ↓ prijs ↓ werkgelegenheid ↑
2.4
? Loon wordt gevormd via onderhandelingen tussen werknemers en werkgevers, vakbonden en werkgeverscentrales sociale partners CAO (Collectieve Arbeids Overeenkomst)
? Nederland is en ?overlegeconomie?; beide partijen streven bij onderhandelingen het eigenbelang na zonder te vergeten dat er ook een gemeenschappelijk belang is.
? CAO ; - Primaire arbeidsvoorwaarden: geldzaken
- Secundaire arbeidsvoorwaarden: niet-geldzaken
? Werknemers organisaties/ Vakcentrales:
FNV: Federatie Nederlandse Vakbeweging
CNV: Christelijk Nationaal Vakverbond
? Werkgevers organisaties:
VNO-NCW: Verbond Nederlandse Ondernemingen -
Nederlands Christelijk Werkgeversverbond
MKB: Koninklijke Vereniging Midden en Klein Bedrijf Nederland
? Contractloonstijgingen; 2 soorten loonstijgingen in de CAO
- Prijscompensatie: gelijk aan de stijging van het algemeen prijspeil, de inflatie. Deze loonstijging zorgt voor behoud van koopkracht.
- Initi?le loonstijging: boven op de prijscompensatie, zorgt voor koopkrachtbehouding. Hij wordt bepaald door de stijging van de arbeidsproductiviteit.
? Incidentele loonsverhoging: een loonstijging door verandering van werk of arbeidsduur, bijvoorbeeld promotie of overwerk.
? Wig: Verschil tussen loonkosten van werkgever en nettoloon van de werknemer.
Hoe groter de wig is:
- hoe duurder een werknemer voor een werkgever wordt en hoe kleiner de mogelijkheid op loonsverhoging.
- hoe minder een werknemer netto overhoudt en hoe sterker de roep om loonsverhoging zal zijn.
2.5
? Je bent werkloos als je:
- tot de beroepsgeschikte bevolking hoor
- ingeschreven staat bij een arbeidsbureau
- niet, of minder dan 12 uur per week betaald werkt
- direct beschikbaar bent voor een betaalde baan van minstens 12 uur.
Dan ben je geregistreerd werkloos.
? CBS telt: 1. Op basis van 240 arbeidsbureau?s
2. Steekproef onder de bevolking: Enqu?te Beroepsbevolking
3. Er wordt gemeten binnen drie maanden
? Conjuncturele werkloosheid, ontstaat door vraagfactoren:
Oorzaak: te weinig vraag naar goederen en diensten, oftewel de bestedingen blijven achter afzet ↓ productie ↓ werkloosheid ↑
Oplossingen:
- belastingtarieven ↓ inkomen ↑ consumptie ↑ productie ↑ werkgelegenheid ↑
- overheidsinvesteringen ↑ bouw bruggen en wegen werkgelegenheid ↑
? Structurele werkloosheid, ontstaat door aanbodfactoren:
1) Kwantitatieve structurele werkloosheid;
Oorzaak (arbeidsvraagzijde):
- diepte-investeringen
- verplaatsen van productie naar buitenland
- groei banen < groei beroepsbevolking
Oorzaak (arbeidsaanbodzijde):
- participatiegraad vrouwen ↑
- aantal schoolverlaters ↑
- werkzoekenden uit het buitenland ↑
Oplossingen: - Procesinnovatie totale productiekosten ↓ concurrentievermogen↑ afzet↑ productie ↑ werkgelegenheid ↑
- Productinnovatie werkgelegenheid ↑
- ADV/ATV bedrijfstijdverlenging kosten p.e.p. ↓ werkgelegenheid ↑
- loonkosten beheersing prikkel werkgelegenheid ↑
2) Kwalitatieve structurele werkloosheid;
Oorzaak: - opleiding werkzoekende sluit niet aan op de eisen van de vacature
- te grote afstand tussen werkzoekende en vacature
Oplossing: - via om/her/bijscholing
- verhuispremies & reiskostenvergoeding
- loonkostensubsidies ( WAO?er, allochtoon)
3) Frictiewerkloosheid;Oorzaak: dynamiek in de economie (mensen veranderen wel eens van baan)
Oplossing: voorlichting verbeteren (internet); bemiddeling verbeteren
4) Seizoenswerkloosheid;
Oorzaak: veel werkloosheid in wintermaanden, in Nederland traditioneel met name in de land- en tuinbouw
Oplossing: productieprocessen ontwikkelen die ook tijden de wintermaanden doorgang kunnen vinden zoals in de glastuinbouw klimaatinvestering
? Overspannen arbeidsmarkt: de vraag naar arbeid is dan groter dan het aanbod
3.1
? Inkomen is altijd het gevolg van productie. Primaire inkomen is dus inkomen dat je ontvangt als beloning.
? Alle primaire inkomens bij elkaar vormen het nationaal inkomen, als je daar de productie mee telt heb je inkomensvorming.
? Secundair inkomen of inkomensoverdracht: inkomen waarbij je geen tegenprestatie levert (zakgeld, sociale uitkeringen).
3.2
? Categoriale inkomensverdeling: het looninkomen tegenover de overige inkomens stellen. Looninkomen heeft ongeveer 80% van ons land.
? De personele inkomensverdeling wordt weergegeven in de Lorenz-curve. Er wordt weergegeven hoe groot de inkomensverschillen zijn in onze samenleving.
De verdienende bevolking wordt ingedeeld in vier even grote groepen. Ze zijn allemaal 25% waard.
Aandeel bevolking Cumulatief Aandeel inkomen Cumulatief
25 25 18 18
25 50 22 40
25 75 27 67
25 100 33 100
? Er zijn in Nederland nogal wat verschillen tussen de inkomens. Hiervoor de volgende oorzaken:
- Schaarsteverschillen; sommige mensen hebben speciale kwaliteiten, de arbeid die ze aanbieden is zeer schaars. Er is veel vraag naar hun arbeid dus men is bereid er veel voor te betalen (professioneel voetballer).
- Productiviteitsverschillen; sommige mensen dragen veel bij aan de totale opbrengst van productie, er is veel vraag naar hun arbeid dus hun loon is hoog.
- Machtsverschillen; soms heeft iemand of een groep mensen zoveel macht, dat een hoog inkomen wordt afgedwongen.
- Vermogensverschillen; als iemand veel geld heeft, kan hij dit beleggen en er bijvoorbeeld rente over ontvangen.
- Inspanningsverschillen; zwaar of verantwoordelijk werk, waarvoor extra inspanningen nodig zijn, wordt extra beloond.
- Verwervingsverschillen; de vereisten aan vooropleiding en ervaring zijn verschillend, waardoor ook het inkomen verschilt.
3.3
? Voordelen van inkomensverschillen:
- Het vooruitzicht op een hoger inkomen zal mensen simuleren om harder te werken of een opleiding te volgen.
- Mensen zijn eerder bereid om naar een andere plaats te verhuizen als ze daar een baan kunnen vinden met een goed of beter salaris.
- Het kan ook gaan om het verschil tussen wel of geen inkomen hebben. Hoe groter dit verschil wordt, hoe meer mensen zich zullen aanmelden op de arbeidsmarkt.
? Nadelen van inkomensverschillen:
- Als bepaalde mensen veel geld verdienen en een deel van de bevolking heeft nauwelijks inkomen, vinden wij dat in Nederland sociaal onrechtvaardig.
? Inkomensnivellering: maatregelen om de inkomensverschillen te verkleinen. Dit wordt op twee manieren bereikt;
- Door ons stelsel van de inkomensbelasting
- Door het verstrekken van uitkeringen aan mensen die geen of een te laag inkomen hebben.
3.4
? Inkomensheffing: het bedrag dat maandelijks aan loonbelasting en sociale premies betaald moet worden.
? Progressief belastingstelsel: mensen staan een groter deel van hun inkomen af aan de inkomensheffing naarmate ze meer verdienen. Deze progressiviteit blijkt uit de verschillende belastingspercentages, de belastingschijven.
? Aftrekposten: bepaalde bedragen die in mindering gebracht worden op het bruto-inkomen.
? Belastingvrije som: een bepaald bedrag wat belastingsvrij is
Belastbare som: bedrag waarover belasting betaald moet worden. Die bereken je zo:
bruto inkomen (uit arbeid en/of bezit verkregen)
min: aftrek kosten -
belastbaar inkomen
min: belastingvrije som -
belastbare som
? Marginale tarief: het belastingspercentage dat over het extra verdiende inkomen betaald moet worden.
? De primaire inkomens worden herverdeeld door het heffen van belastingen en premies en door het ter beschikking stellen van uitkeringen en subsidies. Dit herverdeelde inkomen het de secundaire inkomensverdeling.
3.5
? Stelsel sociale zekerheid:
- Sociale verzekeringen: - Werknemersverzekeringen: -WW (werkloosheidwet)
- WAO (Wet op de Arbeid Ongeschiktheid)
- ZW (Ziekte Wet)
- ZWF (Zieken Fonds Wet)
- Volksverzekeringen:
- AOW (Algemene Ouderdom Wet)
- Anw ( Algemene nabestaandenwet)
- AAW ( Algemene Arbeidsgeschiktheid Wet)
- AWBZ (Algemene WET Bijzondere Ziekten)
- Sociale voorzieningen: - Abw (Algemene bijstandswet)
- TW (Toeslagen Wet)
- AKW (Algemene KinderbijslagWet)
? Sociale verzekeringen worden alleen uitgekeerd als er premies zijn afgedragen.
Bij sociale voorzieningen is dat niet het geval. Iedereen die niet over inkomen beschikt om in zijn levensonderhoud te voorzien, kan een beroep op de sociale voorzieningen doen.
? Equivalentiebeginsel: hoe hoger het inkomen, hoe meer werknemerspremie er afgedragen moet worden, maar ook hoe hoger de uitkering wordt. Dit hoort bij de werknemersverzekering.
? Omslagstelsel: dit bedrag moet door alle huidige premiebetalers bij elkaar gebracht worden.
? Solidariteitsbeginsel: er bestaat geen verband tussen de hoogte van je uitkering en de afgedragen premie. Dit hoort bij de volksverzekeringen.
? Geori?nteerde markteconomie: een land met een omvangrijke marktsector en een overheid die veel invloed uitoefent op de economie.
3.6
? De verhouding tussen de economische actieven en de economisch inactieven wordt aangegeven met de i/a-ratio.
i/a-ratio= inactieven x 100%
actieven
Als e i/a-ratio afneemt dan doen er meer mensen mee aan het arbeidsproces. Als de participatiegraad hoger wordt, zijn er meer mensen die premies kunnen betalen en minder uitkeringstrekkers. Daardoor gaan de premies per persoon omlaag, een voordeel hiervan is een lage wig.
? Mensen betalen niet graag belasting. Als er een hogere belastingtarieven worden gevraagd, dan willen minder mensen het betalen. Laffer had die theorie bedacht. Hij zei als iemand steeds meer belasting moet afdragen, ontneemt het de prikkel om al het werk nog uit te voeren. Dus hoge belastingtarieven leidt tot meer ontduiking, ontwijking en afwenteling van de belasting.
- Ontduiking: dit is een illegale manier om de belasting niet te betalen. Je gat zwart werken, werken terwijl je een uitkering ontvangt, of bedrijven die een deel van hun omzet niet uitgeven.
- Ontwijking: op legale wijze belastingen en premies ontduiken. Als je bijvoorbeeld in Belgi? gaat wonen of bedrijven die hun hoofdkantoor naar landen met zeer gunstig fiscaal systeem overbrengen, zoals de Antillen of de Bahamas.
-Afwenteling: hogere belastingen of premies in rekening brengen bij anderen. Werknemers kunnen als gevolg van hogere belasting meer loon eisen.
? Een heel ander probleem is het oneigenlijk gebruik van de sociale zekerheid.
- Frauderen: als twee mensen met een uitkering gaan samenwonen en dat niet opgeven, ontvangen ze tweemaal een uitkering voor een alleenstaande. Dit is dus hoger dan samenwonende.
- Ten onrechte ziek melden door werknemers. Eerst kregen werknemers op een ziektedag de volle 100% door betaald, dat is nu afgeschaft en er wordt 70% door betaald.
- Mensen die in de WW zitten en niet willen solliciteren of aangeboden banen weigeren.
- Zwartwerkers die naast hun werk een uitkering ontvangen.
- Mensen die ten onrechte arbeidsongeschikt zijn verklaard.
4.1
? Directe ruil: je eigen product ruilen tegen het product van een ander. Bijvoorbeeld kaas die jij maakt ruilen tegen de wil die iemand anders maakt.
? Indirecte ruil: geld ruilen tegen een product.
? Functies en eigenschappen van geld
Functies Eigenschappen
- Ruilmiddel - Waardevol
- Rekeneenheid - Algemeen aanvaard
- Spaarmiddel - Houdbaar
- Makkelijk vervoerbaar
- Deelbaar
? Twee geldvormen:
- Chartaal geld: munten en bankbiljetten.
- Giraal geld: tegoeden op de bank.
4.2
? De Nederlandsche Bank brengt niet alleen bankbiljetten in omloop, maar regelt ook het betalingsverkeerd tussen banken als geld moet worden overgeschreven van een rekening bij de ene bank naar een rekening bij een andere bank.
? Financi?le instellingen: alle instellingen die zich bezighouden met het verzorgen van het betalingsverkeer, het verlenen van krediet en het beheren van ons vermogen.
? Institutionele beleggers: deskundigen die geld beleggen in aandelen, gebouwen, enzovoort.
? Er zijn twee groepen banken:
Primaire banken: is de grootse groep, kan de omvang van de geldhoeveelheid be?nvloeden.
Secundaire banken: klein groepje banken die geen invloed heeft op de geldhoeveelheid.
? Steeds meer banken gaan samenwerken of fuseren. Door samen te gaan werken, kunnen de banken een grotere markt bereiken. Voor die zogenaamde schaalvergroting hebben banken verschillende redenen.
- Concurrentie
- Vraag naar grote leningen
- Specialisme
- Risicospreiding
4.3
? Budgetonderzoek: het CBS vraagt een groep gezinnen in Nederland bij te houden waar zij hun inkomen of budget aan uitgeven.
? Consumentenprijs index (CPI) is de prijsstijging in een getal uitgedrukt. Met behulp van de CPUI is te bepalen hoeveel de ?kosten van levensonderhoud?ten opzichte van een basisperiode zijn gestegen of gedaald. Veranderingen t.o.v. een basisperiode zijn uit te drukken in een indexcijfer. De basisperiode stel je altijd op 100. stel dat je het prijsniveau van 1998 wil vergelijken met dat van 1997.Het basisjaar;is 1997; is dus 100. Neem aan dat het CBS voor 1998 op een prijsindex van 102 uitkomt. Dan betekent dit, dat t.o.v. het basisjaar het prijsniveau met 2% is gestegen. Als de index 98% zou zijn, dan was het prijsniveau juist met 2% gedaald.
? Partiele prijsindexcijfers: de prijsindexcijfers van een pakket van goederen en diensten apart.
? Samengesteld indexcijfer: al de indexcijfers, dus alle pakketten bij elkaar.
? Nominaal inkomen: inkomen in euro?s, loonstrookje inkomen. Re?el inkomen: de koopkracht van het inkomen. Als iemand bijvoorbeeld 3% meer inkomen krijgt, stijgt zijn nominale inkomen. Maar als de inflatie tegelijkertijd 4% bedraagt, zal zijn re?le inkomen dalen.
indexcijfer re?el inkomen= indexcijfer nominaal inkomen x 100
prijsindexcijfer
103 x 100 = 99
104 Het re?le inkomen daalt dus met 1%.
4.4
? Er zijn verschillende oorzaken van inflatie
? Bestedingsinflatie: de totale vraag naar goederen en diensten is te hoog bedrijven vragen meer geld voor de eindproducten
? Kosteninflatie: productiekosten ↑ dan zal de producent dat doorrekenen naar zijn eindproduct.
? Loonkosteninflatie: als de loonkosten per werknemer harder stijgen dan de arbeidsproductiviteit.
? Winstinflatie: als een werkgever meer winst wilt dan verhoogt hij de prijs van het eindproduct. Op deze wijze stijgt het verschil tussen de verkoopprijs en de kostprijs, de winstmarge.
5.1
? In de collectieve sector worden alle beslissingen genomen
Rijk (ministeries, parlement, regering)
Collectieve sector ↑ Lagere overheid (provincies, gemeentes, waterschap)
↓
Sociale zekerheidsorganen (WW,WAO,bijstanden)
? Een wet komt tot stand:
- wetsvoorstel door een minister
- goedkeuren door de 2e kamer
- senaat (1e kamer) mag het voorstel verwerpen
- wet aangenomen? regering zorgt voor uitvoering
? Rijksuitgaven (overheidsuitgaven) uitgesproken door de koningin in de troonrede 3e dinsdag van September)
Overheidsuitgaven = overheidsbestedingen + overdrachtsuitgaven
? Belangenorganisaties, Advies en beleidsorganisaties:
- SER (sociaal economische raad)
15 leden werkgevers organisatie
15 leden werknemers organisatie
15 leden benoemd door regering, kroonleden
Hun advies is niet bindend
- CPB (centraal plan bureau)
voorspellen arbeidsmaatregelen
voorspellen stand van de eco in de toekomst
publiceert jaarlijks de MEV (= macro economische verkenningen)
- CBS (centraal bureau voor statistiek)
veel statistisch onderzoek over de Nederlandse economie en de maatschappij
5.2
? Algemene middelen: belastingen
? Externe effecten Negatief
Positief
Negatieve externe effecten: een meetbaar gevolg van productie/consumptie die niet in het prijskaartje is inbegrepen en leidt tot een daling van de welvaart (maatschappelijke kosten).
Positieve externe effecten: meetbaar gevolg van productie/consumptie die niet in het prijskaartje is inbegrepen die maatschappelijke opbrengsten brengt.
? Allocatiefunctie: allocatie = toewijzen of verdelen. De overheid vervult een belangrijke functie als het gaat om het herverdelen van inkomen en van goederen en diensten over de bevolking.
? Bijvoorbeeld: belastingheffen, belastingen en uitkeringen, naar elkaar toe brengen van inkomens inkomensnivellering.
? Collectieve goederen:
3 kenmerken:
- non-rivaliteit:
het gebruik van de een gaat niet ten kosten van het gebruik van een ander.
- non?exclusiviteit:
niemand kan het gebruik van een collectief goed worden uitgesloten
- ondeelbaarheid
collectieve goederen kun je niet delen.
? Semi-collectieve goederen: ook quasi-collectieve goederen genoemd. Deze goederen zouden net zo goed door de particulieren sector betaald kunnen worden:
infrastructuur, onderwijs, reinigingsophaaldiensten. Ze worden nu gesubsidieerd door de overheid.
? Individuele goederen: ze kunnen alleen door 1 persoon worden geconsumeerd ( een ijsje). Het goed slijt bij gebruik en je kan voor het gebruik worden uitgesloten.
? Waarom biedt de overheid zelf semi-collectieve en bepaalde individuele goederen aan?
1. Te hoge inningskosten. Als deze goederen aan de gebruikers persoonlijk in rekening gebracht zouden worden, kost dat veel geld ( niet te veel tolhuisjes op snelwegen).
2. Iedereen moet van deze goederen gebruik kunnen maken (iedereen moet naar school kunnen)
3. Het optreden van positieve externe effecten. Als mensen goed geschoold zijn, hebben zij daar niet alleen als individu voordeel van, maar de maatschappij profiteert ervan mee.
4. De overheid vindt dat zij zich in sommige gevallen moet bemoeien met onze consumptie. Als consumptie van goederen wordt gestimuleerd, spreek je van bemoeigoederen of meritgoederen. Zo worden theaters, musea en sportcomplexen gesubsidieerd.
Daarentegen wordt bijvoorbeeld roken of drank duurder gemaakt door het heffen van accijnzen, dat zij demeritgoederen.
5. Voorkomen dat er ongewenste monopolieposities ontstaan.
? Stabilisatiefunctie: de overheid streeft naar 2 doelen:
1. Aan de vraagzijde van de eco de vraag laten aansluiten aan de CAP (capaciteit).
2. Aan de aanbodzijde van de economie, de eco evenwichtig ( de goederen van dit land moeten niet te eenzijdig zijn) en duurzaam laten groeien.
? Progessief belastingstelsel: naar mate je meer verdient moet je procentueel (relatief, in verhouding) meer belasting betalen.
? Duurzame groei: de keerzijde van de economische groei is milieu vervuiling en een te snelle uitputting van grondstoffen. Duurzame groei is dat we zuiniger omgaan met grondstoffen.
5.3
? De overheid wil de economie be?nvloeden, economische politiek. In 1951 heeft de SER 5 doelstellingen opgesteld:
- Evenwichtige ontwikkeling op de arbeidsmarkt.
Arbeidsvraag = Arbeidsaanbod
↓ ↓
Werkgevers Werknemers
Zo min mogelijk werklozen en werkloosheid die verdeelt is over deelmarkten en regio?s. Ook wordt er een tekort aan arbeid vermeden.
- Stabiel prijsniveau: inflatie zo goed mogelijk bestrijden.
- Rechtvaardige inkomensverdeling: inkomensnivellering.
- Evenwicht op betalingsbalans: import en export ongeveer even groot houden.
- Evenwichtige groei: kwantiteit en kwaliteit in de economische groei is even belangrijk.
5.4
? Als rijksuitgaven groter zijn dan de rijksinkomsten spreken we over een begrotingstekort.
? Directe belastingen: geheven over inkomen, winst en vermogen. De belastingplichtige zelf draagt het geld af.
Bijvoorbeeld: loonbelastingen, inkomstenbelastingen ( betrekking op overig inkomen zoals rente, dividend), vermogensbelasting (vermogen is alle persoonlijke bezittingen min schulden), vennootschapbelasting (te betalen over winsten die de NV?s en de BV?s behalen) kansspelbelasting en successierechten.
? Indirecte belastingen: geheven over goederen en werken daardoor kostprijsverhogend. Betaald door degenen die de goederen kopen.
Bijvoorbeeld: omzetbelasting of BTW, accijnzen, motorrijtuigenbelasting, invoerrechten en overige.
? Niet-belastinginkomsten: aardgas, winstuitkeringen, omroepbijdrage, boetes, lesgelden, enzovoort.
5.5
? Rijksbegroting: gepresenteerd door de minister van financi?n aan het parlement, nadat de troonrede is uitgesproken. Er staat in wat de overheid geld aan wil uitgeven en hoe zij dit financieren. Een samenvatting van de begroting is opgenomen in de Miljoenennota.
? De overheid kan wel begroten, maar het plannen van inkomsten en uitgaven blijft moeilijk:
- De overheid biedt een aantal financi?le voorzieningen aan, waarvan alleen geschat kan worden hoeveel gebruik er van gemaakt gaat worden. Als meer mensen het aannemen, kan je ze niet weigeren, bijvoorbeeld een studiebeurs. Dat noem je een openeinderegeling.
- Er kunnen onverwachte dingen gebeuren, zoals overstromingen.
- Prognoses blijven verwachtingen, als de economische groei tegenvalt, loopt de overheid al gauw enkele honderden miljoenen euro?s aan inkomsten mis.
? Begrotingstekort: uitgaven overtreffen de inkomsten. Dit ontstaat jaarlijks. Om dat aan te vullen, moet de overheid geld lenen staatsschuld = financieringstekort + oude staatsschuld.
Begrotingstekort = financieringstekort + aflossingen
Financieringstekort = begrotingstekort ? aflossingen
? Begroting:
ontvangsten ? uitgaven = begrotingstekort
- aflossingen
financieringstekort
+ staatsschuld
Nieuwe staatsschuld
5.6
? Er wordt jaarlijks gestreefde de staatsschuld lager te krijgen, voor veerschillende redenen:
- De overheid moet veel geld lenen. Dus de vraag naar geld ↑
prijs van geld, rente ↑ hoge rente remt de economische ontwikkeling.
- De hoge staatsschuld van dit moment kost de overheid veel rente.
- Nederland wil toetreden tot de Economische en Monetaire Unie (EMU). Daarvoor mag de staatsschuld plus de schuld van de rest van de collectieve sector niet groter zijn dan 60% van het BBP, of de schuld moet duidelijk aan het dalen zijn.
6.1
? Schaarste: in economische zin; er zit een prijskaartje aan.
? Welvaart: de mate waarin je in je behoeften aan schaarse goederen kunt voorzien. Hoe minder schaarste, hoe meer welvaart.
? Welstand: hoeveel goederen je bezit.
? Welzijn: een goed gevoel hebben zonder dat er schaarse middelen worden opgeofferd.
6.2
? De vraag naar consumptiegoederen hangt in feite af van vier factoren:
- De prijs van andere goederen
Er zijn 2 verbanden:
Positief: de vraag naar goed A neemt toe wanneer de prijs van goed B stijgt. De consument vervangt het duurder geworden goed B door goed A. Wanneer goederen elkaar onderling kunnen vervangen, spreek je van substitueerbare of concurrerende goederen. Bijvoorbeeld de vraag naar treinkaartjes neemt toe als het prijs van autorijden stijgt.
Negatief: de vraag naar goed A neemt af wanneer de prijs van goed B stijgt. De consument gebruikt A en B in een bepaald verband. Als goederen elkaar aanvullen spreek je van complementaire goederen. Bijvoorbeeld: de vraag naar reisverzekeringen ↓ als de prijs van vakantiereizen ↑.
- Het inkomen
Voor de meeste goederen geldt: als het inkomen stijgt, stijgt de vraag ook; een positief verband. Je hebt ook goederen die als het inkomen toeneemt dat de vraag dan afneemt; inferieure goederen. Bijvoorbeeld: als je inkomen stijgt, neemt de vraag naar binnenlandse vakanties af.
- De voorkeur of preferentie
- Het aantal vragers
? Vraagvergelijking:
qv = -5p + 200
gevraagde
hoeveelheid additieve constante
richtingsco?ffici?nt
prijs van het goed zelf
? Als de prijs verandert in de vraagvergelijking vindt er een verschuiving plaats op de vraaglijn.
? Als er iets in de additieve constante verandert, vindt er een vergelijking van de vraaglijn plaats.
? Prijselasticiteit van de vraag.
omschrijving: de verhouding van de procentuele verandering van ?iets? ten gevolge van de procentuele verandering van ?iets anders?.
Formule vorm: procentuele vraagverandering
procentuele prijsverandering
6.3
? Consumentensoevereiniteit: de consument kan kopen wat hij wilt.
6.4
? De overheid stimuleert bepaalde consumptie. Ze willen positieve externe effecten oproepen. Het wordt gestimuleerd door:
- het geven van subsidies aan het openbaar vervoer, onderwijs, culturele manifestaties
- het geven van voorlichting via de zogenaamde Postbus 51 campagnes, bijvoorbeeld veilig vrijen.
? De overheid wilt ook bepaalde consumpties afremmen:
- kostprijsverhogende belastingen op te leggen zoals accijnzen en milieuheffingen.
- speciale wet- en regelgeving
- het geven van voorlichting.
? Het consumentenbeleid wordt via wetgeving gevoerd, daardoor wordt de consument door de wet.
- de Warenwet: kwaliteits- en veiligheidsvoorschriften en de informatie plicht over inhoud, gewicht en samenstelling en houdbaarheid op het etiket
- de Colportagewet: bepaalde aankopen ?aan de deur? of tijdens demonstraties kunnen dan binnen acht dagen ongedaan kunnen gemaakt worden
- de Wet op het Consumptief Geldkrediet: voorkomen dat mensen door onduidelijke informatie al snel veel geld lenen voor consumptie
? Mededingingsbeleid: gericht op gezonde concurrentie tussen bedrijven. Als er maar weinig aanbieders zijn, hebben ondernemers nogal eens de neiging afspraken te maken om de onderlinge concurrentie te beperken; dit heet kartelvorming. Voor de consument pakt dit vaak slecht uit omdat de ondernemers vaak hoge prijzen vragen.
7.1
? Meer handel meer welvaart.
↓
de mate waarin je, jezelf in goederen en diensten kan voorzien.
Meer handel meer goederen en diensten.
? Nederland is een export natie, we exporteren meer dan we importeren.
? Handelsquote: In welke mate een land handel met andere landen drijft is af te lezen aan de export- en importquote, samen de handelsquote.
exportquote = waarde export x 100%
binnenlandse productie (nationaal inkomen)
importquote = waarde import x 100%
binnenlandse productie
? Lage handelsquote gesloten economie. Hoe hoger het is hoe meer open je economie is.
? Waarom internationale handel?
- Goederen ruilen (kaasbananen)
- Lagere productiekosten: - bodemgesteldheid
- klimaat
- geografische ligging
- opleidingsniveau van de beroepsbevolking
- sociale rust
- infrastructuur
- Techniek (technische vooruitgangen)
- Succes op binnenlandse markt
7.2
? Betalingsbalans: over geldstromen tussen Nederland en het buitenland, gedurende een periode (bijvoorbeeld een jaar)
Vier onderdelen:
? Lopende rekening:
- goederenrekening (handelsbalans)
bedragen die te maken hebben met export en import
- dienstenrekening
bedragen die te maken hebben met verleende en ontvangen diensten
- inkomensrekening
ontvangen en betaalde inkomens
- inkomensoverdrachtenrekening
bedragen ontvangen of betaald zonder productieve tegenprestatie
? Vermogensoverdrachtenrekening
ontvangen en betaalde vermogensoverdrachten (bedragen die worden ontvangen of betaald zonder productieve tegenprestatie, die voor investeringen worden gebruikt)
? Financi?le rekening
kredietverleningen, investering en beleggingen
? Salderingsrekening
alle geld in- en uitstroom waarmee internationale betalingen worden verricht.
? Drie situaties op de betalingsbalans:
Materieel evenwicht geld in- en uitstroom zijn gelijk
Materieel tekort geldinstroom is kleiner dan gelduitstroom
Materieel overschot geldinstroom is groter dan gelduitstroom
? Omzet is prijs x vraag
7.3
? Motieven voor protectionisme:
- Jonge bedrijven beschermen die nog niet opgewassen zijn tegen de grote buitenlandse bedrijven waarmee ze moeten concurreren.
- Bescherming tegen dumping: landen exporteren tegen een lage prijs om zo hun overschotten kwijt te raken
- Werkgelegenheid
- Onafhankelijkheid
- Politieke druk
? Middelen om de import te beperken.
1. Maatregelen die direct invloed hebben op de prijs tarifaire maatregelen
- Het heffen van invoerrechten belasting over ingevoerde goederen.
- Het verlenen van subsidies aan exporterende bedrijven
2. Maatregelen die indirect invloed hebben op de prijs non-tarifaire maatregelen
- Het instellen van invoerquota (maximale hoeveelheden)
- Het opleggen van een invoerverbod
- Administratieve of papieren belemmeringen
? Negatieve gevolgen van protectionisme:
- Handelsconflicten
- Prijsstijgingen
- Welvaartsstijging
- Mindere prestaties
7.4
? Wat is een wisselkoers?
Dat is de prijs van een valuta uitgedrukt in een andere buitenlandse valuta. Op de valutamarkt komen de vraag en aanbod van een vreemde valuta samen.
Aanbieders van vreemde valuta zijn:
- vakantiegangers
- beleggers
- exporteurs
Vragers op de valutamarkt:
- importeurs
- beleggers
- vakantiegangers
? Tekort op de lopende rekening van de betalingsbalans. Per saldo is er meer vraag naar deze vreemde valuta koers ↑ eigen valuta ↓
? Overschot op de LR van de BB. Per saldo is er meer aanbod van deze vreemde valuta koers ↓ eigen valuta ↑
? Meer vraag naar buitenlands kapitaal (vreemde valuta) koers ↑
eigen valuta ↓en visa versa.
? Appreciatie stijging van koers als gevolg van vraag en aanbod
Economie Samenvatting
1.1
? Ondernemingsplan: een plan die alle beginnende bedrijven moeten inleveren bij een bank waar ze geld willen lenen. Er staan allerlei berekeningen van de verwachte omzet en winst in.
? Ondernemingsvorm: hoe eigendom, leiding en aansprakelijkheid wordt geregeld, hangt af van de rechtsvorm: - Vermogensbehoefte, genoeg geld?
- Leiding, deskundig genoeg?
- Aansprakelijkheid, persoonlijk?
? Ondernemingsvormen: - Eenmanszaak: eigendom en leiding bij ondernemer
- Vennootschap onder firma: leiding en eigendom is het zelfde en is in gezamenlijke hand
- Naamlozen en besloten vennootschap: eigendom en leiding gescheiden
? NV en BV zijn rechtspersonen. Verschillen tussen NV en BV:
- Iemand die bij de NV een aandeel verkrijgt, kan zijn een aandeel door verkopen, dit hoeft hij niet bij de NV te melden. Bij de BV moet je het wel melden.
- NV?s hebben een uitgebreide publicatieplicht, terwijl BV?s alleen de grotere deze plicht kennen
1.2
? Bedrijfskolom: de weg die een product doorloopt van oerproducent tot consument. De consument hoort er niet bij want hij levert geen toegevoegde waarde aan het product.
? Productiefactoren: alle middelen die gebruikt worden in het productie proces.
1) Arbeid loon/salaris
2) Kapitaal rente/interest
3) Natuur pacht/huur
4) Ondernemingschap winst
Alle beloningen bij elkaar zijn het nationaal inkomen = het nationaal product
? Nationaal inkomen en nationaal product zijn gelijk omdat net als in de bedrijfskolom de totale waarde van productie gelijk is aan de totale waarden van de inkomensstroom. Er wordt daarbij geen rekening gehouden met import en export.
? Investeren is het aanschaffen van kapitaal goederen (=machines), het doel is beter, sneller en goedkoper produceren.
Twee vormen:
Diepte investering: arbeidsbesparende investering kapitaal neemt toe en arbeid neemt af.
vb. eerst vervoert een werknemer 100 pakjes met zijn vrachtwagen, en dan krijgt hij een grotere wagen zodat hij 100 pakjes in een keer kan vervoeren.
Breedte investering: verhouding kapitaal t.o.v. arbeid blijft gelijk
vb. eerst is er 1 werknemer die met een taxi rijdt en dan komt er een werknemer bij die ook een taxi krijgt.
1.3
? Variabele kosten: kosten die vari?ren met (afhankelijk zijn van) de productie. Dus als de productie verandert, veranderen de variabele kosten. In een grafische weergave begint de lijn van de variabele kosten in de oorspong. Want als de productie 0 is, zijn de variabele kosten het ook. Je hebt drie vormen:
1) Proportioneel: als de productie met een bepaald percentage toeneemt, dan neemt de VK toe met exact hetzelfde percentage. Deze lijn loopt diagonaal.
2) Progressief: als de productie met een bepaald percentage toeneemt, dan neemt de VK toe met een groter percentage. Deze lijn loopt eerst diagonaal maar wijkt op het laatst uit naar boven.
3) Degressief: als de productie met een bepaald percentage toeneemt, dan neem de VK toe met een lager percentage. Deze lijn loopt eerst diagonaal maar wijkt op het laatst af naar beneden.
? Totale variabele kosten plus de totale constante kosten zijn de totale kosten:
TVK + TCK = TK
? Constante kosten: deze kosten hangen op korte termijn niet af van de omvang van de productie. Bijvoorbeeld het loon van de mensen in vaste dienst of rente die betaald moet worden over een lening bij de bank.
? Totale kosten per product heet de kostprijs per product: de gemiddelde totale kosten (GTK) GTK= TK
q omvang van de productie
? Hoe groot de totale geldopbrengst (TO), de omzet, zal zijn, hangt af van:
1) de verkochte hoeveelheid, afzet.
2) de verkoopprijs, waarvoor het symbool p wordt gebruikt.
Hoe meer er word verkocht of hoe hoger de verkoopprijs is, hoe groter de TO is.
TO = p x q
1.4
? De totale winst (TW) is wat overblijft van de totale opbrengst na aftrek van de totale kosten. TW = TO ? TK
Winst = Opbrengst ? Kosten
Winst = (p x q) ? (totale variabele kosten + totale constante kosten)
TW = ( p x q ) ? TVK ? TCK
? Break-even: de totale kosten zijn dan gelijk aan de totale opbrengsten.
TO = TK
TW = TO ? TK
TW = 0
Dus de winst is nul!!!!
? Marginale kosten: de extra kosten bij de uitbreiding van productie (en verkoop)
Marginale opbrengsten: de extra opbrengsten bij de uitbreiding van productie
1.5
? Concrete markt: een markt waarbij je een plaats en datum kunt noemen waar vragers en aanbieders ontmoeten.
Abstracte markt: een markt waarbij de datum en plaats onbekend zijn, en waarbij markt een verzamelnaam is voor alles wat te maken heeft met de vraag en aanbod van een bepaald goed.
? Marktmechanisme: plaats waar de prijs tot stand komt via krachten van vraag en aanbod.
? 1) qv = -2p + 16 Vraagvergelijking
2) qa = 2p ? 4 Aanbodvergelijking
3) qv = qa Marktevenwicht/Evenwichtsconditie
Stap 1 Stel 1 gelijk aan 2
-2p+16 = 2p-4
Stap 2) Letters links, cijfers rechts, reken p uit
-2p-2= -16-4
4p= 20
p=5
Stap 3) Vul p in een van de vergelijkingen in
qv= -2x5+16 qa=2x5-4
qv=6 qv=6
? De additieve constante is afhankelijk van:
1) Prijs van het andere goed
2) Het inkomen van de vragers
3) De voorkeur van de vragers
4) Het aantal vragers
? Monopolie: een arbeider die het aanbod en de prijs op de markt bepaald, zonder concurrentie.
? Kartel: een klein aantal samenwerkende aanbieders, er worden dan onderling afspraken gemaakt over de prijs. Dit zorgt voor voor- en nadelen.
- Hun eigen positie wordt verbeterd door stevige greep op de markt.
- Een grote afzet drukt de kosten en is dus goed voor de winstgevendheid.
- De verhoudingen op de markt liggen behoorlijk vast waardoor ondernemen niet als een echte uitdaging wordt gezien. Vernieuwing blijft lang uit omdat de vragers wel moeten kopen.
- Prijzen vallen vaak kunstmatig hoog uit.
? Marketingmix: een combinatie van maatregelen gericht op behoud of versterking van hun eigen positie. Dat vind je terug in de 4 p?s.
- Productbeleid: van een bepaald product worden allerlei verschillende uitvoeringen op de markt gebracht, of er wordt steeds gezocht naar iets echt nieuws.
- Promotiebeleid: via bijvoorbeeld reclame de vragers interesseren of aan je binden.
- Prijsbeleid: tegen zo laag mogelijke prijs aanbieden , of vragers lokken met speciale aanbiedingen.
-Plaatsbeleid: waar wordt het product aangeboden den door wie; in allerlei supermarkten of juist in een beperkt aantal speciaalzaken?
1.6
? Niet-marktconforme maatregelen: de marktwerking voor een deel uitschakelen.
-maximumprijs; - onder de evenwichtsprijs
- beschermen van de consument
- qv is groter dan qa; vraagoverschot of aanbodtekort
-minimumprijs; - boven de evenwichtsprijs
- beschermt de consument
- qa is groter dan qv; aanbodtekort of vraagoverschot
? Quotum: het aanbod beperken door aanbieders voor te schrijven hoeveel ze maximaal mogen produceren
? Marktconforme maatregelen: de marktwerking voor een goed deel tot stand houden.
? Producenten kunnen bepaalde heffingen opgelegd krijgen van de overheid die de kostprijs van het product verhogen, kostprijsverhogende belastingen, accijnzen. De overheid kan ook de kostprijs verlagen: kostprijsverlagende subsidies.
2.1
? Mensen werken omdat ze:
- geld verdienen (behoeftes)
- contacten keggen ( sociale functie; maatschappelijk ontplooien)
- carri?re opbouwen (toekomst)
? Betaald werk:
- In loondienst: werknemers sluiten een arbeidsovereenkomst met werkgevers. In ruil voor arbeid ontvangen ze loon.
- Zelfstandigen: eigen onderneming, in ruil voor arbeid ontvangen zij winst.
? Zwart werken: je verdient geld zonder dat er belastingen en premies worden afgedragen.
2.2
? Beroepsgeschikte bevolking: iedereen tussen 15 en 65 jaar.
? Beroepsbevolking: iedereen tussen de 15 en 65 die kan en wil werken voor ten minste 12 uur per week.
? Beroepsbevolking is arbeidsaanbod!
Totale bevolking
<15 >65 15, 65 jaar
Niet actief Beroepsbevolking
Werkzaam Werkloos
Afhankelijk Onafhankelijk
? Het aanbod van arbeid verschilt veel door:
- Omvang en leeftijd van de totale bevolking
Geboorte/sterfte, migratie/immigratie
- Maatschappelijke opvattingen over arbeid
Steeds meer vrouwen aan het werk
- De geldende regelingen
Pensioen, VUT (vervroegde uittreding)
- De kans op werk
Hoe groter de kans, hoe meer aanbieders er zijn
? Kwaliteit van arbeidsaanbod wordt vooral bepaald door scholing en specialisatie.
2.3
? Vacatures: onvervulde arbeidsplaatsen
? Verborgen werkgelegenheid: zwart werken, niet gemelde vacatures
Werkgelegenheid
Feitelijk Verborgen
Vervuld Onvervuld
? Ontwikkeling in arbeidsvraag hangt af van:
- Ontwikkeling van de vraag naar goederen en diensten;
Mensen op vakantie Werkgelegenheid toeristische sector ↑
- Ontwikkeling van de loonkosten;
Loonkosten ↑ kapitaal goederen ↑ Werkgelegenheid ↓ /loon ↑ Vraag naar goederen en diensten ↑ werkgelegenheid ↑
- Ontwikkeling van productie per werknemer per tijdseenheid;
Arbeidsproductiviteit ↑ loonkosten ↓ werkgelegenheid ↑
- Ontwikkeling van de arbeidstijd
ADV/ATV, VUT
Ontwikkeling arbeidstijd
Bedrijfstijdverlenging ↑ productiekosten ↓ prijs ↓ werkgelegenheid ↑
2.4
? Loon wordt gevormd via onderhandelingen tussen werknemers en werkgevers, vakbonden en werkgeverscentrales sociale partners CAO (Collectieve Arbeids Overeenkomst)
? Nederland is en ?overlegeconomie?; beide partijen streven bij onderhandelingen het eigenbelang na zonder te vergeten dat er ook een gemeenschappelijk belang is.
? CAO ; - Primaire arbeidsvoorwaarden: geldzaken
- Secundaire arbeidsvoorwaarden: niet-geldzaken
? Werknemers organisaties/ Vakcentrales:
FNV: Federatie Nederlandse Vakbeweging
CNV: Christelijk Nationaal Vakverbond
? Werkgevers organisaties:
VNO-NCW: Verbond Nederlandse Ondernemingen -
Nederlands Christelijk Werkgeversverbond
MKB: Koninklijke Vereniging Midden en Klein Bedrijf Nederland
? Contractloonstijgingen; 2 soorten loonstijgingen in de CAO
- Prijscompensatie: gelijk aan de stijging van het algemeen prijspeil, de inflatie. Deze loonstijging zorgt voor behoud van koopkracht.
- Initi?le loonstijging: boven op de prijscompensatie, zorgt voor koopkrachtbehouding. Hij wordt bepaald door de stijging van de arbeidsproductiviteit.
? Incidentele loonsverhoging: een loonstijging door verandering van werk of arbeidsduur, bijvoorbeeld promotie of overwerk.
? Wig: Verschil tussen loonkosten van werkgever en nettoloon van de werknemer.
Hoe groter de wig is:
- hoe duurder een werknemer voor een werkgever wordt en hoe kleiner de mogelijkheid op loonsverhoging.
- hoe minder een werknemer netto overhoudt en hoe sterker de roep om loonsverhoging zal zijn.
2.5
? Je bent werkloos als je:
- tot de beroepsgeschikte bevolking hoor
- ingeschreven staat bij een arbeidsbureau
- niet, of minder dan 12 uur per week betaald werkt
- direct beschikbaar bent voor een betaalde baan van minstens 12 uur.
Dan ben je geregistreerd werkloos.
? CBS telt: 1. Op basis van 240 arbeidsbureau?s
2. Steekproef onder de bevolking: Enqu?te Beroepsbevolking
3. Er wordt gemeten binnen drie maanden
? Conjuncturele werkloosheid, ontstaat door vraagfactoren:
Oorzaak: te weinig vraag naar goederen en diensten, oftewel de bestedingen blijven achter afzet ↓ productie ↓ werkloosheid ↑
Oplossingen:
- belastingtarieven ↓ inkomen ↑ consumptie ↑ productie ↑ werkgelegenheid ↑
- overheidsinvesteringen ↑ bouw bruggen en wegen werkgelegenheid ↑
? Structurele werkloosheid, ontstaat door aanbodfactoren:
1) Kwantitatieve structurele werkloosheid;
Oorzaak (arbeidsvraagzijde):
- diepte-investeringen
- verplaatsen van productie naar buitenland
- groei banen < groei beroepsbevolking
Oorzaak (arbeidsaanbodzijde):
- participatiegraad vrouwen ↑
- aantal schoolverlaters ↑
- werkzoekenden uit het buitenland ↑
Oplossingen: - Procesinnovatie totale productiekosten ↓ concurrentievermogen↑ afzet↑ productie ↑ werkgelegenheid ↑
- Productinnovatie werkgelegenheid ↑
- ADV/ATV bedrijfstijdverlenging kosten p.e.p. ↓ werkgelegenheid ↑
- loonkosten beheersing prikkel werkgelegenheid ↑
2) Kwalitatieve structurele werkloosheid;
Oorzaak: - opleiding werkzoekende sluit niet aan op de eisen van de vacature
- te grote afstand tussen werkzoekende en vacature
Oplossing: - via om/her/bijscholing
- verhuispremies & reiskostenvergoeding
- loonkostensubsidies ( WAO?er, allochtoon)
3) Frictiewerkloosheid;Oorzaak: dynamiek in de economie (mensen veranderen wel eens van baan)
Oplossing: voorlichting verbeteren (internet); bemiddeling verbeteren
4) Seizoenswerkloosheid;
Oorzaak: veel werkloosheid in wintermaanden, in Nederland traditioneel met name in de land- en tuinbouw
Oplossing: productieprocessen ontwikkelen die ook tijden de wintermaanden doorgang kunnen vinden zoals in de glastuinbouw klimaatinvestering
? Overspannen arbeidsmarkt: de vraag naar arbeid is dan groter dan het aanbod
3.1
? Inkomen is altijd het gevolg van productie. Primaire inkomen is dus inkomen dat je ontvangt als beloning.
? Alle primaire inkomens bij elkaar vormen het nationaal inkomen, als je daar de productie mee telt heb je inkomensvorming.
? Secundair inkomen of inkomensoverdracht: inkomen waarbij je geen tegenprestatie levert (zakgeld, sociale uitkeringen).
3.2
? Categoriale inkomensverdeling: het looninkomen tegenover de overige inkomens stellen. Looninkomen heeft ongeveer 80% van ons land.
? De personele inkomensverdeling wordt weergegeven in de Lorenz-curve. Er wordt weergegeven hoe groot de inkomensverschillen zijn in onze samenleving.
De verdienende bevolking wordt ingedeeld in vier even grote groepen. Ze zijn allemaal 25% waard.
Aandeel bevolking Cumulatief Aandeel inkomen Cumulatief
25 25 18 18
25 50 22 40
25 75 27 67
25 100 33 100
? Er zijn in Nederland nogal wat verschillen tussen de inkomens. Hiervoor de volgende oorzaken:
- Schaarsteverschillen; sommige mensen hebben speciale kwaliteiten, de arbeid die ze aanbieden is zeer schaars. Er is veel vraag naar hun arbeid dus men is bereid er veel voor te betalen (professioneel voetballer).
- Productiviteitsverschillen; sommige mensen dragen veel bij aan de totale opbrengst van productie, er is veel vraag naar hun arbeid dus hun loon is hoog.
- Machtsverschillen; soms heeft iemand of een groep mensen zoveel macht, dat een hoog inkomen wordt afgedwongen.
- Vermogensverschillen; als iemand veel geld heeft, kan hij dit beleggen en er bijvoorbeeld rente over ontvangen.
- Inspanningsverschillen; zwaar of verantwoordelijk werk, waarvoor extra inspanningen nodig zijn, wordt extra beloond.
- Verwervingsverschillen; de vereisten aan vooropleiding en ervaring zijn verschillend, waardoor ook het inkomen verschilt.
3.3
? Voordelen van inkomensverschillen:
- Het vooruitzicht op een hoger inkomen zal mensen simuleren om harder te werken of een opleiding te volgen.
- Mensen zijn eerder bereid om naar een andere plaats te verhuizen als ze daar een baan kunnen vinden met een goed of beter salaris.
- Het kan ook gaan om het verschil tussen wel of geen inkomen hebben. Hoe groter dit verschil wordt, hoe meer mensen zich zullen aanmelden op de arbeidsmarkt.
? Nadelen van inkomensverschillen:
- Als bepaalde mensen veel geld verdienen en een deel van de bevolking heeft nauwelijks inkomen, vinden wij dat in Nederland sociaal onrechtvaardig.
? Inkomensnivellering: maatregelen om de inkomensverschillen te verkleinen. Dit wordt op twee manieren bereikt;
- Door ons stelsel van de inkomensbelasting
- Door het verstrekken van uitkeringen aan mensen die geen of een te laag inkomen hebben.
3.4
? Inkomensheffing: het bedrag dat maandelijks aan loonbelasting en sociale premies betaald moet worden.
? Progressief belastingstelsel: mensen staan een groter deel van hun inkomen af aan de inkomensheffing naarmate ze meer verdienen. Deze progressiviteit blijkt uit de verschillende belastingspercentages, de belastingschijven.
? Aftrekposten: bepaalde bedragen die in mindering gebracht worden op het bruto-inkomen.
? Belastingvrije som: een bepaald bedrag wat belastingsvrij is
Belastbare som: bedrag waarover belasting betaald moet worden. Die bereken je zo:
bruto inkomen (uit arbeid en/of bezit verkregen)
min: aftrek kosten -
belastbaar inkomen
min: belastingvrije som -
belastbare som
? Marginale tarief: het belastingspercentage dat over het extra verdiende inkomen betaald moet worden.
? De primaire inkomens worden herverdeeld door het heffen van belastingen en premies en door het ter beschikking stellen van uitkeringen en subsidies. Dit herverdeelde inkomen het de secundaire inkomensverdeling.
3.5
? Stelsel sociale zekerheid:
- Sociale verzekeringen: - Werknemersverzekeringen: -WW (werkloosheidwet)
- WAO (Wet op de Arbeid Ongeschiktheid)
- ZW (Ziekte Wet)
- ZWF (Zieken Fonds Wet)
- Volksverzekeringen:
- AOW (Algemene Ouderdom Wet)
- Anw ( Algemene nabestaandenwet)
- AAW ( Algemene Arbeidsgeschiktheid Wet)
- AWBZ (Algemene WET Bijzondere Ziekten)
- Sociale voorzieningen: - Abw (Algemene bijstandswet)
- TW (Toeslagen Wet)
- AKW (Algemene KinderbijslagWet)
? Sociale verzekeringen worden alleen uitgekeerd als er premies zijn afgedragen.
Bij sociale voorzieningen is dat niet het geval. Iedereen die niet over inkomen beschikt om in zijn levensonderhoud te voorzien, kan een beroep op de sociale voorzieningen doen.
? Equivalentiebeginsel: hoe hoger het inkomen, hoe meer werknemerspremie er afgedragen moet worden, maar ook hoe hoger de uitkering wordt. Dit hoort bij de werknemersverzekering.
? Omslagstelsel: dit bedrag moet door alle huidige premiebetalers bij elkaar gebracht worden.
? Solidariteitsbeginsel: er bestaat geen verband tussen de hoogte van je uitkering en de afgedragen premie. Dit hoort bij de volksverzekeringen.
? Geori?nteerde markteconomie: een land met een omvangrijke marktsector en een overheid die veel invloed uitoefent op de economie.
3.6
? De verhouding tussen de economische actieven en de economisch inactieven wordt aangegeven met de i/a-ratio.
i/a-ratio= inactieven x 100%
actieven
Als e i/a-ratio afneemt dan doen er meer mensen mee aan het arbeidsproces. Als de participatiegraad hoger wordt, zijn er meer mensen die premies kunnen betalen en minder uitkeringstrekkers. Daardoor gaan de premies per persoon omlaag, een voordeel hiervan is een lage wig.
? Mensen betalen niet graag belasting. Als er een hogere belastingtarieven worden gevraagd, dan willen minder mensen het betalen. Laffer had die theorie bedacht. Hij zei als iemand steeds meer belasting moet afdragen, ontneemt het de prikkel om al het werk nog uit te voeren. Dus hoge belastingtarieven leidt tot meer ontduiking, ontwijking en afwenteling van de belasting.
- Ontduiking: dit is een illegale manier om de belasting niet te betalen. Je gat zwart werken, werken terwijl je een uitkering ontvangt, of bedrijven die een deel van hun omzet niet uitgeven.
- Ontwijking: op legale wijze belastingen en premies ontduiken. Als je bijvoorbeeld in Belgi? gaat wonen of bedrijven die hun hoofdkantoor naar landen met zeer gunstig fiscaal systeem overbrengen, zoals de Antillen of de Bahamas.
-Afwenteling: hogere belastingen of premies in rekening brengen bij anderen. Werknemers kunnen als gevolg van hogere belasting meer loon eisen.
? Een heel ander probleem is het oneigenlijk gebruik van de sociale zekerheid.
- Frauderen: als twee mensen met een uitkering gaan samenwonen en dat niet opgeven, ontvangen ze tweemaal een uitkering voor een alleenstaande. Dit is dus hoger dan samenwonende.
- Ten onrechte ziek melden door werknemers. Eerst kregen werknemers op een ziektedag de volle 100% door betaald, dat is nu afgeschaft en er wordt 70% door betaald.
- Mensen die in de WW zitten en niet willen solliciteren of aangeboden banen weigeren.
- Zwartwerkers die naast hun werk een uitkering ontvangen.
- Mensen die ten onrechte arbeidsongeschikt zijn verklaard.
4.1
? Directe ruil: je eigen product ruilen tegen het product van een ander. Bijvoorbeeld kaas die jij maakt ruilen tegen de wil die iemand anders maakt.
? Indirecte ruil: geld ruilen tegen een product.
? Functies en eigenschappen van geld
Handige opties
- Samenvattingen over:samenvatting Havo --> transactie