Samenvatting: Ruimtelijke inrichting
Tekst 1
Regio= een vastomgrensd gebied met een eigen ruimtelijke organisatie en ruimtelijke inrichting.
Ruimtelijke organisatie= aan een bepaald gebied wordt een bepaalde functie of bestemming gegeven.
Ruimtelijke inrichting= de inrichting van de ruimte op basis van de door de overheid gekozen functie of bestemming.
Tekst 2
Een beeld is onvolledig. Je hebt een bepaald beeld van een regio. Een beeld is wat een regio bij je oproept, wat je van een regio weet en vindt.
Tekst 3
Mentaal beeld= een beeld dat mensen hebben van een bepaalde regio. Dit is onvolledig.
Mentale beelden zijn opgebouwd rond ori?ntatiepunten.
Neightbourhood-effect= beeld van de eigen regio is opgebouwd rond eigen ervaringen, daarom wordt deze hoger gewaardeerd dan andere regio?s.
Tekst 7
Ruimtelijke informatie= informatie over een bepaald gebied of de bewoners daarvan. Deze wordt overgebracht via een:
Communicatieproces= overdragen van informatie van een zender naar een ontvanger.
Zender= via bepaald medium een bepaalde boodschap overbrengen aan de ontvanger (toeristen/ degenen die de boodschap ontvangen)
Boodschap van de zender= een idee, gedachte of een gevoel die/dat de zender wilt overbrengen aan 1 of meer personen (de ontvangers)
Doel= wat de zender met de boodschap wilt bereiken.
Doelgroep= alle ontvangers die een zender wilt bereiken.
De zender maakt een selectie: alle informatie die voor het bereiken van een doel niet interessant is wordt weggelaten.
Media= hulpmiddelen voor een zender om ruimtelijke informatie over te brengen, zoals atlassen, boeken, folders, computers.
Tekst 10
Er zijn 4 typen ruimtelijke informatie:
Toeristische voorlichting= zoals reisorganisaties (VVV, ANWB). Hierdoor proberen ze de interesse van toeristen op een bepaalde regio te vestigen. Het uiteindelijke doel is dat de toerist de regio gaat bezoeken.
Regio- en citymarketing= vorm van reclame voor een bepaald gebied. City-marketing: ruimtelijke informatie geven over 1 gemeente. Regio-marketing: ruimtelijke informatie geven over meerdere gemeenten of een regio. Het is niet de bedoeling om toeristen te lokken, maar bedrijvigheid te houden en dat aan te trekken.
Nieuws= informatie geven over een bepaald onderwerp dat in die regio actueel is. Bepaalt mede het mentale beeld. (vb. oorlogen)
Ruimtelijke voorlichting= betreft de beschrijvingen van een bepaalde regio met als doel het geven van voorlichting. Kan niet bij de anderen worden ondergebracht.
Tekst 11
Statistieken kunnen misleidend zijn= statiscalculation. Je kan met statistieken overdrijven, benadrukken, simplificeren, enz? zonder met de cijfers te ?sjoemelen?. Veel misleidende cijfers worden verkregen door onvolledige vraagstelling (de cijfers kloppen wel, maar worden op een onvolledige manier verkregen)
Een onvolledige vraagstelling
Een te kleine populatie
Een nergens op gebaseerde oorzaak-gevolgrelatie
Minimale statische verschillen
Een verschillende interpretatie
De keuze voor een bepaalde statistische grootheid
Grafieken zonder cijfers
Verschillende schaalverdelingen
3D- weergaven
Tekst 12
Kaarten kunnen ook misleidend zijn. Een cartograaf moet altijd generaliseren en kan bewust of onbewust fouten maken. Misleidende kaarten kunnen uiteindelijk het ruimtelijke gedrag van mensen be?nvloeden. Misleidende kaarten:
Kaarten voor commerci?le doeleinden.
Planologische kaarten: een cartograaf moet met zijn plan een overheid, investeerders of kopers overtuigen van bijvoorbeeld een nieuw winkelcentrum. Hij zal het positieve benadrukken en het negatieve minimaliseren.
Militaire kaarten: strategische locaties bevinden zich telkens ergens anders op de kaart. Dan weet men niet meer waar het stadje ligt.
Politieke kaarten: op dit type kaarten staan bijzonderheden centraal, die de politieke situatie van een land weergeven, bij voorkeur met provocerende en dramatische symbolen.
Tekst 17
Stereotypen= beelden van regio?s die het specifieke benadrukken. Het gevolg kan zijn dat het kan leiden tot collectieve mentale beelden.
Tekst 25
Ruimtelijk gedrag= handelen met betrekking tot een bepaald gebied.
Dit kan het individuele mentale beeld van iemand be?nvloeden. Het ruimtelijk gedrag van mensen kan op 2 manieren worden be?nvloed:
1. beperkte ruimtelijke informatie
2. eenzijdige collectieve mentale beelden.
Tekst 26
De be?nvloeding van ruimtelijk gedrag door zenders slaagt niet altijd. Daarvoor zijn verschillende oorzaken:
1. Ruimtelijke informatie van de zender komt niet altijd over op de ontvanger. Het communicatieproces is verstoord.
2. De ontvanger beschikt over een eigen referentiekader. Een eigen individueel mentaal beeld van een regio samen te stellen.
3. Allerlei omstandigheden kunnen je reisplannen in de war sturen (zoals geldgebrek).
Tekst 28
Als mensen de intentie hebben om met vakantie te gaan naar een regio, dan wilt dat nog niet zeggen dat ze daar echt naartoe gaan. Er zijn verschillende oorzaken:
1. Persoonlijke overwegingen.
2. Ruimtelijke informatie.
3. Veranderingen in de toeristische regio.
Tekst 29
Er is een verschil tussen de intentie om te verhuizen en het werkelijke verhuisgedrag. Dit heeft te maken met het neighbourhood-effect. Mensen denken regionaal als het om verhuizen gaat.
Er zijn factoren die ervoor zorgen dat mensen niet gaan verhuizen.
1. Sociale factoren.
2. Economische binding.
3. Financi?le redenen.
4. Bereikbaarheid.
Tekst 30
De mensheid wordt regelmatig opgeschrikt door natuurrampen. Dat was in het verleden zo en nu nog steeds.
Tekst 31
Er zijn factoren die ervoor zorgen dat het ruimtelijke gedrag, dat van mensen verwacht mag worden, niet wordt omgezet in werkelijk gedrag. Dit heeft te maken met hun rampenperceptie. Zij worden daarom vaak het slachtoffer van natuurrampen.
Tekst 32
Rampenperceptie is het verschijnsel dat mensen op basis van hun referentiekader altijd een subjectief beeld cre?ren van de werkelijkheid (die wordt gevormd door mogelijke rampen). Het weerhoudt mensen ervan om een veiligere plaats te zoeken. Rampenperceptie van mensen bestaat uit factoren:
Godsoordeel. Mensen worden niet zomaar gestraft. Verhuizen leidde en leidt tot niet werkelijk verhuisgedrag uit de gevaarlijke gebieden, omdat God daarover beslist.
Natuurrampen worden als natuurverschijnselen beschouwd. Tot het beperken van de gevolgen van natuurrampen en door een optimale voorspelling in combinatie met de techniek van het beheersen van de natuur staat centraal.
Gewenning.
Natuurrampen worden veroorzaakt door het menselijk handelen. In ontwikkelings-landen worden de armste groepen het zwaarst getroffen. Ontwikkelingslanden zijn kwetsbaarder dan welvarende landen. Rampenbestrijding moet vooral bestaan uit het verbeteren van de situatie van de armsten in ontwikkelingslanden. En het verbeteren van de milieuomstandigheden.
Kaartgebruik
Tekst 1
Kaarten geven informatie over grootte, afstanden, spreidingspatronen en over relaties tussen verschijnselen.
Tekst 2
Kaarten uit het verleden zijn nu ook nog nuttig. Ze kunnen met ?onze? kaarten van nu vergeleken worden.
Tekst 3
Een kaart is een subjectieve en sterk vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid. Een cartograaf heeft een eigen interpretatie. Het gevolg is dat de kaart subjectief wordt. Je kunt naast de absolute ligging ook de relatieve ligging van iets uit een kaart afleiden.
Tekst 4
Elke kaart moet aan 5 randvoorwaarden voldoen:
legenda
noordpijl
schaal
titel
naam van de producent
Tekst 5
Er zijn 5 kaartvaardigheden:
kaartselectie
kaartlezen
kaartanalyse
kaartinterpretatie
kaartproductie
Tekst 6
Bij kaartselectie bepaal je de informatiewaarde van de kaart. Je moet altijd nagaan of een kaart wel de informatie bevat die nodig is. Dan bepaal je de informatiewaarde van een kaart. Op de volgende zaken letten:
Gebruikte projectie
De schaal van de kaart
Symbolen
Vereenvoudiging, weglating, overdrijving en vertekening.
Tekst 7
De aarde is bol, maar moet toch op papier.
Er zijn 3 soorten projecties die rekening houden met de bolvorm van de aarde:
Azimutale projecties: toont minder dan de helft van de aarde. Het is vooral voor de scheep- en de luchtvaart. Het wordt ook wel gnomische of orthografische projecties genoemd.
Cilinderprojecties: meridianen niet recht getrokken.
Kegelprojectie: meer rekening gehouden met de bolvorm van de aarde dan de cilinder-projectie. Deze kaarten worden in de Grote Bosatlas gebruikt.
(kijk op bladzijde 567 in je tekstboek, afbeelding 9)
Tekst 8
De schaal is de verhouding tussen de afstand op een kaart en dezelfde afstand in werkelijk-heid. Je hebt kleinschalige en grootschalige kaarten. Kleinschalig: wereldkaart. Grootschalig: plattegrond.
Tekst 9
Verschijnselen op een kaart worden weergegeven met symbolen. Er zijn 3 soorten:
Puntvormige symbolen: geeft informatie over een aan 1 plaats gebonden verschijnsel van beperkte omvang. Bijvoorbeeld kasteel, kruisje.
Lijnen: geven verbinding tussen 2 punten weer. Bijvoorbeeld (spoor)wegen.
Vlakken: geven informatie over de aard en omvang van gebieden, ook verschijnselen die zich in een bepaald gebied voordoen. Bijvoorbeeld bos, water, bevolkingsdichtheid.
Tekst 10
Om een kaart leesbaar te maken, gaan cartografen generaliseren. Generalisatie= het zinvol vereenvoudigen van de kaartinhoud bij schaalverkleining.
Door vereenvoudiging, weglating, overdrijving en vertekening vereenvoudigt de cartograaf en brengt hij accenten aan.
Tekst 11
Alle kaarten zijn onder te verdelen in:
Overzichtskaarten: kleinschalig. (in GB) Geeft een zeer globaal en algemeen beeld van het aardoppervlakte.
Topografische kaarten: grootschalig. Geeft een algemeen beeld van het aardoppervlak, maar veel gedetailleerder dan een overzichtskaart. Dient voor ori?ntatie in een bepaald gebied.
Thematische kaarten: geeft de spreiding weer van 1 of meer verschijnselen. Wanneer je iets over een bepaald verschijnsel in een gebied wilt weten.
Topologische kaarten: kaarten waarin onderlinge relaties kloppen. Niet de onderlinge afstand. Is een thematische kaart.
Tekst 12
Er zijn 4 typen thematische kaarten:
Stippenkaarten: dmv stippen de spreiding aangeven van een bepaald verschijnsel over een gebied.
Isopletenkaarten: bestaan uit isolijnen. (hoogte bijvoorbeeld)
Chorochromatische kaarten: kwalitatieve verschillen tussen gebieden weergeven. Bijvoorbeeld taalgebieden, economie. Geen cijfer geven.
Choropletenkaarten: kwantitatieve verschillen tussen gebieden. Bijvoorbeeld werk-loosheid, migratie. Kan je een cijfer aan geven.
Tekst 13
Classificeren= het vergelijken en ordenen van gegevens op een kaart. De bedoeling hiervan is dat je deelgebieden gaat onderscheiden.
Regionaliseren= percentage bij landen bekijken die naast elkaar liggen. Bijvoorbeeld: hoge percentage concentreert zich in 3 aaneengesloten clusters van landen.
Tekst 14
Relateren= het op zoek gaan naar overeenkomsten tussen verschijnselen. Je kan daardoor ruimtelijke relaties vinden tussen de verschijnselen.
Tekst 15
Relaties tussen kaarten kun je verklaren. Soms kun je ook voorspellingen doen.
Tekst 16
Remote-sensing= waarnemen op afstand. Betreft waarnemingen vanuit satellieten, vliegtuigen en soms vanaf de grond.
Tekst 17
Veel topografische kaarten worden gemaakt met behulp van luchtfoto?s. Een cartograaf generaliseert deze foto?s en brengt in beeld de functies aan. Het wordt een kaart.
Tekst 18
Satellietbeelden hebben voordelen ten opzichte van luchtfoto?s. Je kunt met satellietbeelden ook makkelijker manipuleren. Satellietbeelden kunnen namelijk telkens een nieuwe foto maken. Een kaart moet telkens opnieuw getekend worden. Satellietbeelden hebben ook geen last van de bolvorming van de aarde. Ook kan een satellietbeeld infraroodstraling waarnemen.
Pixel= de informatie die wordt waargenomen in gebieden van bijvoorbeeld 100 bij 100 meter. De pixels worden later samengevoegd tot 1 satellietbeeld.
Tekst 19
Deze tekst is niet belangrijk. Lees hem wel 1x door, voor de zekerheid.
Je krijgt de 4 soorten ruimtelijke informatie en de azimutale, cilinder en kegelprojecties. Die moet je van elkaar kunnen onderscheiden.
Regio= een vastomgrensd gebied met een eigen ruimtelijke organisatie en ruimtelijke inrichting.
Ruimtelijke organisatie= aan een bepaald gebied wordt een bepaalde functie of bestemming gegeven.
Ruimtelijke inrichting= de inrichting van de ruimte op basis van de door de overheid gekozen functie of bestemming.
Tekst 2
Een beeld is onvolledig. Je hebt een bepaald beeld van een regio. Een beeld is wat een regio bij je oproept, wat je van een regio weet en vindt.
Tekst 3
Mentaal beeld= een beeld dat mensen hebben van een bepaalde regio. Dit is onvolledig.
Mentale beelden zijn opgebouwd rond ori?ntatiepunten.
Neightbourhood-effect= beeld van de eigen regio is opgebouwd rond eigen ervaringen, daarom wordt deze hoger gewaardeerd dan andere regio?s.
Tekst 7
Ruimtelijke informatie= informatie over een bepaald gebied of de bewoners daarvan. Deze wordt overgebracht via een:
Communicatieproces= overdragen van informatie van een zender naar een ontvanger.
Zender= via bepaald medium een bepaalde boodschap overbrengen aan de ontvanger (toeristen/ degenen die de boodschap ontvangen)
Boodschap van de zender= een idee, gedachte of een gevoel die/dat de zender wilt overbrengen aan 1 of meer personen (de ontvangers)
Doel= wat de zender met de boodschap wilt bereiken.
Doelgroep= alle ontvangers die een zender wilt bereiken.
De zender maakt een selectie: alle informatie die voor het bereiken van een doel niet interessant is wordt weggelaten.
Media= hulpmiddelen voor een zender om ruimtelijke informatie over te brengen, zoals atlassen, boeken, folders, computers.
Tekst 10
Er zijn 4 typen ruimtelijke informatie:
Toeristische voorlichting= zoals reisorganisaties (VVV, ANWB). Hierdoor proberen ze de interesse van toeristen op een bepaalde regio te vestigen. Het uiteindelijke doel is dat de toerist de regio gaat bezoeken.
Regio- en citymarketing= vorm van reclame voor een bepaald gebied. City-marketing: ruimtelijke informatie geven over 1 gemeente. Regio-marketing: ruimtelijke informatie geven over meerdere gemeenten of een regio. Het is niet de bedoeling om toeristen te lokken, maar bedrijvigheid te houden en dat aan te trekken.
Nieuws= informatie geven over een bepaald onderwerp dat in die regio actueel is. Bepaalt mede het mentale beeld. (vb. oorlogen)
Ruimtelijke voorlichting= betreft de beschrijvingen van een bepaalde regio met als doel het geven van voorlichting. Kan niet bij de anderen worden ondergebracht.
Tekst 11
Statistieken kunnen misleidend zijn= statiscalculation. Je kan met statistieken overdrijven, benadrukken, simplificeren, enz? zonder met de cijfers te ?sjoemelen?. Veel misleidende cijfers worden verkregen door onvolledige vraagstelling (de cijfers kloppen wel, maar worden op een onvolledige manier verkregen)
Een onvolledige vraagstelling
Een te kleine populatie
Een nergens op gebaseerde oorzaak-gevolgrelatie
Minimale statische verschillen
Een verschillende interpretatie
De keuze voor een bepaalde statistische grootheid
Grafieken zonder cijfers
Verschillende schaalverdelingen
3D- weergaven
Tekst 12
Kaarten kunnen ook misleidend zijn. Een cartograaf moet altijd generaliseren en kan bewust of onbewust fouten maken. Misleidende kaarten kunnen uiteindelijk het ruimtelijke gedrag van mensen be?nvloeden. Misleidende kaarten:
Kaarten voor commerci?le doeleinden.
Planologische kaarten: een cartograaf moet met zijn plan een overheid, investeerders of kopers overtuigen van bijvoorbeeld een nieuw winkelcentrum. Hij zal het positieve benadrukken en het negatieve minimaliseren.
Militaire kaarten: strategische locaties bevinden zich telkens ergens anders op de kaart. Dan weet men niet meer waar het stadje ligt.
Politieke kaarten: op dit type kaarten staan bijzonderheden centraal, die de politieke situatie van een land weergeven, bij voorkeur met provocerende en dramatische symbolen.
Tekst 17
Stereotypen= beelden van regio?s die het specifieke benadrukken. Het gevolg kan zijn dat het kan leiden tot collectieve mentale beelden.
Tekst 25
Ruimtelijk gedrag= handelen met betrekking tot een bepaald gebied.
Dit kan het individuele mentale beeld van iemand be?nvloeden. Het ruimtelijk gedrag van mensen kan op 2 manieren worden be?nvloed:
1. beperkte ruimtelijke informatie
2. eenzijdige collectieve mentale beelden.
Tekst 26
De be?nvloeding van ruimtelijk gedrag door zenders slaagt niet altijd. Daarvoor zijn verschillende oorzaken:
1. Ruimtelijke informatie van de zender komt niet altijd over op de ontvanger. Het communicatieproces is verstoord.
2. De ontvanger beschikt over een eigen referentiekader. Een eigen individueel mentaal beeld van een regio samen te stellen.
3. Allerlei omstandigheden kunnen je reisplannen in de war sturen (zoals geldgebrek).
Tekst 28
Als mensen de intentie hebben om met vakantie te gaan naar een regio, dan wilt dat nog niet zeggen dat ze daar echt naartoe gaan. Er zijn verschillende oorzaken:
1. Persoonlijke overwegingen.
2. Ruimtelijke informatie.
3. Veranderingen in de toeristische regio.
Tekst 29
Er is een verschil tussen de intentie om te verhuizen en het werkelijke verhuisgedrag. Dit heeft te maken met het neighbourhood-effect. Mensen denken regionaal als het om verhuizen gaat.
Er zijn factoren die ervoor zorgen dat mensen niet gaan verhuizen.
1. Sociale factoren.
2. Economische binding.
3. Financi?le redenen.
4. Bereikbaarheid.
Tekst 30
De mensheid wordt regelmatig opgeschrikt door natuurrampen. Dat was in het verleden zo en nu nog steeds.
Tekst 31
Er zijn factoren die ervoor zorgen dat het ruimtelijke gedrag, dat van mensen verwacht mag worden, niet wordt omgezet in werkelijk gedrag. Dit heeft te maken met hun rampenperceptie. Zij worden daarom vaak het slachtoffer van natuurrampen.
Tekst 32
Rampenperceptie is het verschijnsel dat mensen op basis van hun referentiekader altijd een subjectief beeld cre?ren van de werkelijkheid (die wordt gevormd door mogelijke rampen). Het weerhoudt mensen ervan om een veiligere plaats te zoeken. Rampenperceptie van mensen bestaat uit factoren:
Godsoordeel. Mensen worden niet zomaar gestraft. Verhuizen leidde en leidt tot niet werkelijk verhuisgedrag uit de gevaarlijke gebieden, omdat God daarover beslist.
Natuurrampen worden als natuurverschijnselen beschouwd. Tot het beperken van de gevolgen van natuurrampen en door een optimale voorspelling in combinatie met de techniek van het beheersen van de natuur staat centraal.
Gewenning.
Natuurrampen worden veroorzaakt door het menselijk handelen. In ontwikkelings-landen worden de armste groepen het zwaarst getroffen. Ontwikkelingslanden zijn kwetsbaarder dan welvarende landen. Rampenbestrijding moet vooral bestaan uit het verbeteren van de situatie van de armsten in ontwikkelingslanden. En het verbeteren van de milieuomstandigheden.
Kaartgebruik
Tekst 1
Kaarten geven informatie over grootte, afstanden, spreidingspatronen en over relaties tussen verschijnselen.
Tekst 2
Kaarten uit het verleden zijn nu ook nog nuttig. Ze kunnen met ?onze? kaarten van nu vergeleken worden.
Tekst 3
Een kaart is een subjectieve en sterk vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid. Een cartograaf heeft een eigen interpretatie. Het gevolg is dat de kaart subjectief wordt. Je kunt naast de absolute ligging ook de relatieve ligging van iets uit een kaart afleiden.
Tekst 4
Elke kaart moet aan 5 randvoorwaarden voldoen:
legenda
noordpijl
schaal
titel
naam van de producent
Tekst 5
Er zijn 5 kaartvaardigheden:
kaartselectie
kaartlezen
kaartanalyse
kaartinterpretatie
kaartproductie
Tekst 6
Bij kaartselectie bepaal je de informatiewaarde van de kaart. Je moet altijd nagaan of een kaart wel de informatie bevat die nodig is. Dan bepaal je de informatiewaarde van een kaart. Op de volgende zaken letten:
Gebruikte projectie
De schaal van de kaart
Symbolen
Vereenvoudiging, weglating, overdrijving en vertekening.
Tekst 7
De aarde is bol, maar moet toch op papier.
Er zijn 3 soorten projecties die rekening houden met de bolvorm van de aarde:
Azimutale projecties: toont minder dan de helft van de aarde. Het is vooral voor de scheep- en de luchtvaart. Het wordt ook wel gnomische of orthografische projecties genoemd.
Cilinderprojecties: meridianen niet recht getrokken.
Kegelprojectie: meer rekening gehouden met de bolvorm van de aarde dan de cilinder-projectie. Deze kaarten worden in de Grote Bosatlas gebruikt.
(kijk op bladzijde 567 in je tekstboek, afbeelding 9)
Tekst 8
De schaal is de verhouding tussen de afstand op een kaart en dezelfde afstand in werkelijk-heid. Je hebt kleinschalige en grootschalige kaarten. Kleinschalig: wereldkaart. Grootschalig: plattegrond.
Tekst 9
Verschijnselen op een kaart worden weergegeven met symbolen. Er zijn 3 soorten:
Puntvormige symbolen: geeft informatie over een aan 1 plaats gebonden verschijnsel van beperkte omvang. Bijvoorbeeld kasteel, kruisje.
Lijnen: geven verbinding tussen 2 punten weer. Bijvoorbeeld (spoor)wegen.
Vlakken: geven informatie over de aard en omvang van gebieden, ook verschijnselen die zich in een bepaald gebied voordoen. Bijvoorbeeld bos, water, bevolkingsdichtheid.
Tekst 10
Om een kaart leesbaar te maken, gaan cartografen generaliseren. Generalisatie= het zinvol vereenvoudigen van de kaartinhoud bij schaalverkleining.
Door vereenvoudiging, weglating, overdrijving en vertekening vereenvoudigt de cartograaf en brengt hij accenten aan.
Tekst 11
Alle kaarten zijn onder te verdelen in:
Overzichtskaarten: kleinschalig. (in GB) Geeft een zeer globaal en algemeen beeld van het aardoppervlakte.
Topografische kaarten: grootschalig. Geeft een algemeen beeld van het aardoppervlak, maar veel gedetailleerder dan een overzichtskaart. Dient voor ori?ntatie in een bepaald gebied.
Thematische kaarten: geeft de spreiding weer van 1 of meer verschijnselen. Wanneer je iets over een bepaald verschijnsel in een gebied wilt weten.
Topologische kaarten: kaarten waarin onderlinge relaties kloppen. Niet de onderlinge afstand. Is een thematische kaart.
Tekst 12
Er zijn 4 typen thematische kaarten:
Stippenkaarten: dmv stippen de spreiding aangeven van een bepaald verschijnsel over een gebied.
Isopletenkaarten: bestaan uit isolijnen. (hoogte bijvoorbeeld)
Chorochromatische kaarten: kwalitatieve verschillen tussen gebieden weergeven. Bijvoorbeeld taalgebieden, economie. Geen cijfer geven.
Choropletenkaarten: kwantitatieve verschillen tussen gebieden. Bijvoorbeeld werk-loosheid, migratie. Kan je een cijfer aan geven.
Tekst 13
Classificeren= het vergelijken en ordenen van gegevens op een kaart. De bedoeling hiervan is dat je deelgebieden gaat onderscheiden.
Regionaliseren= percentage bij landen bekijken die naast elkaar liggen. Bijvoorbeeld: hoge percentage concentreert zich in 3 aaneengesloten clusters van landen.
Tekst 14
Relateren= het op zoek gaan naar overeenkomsten tussen verschijnselen. Je kan daardoor ruimtelijke relaties vinden tussen de verschijnselen.
Tekst 15
Relaties tussen kaarten kun je verklaren. Soms kun je ook voorspellingen doen.
Tekst 16
Remote-sensing= waarnemen op afstand. Betreft waarnemingen vanuit satellieten, vliegtuigen en soms vanaf de grond.
Tekst 17
Veel topografische kaarten worden gemaakt met behulp van luchtfoto?s. Een cartograaf generaliseert deze foto?s en brengt in beeld de functies aan. Het wordt een kaart.
Tekst 18
Satellietbeelden hebben voordelen ten opzichte van luchtfoto?s. Je kunt met satellietbeelden ook makkelijker manipuleren. Satellietbeelden kunnen namelijk telkens een nieuwe foto maken. Een kaart moet telkens opnieuw getekend worden. Satellietbeelden hebben ook geen last van de bolvorming van de aarde. Ook kan een satellietbeeld infraroodstraling waarnemen.
Pixel= de informatie die wordt waargenomen in gebieden van bijvoorbeeld 100 bij 100 meter. De pixels worden later samengevoegd tot 1 satellietbeeld.
Tekst 19
Deze tekst is niet belangrijk. Lees hem wel 1x door, voor de zekerheid.
Je krijgt de 4 soorten ruimtelijke informatie en de azimutale, cilinder en kegelprojecties. Die moet je van elkaar kunnen onderscheiden.