Samenvatting: Ruimtelijke inrichting
Tekst 33.
Geografisch beeld. Je kijkt daarbij naar een aantal vaste en specifieke geografische kenmerken van een gebied:
- Ruimtelijke kenmerken (ligging en situatie)
- Gebiedskenmerken (fysische kenmerken en de ruimtelijke inrichting)
- Bevolkingskenmerken (culturele, demografische, economische en politieke kenmerken)
- Relationele kenmerken (relaties binnen het gebied en met andere gebieden)
Een geografisch beeld is een geografisch verantwoord beeld als je de aspecten hebt onderzocht. Dit beeld is volledig. Er zijn meerdere zenders, de informatie is niet selectief.
Tekst 34.
Er zijn 2 ruimtelijke kenmerken van een gebied:
- De ligging van een gebied.
- De situatie van een gebied.
Tekst 35.
De ligging van een regio wordt bepaald door de geografische ligging en de verschijnselen die typisch zijn voor de regio.
Tekst 36.
Bij de situatie van een regio bepaal je de ligging van een regio t.o.v. andere regio?s. (Plaatsen, rivieren, etc.) De relatieve ligging= situatie. De informatie wordt uitgedrukt in kosten, tijd of moeite. De situatie van een regio kan veranderen door:
- Technologische ontwikkelingen (bv. Een tunnel)
- Economische ontwikkelingen (bv. Door massatoerisme)
- Sociaal-culturele ontwikkelingen
Tekst 37.
Gebiedskenmerken. 2 structuren onderscheiden:
1. De fysische structuur.
2. De ruimtelijke inrichting.
Ook bepaal je de samenhang hiertussen.
Tekst 38.
Fysische structuur: hoe de natuurlijke omgeving van een regio eruitziet en hoe de mensen daarmee omgaan.
1. reli?f: waar bevinden zich gebergten, rivieren, hoogvlaktes, ed.
2. klimaat: verloop van de temperatuur door het jaar heen, neerslag, welke klimaatzone van Koppen bevindt de regio zich.
3. Bodem, bodemgebruik en bodemgesteldheid: waar bevindt zich de meest vruchtbare bodem, welk type landbouw wordt toegepast, welke gewassen worden er verbouwd.
Je onderzoekt hiermee of er een samenhang te vinden is tussen 2 vormen. Al die samenhangen vormen de fysische structuur van een regio.
Tekst 39.
Bij ruimtelijke inrichting kijk je naar de manier waarop de mens een regio inricht. Je treft daar meestal een regelmaat in aan: een nederzettingspatroon. Nederzettingen zijn ontstaan door de ligging. Tegenwoordig is de situatie belangrijker.
Tekst 40.
Bevolkingskenmerken:
1. Cultuurpatroon.
2. Demografische structuur.
3. Economische structuur.
4. Politieke structuur.
Tekst 41.
Het cultuurpatroon van een bevolkingsgroep bestaat uit de samenhangende kenmerken: ge-schiedenis, godsdienst en taal. Soms horen daarbij de natie en het claimen van een territorium.
1. Geschiedenis: tijdens de geschiedenis van een natie is het huidige cultuurpatroon totstandgekomen.
2. Godsdienst: in veel gevallen bepaalt de godsdienst een belangrijk deel van het cultuur-patroon. De verwachtingen, normen, waarden en doelstellingen worden sterk be?nvloed door het geloof.
3. Taal: een groep met vergelijkbaar cultuurpatroon zal vaak op een eigenwijze commu-niceren, d.m.v. taal. Niet elke cultuur heeft een eigen taal. Ook dialecten is een afwijkende communicatie.
4. Natie: naties zijn groepen mensen die zich met elkaar verbonden voelen door een gemeenschappelijke geschiedenis, cultuurpatroon, taal en identiteit. En voelen zich verbonden met een bepaald grondgebied (=territorium).
5. Territorium: het gebied dat een natie als haar traditionele nationale vaderland claimt. Een territorium is altijd afgrensbaar.
Het (a) onderwijs en (b) media zijn belangrijk bij de vorming van het cultuurpatroon.
(a) Mensen leren daarvan alles m.b.t. hun eigen cultuur. (b) geldt hetzelfde als bij het onderwijs. Er is sterke censuur, geen persvrijheid (=in Tunesi?)
Tekst 42.
De demografische structuur zegt iets over de omvang en samenstelling van de bevolking van een regio. Je kijkt dan naar de bevolkingsopbouw. Dit wordt bepaald door geboorte, sterfte, emigratie en immigratie.
De demografische structuur heeft gevolgen voor de ruimtelijke inrichting van een regio. Er zijn 3 soorten structuren te onderscheiden, af te leiden uit een bevolkingsdiagram:
1. Piramidemodel: ontwikkelingsland.
2. (Ui- of) Urnmodel: welvarend land.
3. Klokmodel: tussenstadium van de ontwikkeling van een piramide- naar een urnmodel.
Tekst 43.
Economische structuur: welke economische kenmerken een bevolkingsgroep vertoont. Er zijn samenhangende kenmerken:
1. Economische ontwikkelingen
2. Bestaansbronnenstructuur
3. Type economie
4. Buitenlandse handel
5. Economische samenwerkingsverbanden
Ad 1: Hieraan is zichtbaar hoe een regio zich als geheel ontwikkelt t.o.v. andere regio?s. Belangrijk kenmerk: ontwikkelingsland ja/nee.
Bij de economie van een ontwikkelingsland hoort een bevolking met een laag inkomen en een lage productie per hoofd. De werkloosheid is hoog. De economie is sterk afhankelijk van buitenlands kapitaal. De export is erg eenzijdig.
A
d 2: Bestaansbronnen zijn middelen voor de bewoners van een regio om inkomen te verwerven. Onderverdeling in landbouw, industrie en diensten. In ontwikkelingslanden: hoog % in landbouw, In welvarende landen: hoog % in industrie en vooral in de dienstensector. Ontwikkelingslanden hebben een omvangrijke dienstensector, zijn die mensen vooral werkzaam in de informele sector (=soort vluchtsector voor mensen zonder werk).
Ad 3: Markteconomie: de markt bepaalt het gedrag van producenten en consumenten, zoals VS. Sociale markteconomie: overheid ook invloed op de economie. Zij tracht de welvaart te verdelen over de gehele bevolking, in NL.
Markteconomie staat lijnrecht tegenover een ?centraal geleide economie?= de centrale overheid leidt de economie.(vooral in socialistische en communistische landen)
Tussenvormen: economie wordt centraal geleid, maar er is toch een ruimte voor de markt= ?socialistische markteconomie?.
Ad 4: Aan de verhouding tussen import en export van een land, de handelsbalans, kun je zien hoe een land er economisch voor staat t.o.v. andere landen. Opvallend daarbij is dat ontwikkelingslanden vooral grondstoffen exporteren, terwijl zij overwegend halffabrikaten en eindproducten importeren.
Ad 5: Veel regio?s sluiten economische samenwerkingsverbanden met andere regio?s om zo de eenheid op economisch gebied te bevorderen.
Tekst 44.
De politieke structuur van een regio wordt bepaald door:
1. Grenzen
2. Politiek systeem
3. Politieke samenwerkingsverbanden
4. Binnenlandse conflicten
Ad 1: Een grens scheidt 2 regio?s met een verschillend politiek gezag van elkaar. Er zijn natuurlijke en kunstmatige grenzen. Natuurlijke barri?res en kunstmatige grenzen (door koloniale overheersing). De grenzen van een regio vallen meestal samen met het territorium van een natie.
Ad 2: Dit is de wijze waarop het gezag van een regio is georganiseerd.
Democratie: de bevolking heeft een zekere georganiseerde invloed op de wijze waarop de regio wordt bestuurd. Bijvoorbeeld door stemmen.
Dictatuur: tegenhanger van de democratie. Het staatshoofd heeft alle macht naar zich toe getrokken. Hij wordt daarbij ondersteund door het leger. Een bijzondere vorm van een dictatuur is een ??npartijstaat.
Ad 3: Bijvoorbeeld de EU is een economisch en politiek samenwerkingsverband.
Ad 4: Binnenlandse conflicten kunnen ontstaan wanneer de grenzen van de staat niet samenvallen met het territorium van ??n of meer naties. Vooral als 1 bevolkingsgroep overheersend is, kan er een contracultuur ontstaan.
Tekst 45.
Er zijn binnen een regio altijd wel verschillen (deelgebieden) De verschillen tussen deelgebieden is groot= differentiatie. Zij vormen samen 1 geheel= integratie.
Regio= aaneengesloten en vastomgrensd gebied dat geen vastgestelde grootte heeft. Het heeft een eigen ruimtelijke organisatie en ruimtelijke inrichting. Een regio valt uit??n in deelgebieden, wat onderling samenhangt en zo een systeem vormt.
Tekst 46.
Interne relaties: relatie binnen de deelgebieden van een regio, zoals dezelfde muntstukken.
Afhankelijkheidsrelatie: 1 deelgebied is van de ander afhankelijk.
Tekst 47.
Externe relaties: de relaties tussen de regio als geheel en andere gebieden.
Een regio kan op hetzelfde schaalniveau relaties hebben met andere regio?s. Zoals oude moederland (Tunesi? had Frankrijk). Ook kan een regio externe relaties hebben op een hoger schaalniveau. De regio is dan een deelgebied van een groter gebied.
Ruimtelijke context: alle gebieden waar externe relaties mee worden onderhouden.
Relationele kenmerken: interne relaties en externe relaties.
Tekst 48.
Horizontale relaties: relaties tussen regio?s
1. Uitgedrukt in interactie tussen die gebieden (vervoersstromen, geldstromen, migratie, ed)
2. Interne en externe relaties
Verticale relaties: relaties tussen verschijnselen.
1. Bijvoorbeeld relaties tussen het reli?f, klimaat, bodem enerzijds en het nederzettings-patroon anderzijds.
2. Bijvoorbeeld fysische structuur en ruimtelijke inrichting.
Tekst 49.
Gedachteconstructie: een persoonlijke keuze.
Een regio is altijd een gedachteconstructie van iemand. De grenzen van een regio zijn om een bepaalde reden betrokken zoals ze nu zijn.
Tekst 50.
Eigen omgeving: gebied waar je regelmatig bent.
Je hebt een geografisch beeld nodig om kritisch naar je eigen omgeving te kunnen kijken.
Tekst 52.
Bij regionale beeldvorming is het onderscheid tussen verschillende schaalniveaus belangrijk, omdat er vaak verschil is tussen het beeld dat mensen van de regio als geheel bezitten en het beeld dat ze van deelgebieden hebben.
Tekst 53.
Mentaal beeld is opgebouwd rond ori?ntatiepunten. Dit is onvolledig. Geografisch beeld is vollediger dan een mentaal beeld.
Verschillen tussen mentale en geografische beelden:
1. Mentaal beeld beschrijft maar 1 of enkele kenmerken van een regio. Bij het vormen van een geografisch beeld van een regio kijk je daarom naar meer kenmerken. Het gaat om vaste, specifieke geografische kenmerken die samen een geografisch beeld geven:
Ruimtelijke-, gebieds-, bevolkings- en relationele kenmerken.
2. Mentaal beeld is meestal afkomstig van 1 zender.
Geografische beelden beschrijven meer kenmerken van een regio, dus door meerdere zenders gegeven.
Tekst 20.
Zodra mensen met elkaar samenleven, ontstaat er een cultuur. Een cultuur is een bepaalde beschaving met kenmerkende waarden, normen en tradities. Wanneer er een samenhang bestaat tussen de verschillende elementen van een cultuur is er sprake van een cultuurpatroon.
Waarden: beginselen/ gemeenschappelijke idee?n binnen een maatschappij of bevolkings-groep. Waarden spreken zich uit over wat goed of fout is en over wat je zou moeten nastreven. Waarden leiden naar normen.
Norm: wat men normaal vindt in een samenleving. Regels en gewoonten die uit bepaalde waarden voort zijn gekomen. Normen leiden tot bepaalde verwachtingen m.b.t. gedrag.
Subcultuur: als een cultuurpatroon in zekere mate van een algemeen aanvaarde cultuurpatroon afwijkt, maar tegelijkertijd overeenkomt met de belangrijkste elementen van het algemene cultuurpatroon.
Contracultuur: een cultuurpatroon die elementen bevat die een protest tegen het algemene cultuurpatroon inhoud. Het is een cultuur die ontstaat, omdat een bepaalde situatie als onge-wenst wordt ervaren. In Nederland vormde bijvoorbeeld de punkbeweging een contracultuur.
Tekst 21.
Waarden: beginselen/ gemeenschappelijke idee?n binnen een maatschappij of bevolkingsgroep. Normen worden van waarden afgeleid.
Norm: wat men normaal vindt in een bepaalde samenleving. Het zijn regels en gewoonten die uit bepaalde waarden zijn voortgekomen. Waarden en normen bepalen een belangrijk deel van ons gedrag.
Geografisch beeld. Je kijkt daarbij naar een aantal vaste en specifieke geografische kenmerken van een gebied:
- Ruimtelijke kenmerken (ligging en situatie)
- Gebiedskenmerken (fysische kenmerken en de ruimtelijke inrichting)
- Bevolkingskenmerken (culturele, demografische, economische en politieke kenmerken)
- Relationele kenmerken (relaties binnen het gebied en met andere gebieden)
Een geografisch beeld is een geografisch verantwoord beeld als je de aspecten hebt onderzocht. Dit beeld is volledig. Er zijn meerdere zenders, de informatie is niet selectief.
Tekst 34.
Er zijn 2 ruimtelijke kenmerken van een gebied:
- De ligging van een gebied.
- De situatie van een gebied.
Tekst 35.
De ligging van een regio wordt bepaald door de geografische ligging en de verschijnselen die typisch zijn voor de regio.
Tekst 36.
Bij de situatie van een regio bepaal je de ligging van een regio t.o.v. andere regio?s. (Plaatsen, rivieren, etc.) De relatieve ligging= situatie. De informatie wordt uitgedrukt in kosten, tijd of moeite. De situatie van een regio kan veranderen door:
- Technologische ontwikkelingen (bv. Een tunnel)
- Economische ontwikkelingen (bv. Door massatoerisme)
- Sociaal-culturele ontwikkelingen
Tekst 37.
Gebiedskenmerken. 2 structuren onderscheiden:
1. De fysische structuur.
2. De ruimtelijke inrichting.
Ook bepaal je de samenhang hiertussen.
Tekst 38.
Fysische structuur: hoe de natuurlijke omgeving van een regio eruitziet en hoe de mensen daarmee omgaan.
1. reli?f: waar bevinden zich gebergten, rivieren, hoogvlaktes, ed.
2. klimaat: verloop van de temperatuur door het jaar heen, neerslag, welke klimaatzone van Koppen bevindt de regio zich.
3. Bodem, bodemgebruik en bodemgesteldheid: waar bevindt zich de meest vruchtbare bodem, welk type landbouw wordt toegepast, welke gewassen worden er verbouwd.
Je onderzoekt hiermee of er een samenhang te vinden is tussen 2 vormen. Al die samenhangen vormen de fysische structuur van een regio.
Tekst 39.
Bij ruimtelijke inrichting kijk je naar de manier waarop de mens een regio inricht. Je treft daar meestal een regelmaat in aan: een nederzettingspatroon. Nederzettingen zijn ontstaan door de ligging. Tegenwoordig is de situatie belangrijker.
Tekst 40.
Bevolkingskenmerken:
1. Cultuurpatroon.
2. Demografische structuur.
3. Economische structuur.
4. Politieke structuur.
Tekst 41.
Het cultuurpatroon van een bevolkingsgroep bestaat uit de samenhangende kenmerken: ge-schiedenis, godsdienst en taal. Soms horen daarbij de natie en het claimen van een territorium.
1. Geschiedenis: tijdens de geschiedenis van een natie is het huidige cultuurpatroon totstandgekomen.
2. Godsdienst: in veel gevallen bepaalt de godsdienst een belangrijk deel van het cultuur-patroon. De verwachtingen, normen, waarden en doelstellingen worden sterk be?nvloed door het geloof.
3. Taal: een groep met vergelijkbaar cultuurpatroon zal vaak op een eigenwijze commu-niceren, d.m.v. taal. Niet elke cultuur heeft een eigen taal. Ook dialecten is een afwijkende communicatie.
4. Natie: naties zijn groepen mensen die zich met elkaar verbonden voelen door een gemeenschappelijke geschiedenis, cultuurpatroon, taal en identiteit. En voelen zich verbonden met een bepaald grondgebied (=territorium).
5. Territorium: het gebied dat een natie als haar traditionele nationale vaderland claimt. Een territorium is altijd afgrensbaar.
Het (a) onderwijs en (b) media zijn belangrijk bij de vorming van het cultuurpatroon.
(a) Mensen leren daarvan alles m.b.t. hun eigen cultuur. (b) geldt hetzelfde als bij het onderwijs. Er is sterke censuur, geen persvrijheid (=in Tunesi?)
Tekst 42.
De demografische structuur zegt iets over de omvang en samenstelling van de bevolking van een regio. Je kijkt dan naar de bevolkingsopbouw. Dit wordt bepaald door geboorte, sterfte, emigratie en immigratie.
De demografische structuur heeft gevolgen voor de ruimtelijke inrichting van een regio. Er zijn 3 soorten structuren te onderscheiden, af te leiden uit een bevolkingsdiagram:
1. Piramidemodel: ontwikkelingsland.
2. (Ui- of) Urnmodel: welvarend land.
3. Klokmodel: tussenstadium van de ontwikkeling van een piramide- naar een urnmodel.
Tekst 43.
Economische structuur: welke economische kenmerken een bevolkingsgroep vertoont. Er zijn samenhangende kenmerken:
1. Economische ontwikkelingen
2. Bestaansbronnenstructuur
3. Type economie
4. Buitenlandse handel
5. Economische samenwerkingsverbanden
Ad 1: Hieraan is zichtbaar hoe een regio zich als geheel ontwikkelt t.o.v. andere regio?s. Belangrijk kenmerk: ontwikkelingsland ja/nee.
Bij de economie van een ontwikkelingsland hoort een bevolking met een laag inkomen en een lage productie per hoofd. De werkloosheid is hoog. De economie is sterk afhankelijk van buitenlands kapitaal. De export is erg eenzijdig.
A
d 2: Bestaansbronnen zijn middelen voor de bewoners van een regio om inkomen te verwerven. Onderverdeling in landbouw, industrie en diensten. In ontwikkelingslanden: hoog % in landbouw, In welvarende landen: hoog % in industrie en vooral in de dienstensector. Ontwikkelingslanden hebben een omvangrijke dienstensector, zijn die mensen vooral werkzaam in de informele sector (=soort vluchtsector voor mensen zonder werk).
Ad 3: Markteconomie: de markt bepaalt het gedrag van producenten en consumenten, zoals VS. Sociale markteconomie: overheid ook invloed op de economie. Zij tracht de welvaart te verdelen over de gehele bevolking, in NL.
Markteconomie staat lijnrecht tegenover een ?centraal geleide economie?= de centrale overheid leidt de economie.(vooral in socialistische en communistische landen)
Tussenvormen: economie wordt centraal geleid, maar er is toch een ruimte voor de markt= ?socialistische markteconomie?.
Ad 4: Aan de verhouding tussen import en export van een land, de handelsbalans, kun je zien hoe een land er economisch voor staat t.o.v. andere landen. Opvallend daarbij is dat ontwikkelingslanden vooral grondstoffen exporteren, terwijl zij overwegend halffabrikaten en eindproducten importeren.
Ad 5: Veel regio?s sluiten economische samenwerkingsverbanden met andere regio?s om zo de eenheid op economisch gebied te bevorderen.
Tekst 44.
De politieke structuur van een regio wordt bepaald door:
1. Grenzen
2. Politiek systeem
3. Politieke samenwerkingsverbanden
4. Binnenlandse conflicten
Ad 1: Een grens scheidt 2 regio?s met een verschillend politiek gezag van elkaar. Er zijn natuurlijke en kunstmatige grenzen. Natuurlijke barri?res en kunstmatige grenzen (door koloniale overheersing). De grenzen van een regio vallen meestal samen met het territorium van een natie.
Ad 2: Dit is de wijze waarop het gezag van een regio is georganiseerd.
Democratie: de bevolking heeft een zekere georganiseerde invloed op de wijze waarop de regio wordt bestuurd. Bijvoorbeeld door stemmen.
Dictatuur: tegenhanger van de democratie. Het staatshoofd heeft alle macht naar zich toe getrokken. Hij wordt daarbij ondersteund door het leger. Een bijzondere vorm van een dictatuur is een ??npartijstaat.
Ad 3: Bijvoorbeeld de EU is een economisch en politiek samenwerkingsverband.
Ad 4: Binnenlandse conflicten kunnen ontstaan wanneer de grenzen van de staat niet samenvallen met het territorium van ??n of meer naties. Vooral als 1 bevolkingsgroep overheersend is, kan er een contracultuur ontstaan.
Tekst 45.
Er zijn binnen een regio altijd wel verschillen (deelgebieden) De verschillen tussen deelgebieden is groot= differentiatie. Zij vormen samen 1 geheel= integratie.
Regio= aaneengesloten en vastomgrensd gebied dat geen vastgestelde grootte heeft. Het heeft een eigen ruimtelijke organisatie en ruimtelijke inrichting. Een regio valt uit??n in deelgebieden, wat onderling samenhangt en zo een systeem vormt.
Tekst 46.
Interne relaties: relatie binnen de deelgebieden van een regio, zoals dezelfde muntstukken.
Afhankelijkheidsrelatie: 1 deelgebied is van de ander afhankelijk.
Tekst 47.
Externe relaties: de relaties tussen de regio als geheel en andere gebieden.
Een regio kan op hetzelfde schaalniveau relaties hebben met andere regio?s. Zoals oude moederland (Tunesi? had Frankrijk). Ook kan een regio externe relaties hebben op een hoger schaalniveau. De regio is dan een deelgebied van een groter gebied.
Ruimtelijke context: alle gebieden waar externe relaties mee worden onderhouden.
Relationele kenmerken: interne relaties en externe relaties.
Tekst 48.
Horizontale relaties: relaties tussen regio?s
1. Uitgedrukt in interactie tussen die gebieden (vervoersstromen, geldstromen, migratie, ed)
2. Interne en externe relaties
Verticale relaties: relaties tussen verschijnselen.
1. Bijvoorbeeld relaties tussen het reli?f, klimaat, bodem enerzijds en het nederzettings-patroon anderzijds.
2. Bijvoorbeeld fysische structuur en ruimtelijke inrichting.
Tekst 49.
Gedachteconstructie: een persoonlijke keuze.
Een regio is altijd een gedachteconstructie van iemand. De grenzen van een regio zijn om een bepaalde reden betrokken zoals ze nu zijn.
Tekst 50.
Eigen omgeving: gebied waar je regelmatig bent.
Je hebt een geografisch beeld nodig om kritisch naar je eigen omgeving te kunnen kijken.
Tekst 52.
Bij regionale beeldvorming is het onderscheid tussen verschillende schaalniveaus belangrijk, omdat er vaak verschil is tussen het beeld dat mensen van de regio als geheel bezitten en het beeld dat ze van deelgebieden hebben.
Tekst 53.
Mentaal beeld is opgebouwd rond ori?ntatiepunten. Dit is onvolledig. Geografisch beeld is vollediger dan een mentaal beeld.
Verschillen tussen mentale en geografische beelden:
1. Mentaal beeld beschrijft maar 1 of enkele kenmerken van een regio. Bij het vormen van een geografisch beeld van een regio kijk je daarom naar meer kenmerken. Het gaat om vaste, specifieke geografische kenmerken die samen een geografisch beeld geven:
Ruimtelijke-, gebieds-, bevolkings- en relationele kenmerken.
2. Mentaal beeld is meestal afkomstig van 1 zender.
Geografische beelden beschrijven meer kenmerken van een regio, dus door meerdere zenders gegeven.
Tekst 20.
Zodra mensen met elkaar samenleven, ontstaat er een cultuur. Een cultuur is een bepaalde beschaving met kenmerkende waarden, normen en tradities. Wanneer er een samenhang bestaat tussen de verschillende elementen van een cultuur is er sprake van een cultuurpatroon.
Waarden: beginselen/ gemeenschappelijke idee?n binnen een maatschappij of bevolkings-groep. Waarden spreken zich uit over wat goed of fout is en over wat je zou moeten nastreven. Waarden leiden naar normen.
Norm: wat men normaal vindt in een samenleving. Regels en gewoonten die uit bepaalde waarden voort zijn gekomen. Normen leiden tot bepaalde verwachtingen m.b.t. gedrag.
Subcultuur: als een cultuurpatroon in zekere mate van een algemeen aanvaarde cultuurpatroon afwijkt, maar tegelijkertijd overeenkomt met de belangrijkste elementen van het algemene cultuurpatroon.
Contracultuur: een cultuurpatroon die elementen bevat die een protest tegen het algemene cultuurpatroon inhoud. Het is een cultuur die ontstaat, omdat een bepaalde situatie als onge-wenst wordt ervaren. In Nederland vormde bijvoorbeeld de punkbeweging een contracultuur.
Tekst 21.
Waarden: beginselen/ gemeenschappelijke idee?n binnen een maatschappij of bevolkingsgroep. Normen worden van waarden afgeleid.
Norm: wat men normaal vindt in een bepaalde samenleving. Het zijn regels en gewoonten die uit bepaalde waarden zijn voortgekomen. Waarden en normen bepalen een belangrijk deel van ons gedrag.