Boekverslag: De Nacht der Girondijnen
?De Girondijnen? was een Franse, politieke groepering die gedurende ??n
jaar (1793-1794) een meerderheid heeft gehad. De Girondijnen zijn
gematigd, enthousiast, hadden een romantische mentaliteit en stemmen onder
andere tegen de onthoofding van de koning. Na een reeks incidenten raken
de Girondijnen in diskrediet, waarop de hardere Jacobijnen de macht
grijpen. Na een schijnproces wordt een groep van twee?ntwintig Girondijnen
naar de guillotine gestuurd. De laatste nacht van deze mensen is door
Alphonse de Lamartine beschreven in L'Histoire des Girondins. Deze
episode uit de geschiedenis speelt een cruciale rol in deze novelle. Georg
Cohen spreekt erover met zijn geschiedenisleraar Henriques en wijst hem op
de vergelijkbare situatie waarin de Joden in Westerbork verkeren, waarna
Jacques daar uiteindelijk terechtkomt en er zelf enige tijd de rol van
onderdrukker van zijn eigen volk speelt.
De auteur:
Jacques (Jacob) Presser wordt geboren in 1899 en overlijdt in 1970. Van
1947 tot 1969 is Jacques hoogleraar geschiedenis in Amsterdam. Behalve
satirische detectiveromans en geschiedkundige studies, publiceert hij ook
po?zie. Zijn meest bekende werk, Ondergang. De vervolging en verdelging
van het Nederlandse Jodendom 1940-1945, komt uit in 1965. De nacht
der Girondijnen wordt beschouwd als een vingeroefening voor
Ondergang.
Recent werk:
Amerika (1949), Gewiekte wielen: Richard Arkwright (1951),
Moord in Meppel (1953, onder het pseudoniem Haggi M. Reis),
Ondergang. De vervolging en verdelging van het Nederlandse Jodendom
1940-1945 (1965, in opdracht van de Nederlandse regering)
Literaire stroming:
Moderne Nederlandse literatuur.
Genre:
Novelle.
Samenvatting:
Een jonge doctorandus in de geschiedenis, Jacques Suasso Henriques,
heeft nog een week om de waarheid over zijn ervaringen op te schrijven.
Hij zit in de strafbarak van Westerbork en zal volgende week op de trein
naar Sobibor gezet worden. Jacques is niet als jood opgepakt en vervolgens
gedeporteerd, maar als vrijwillige medewerker in dienst van de Duitsers
getreden. De komende dagen wil hij beschrijven hoe hij in deze situatie
terecht is gekomen.
Ten eerste moet hij precies bepalen hoe hij van school in het kamp is
gekomen. De school waar hij gewerkt heeft, het Joods Gymnasium, werd met
de dag naargeestiger. Steeds meer leerlingen worden als afwezigen
genoteerd. Na de kerst van 1942 komt ook zijn lieveling, de leerlinge
Ninon, niet meer op school.
Met joden in het algemeen heeft hij als niet-orthodoxe jood weinig op.
Hij vindt dat ze zich te veel laten welgevallen en als ze al reageren
kunnen ze alleen maar vluchten in plaats van zich te verzetten. Zijn zeer
belezen vader heeft ook altijd de realiteit ontvlucht en wordt
uiteindelijk neergeschoten bij een razzia.
Als Georg Cohn, een van zijn leerlingen, hem dan aanbiedt bij zijn
vader in dienst te komen, grijpt hij die kans. De school is dan al bijna
leeg en het enige alternatief, onderduiken, biedt voor hem geen soelaas.
De vader van Georg staat bekend als de ongekroonde koning van Westerbork,
omdat hij de chef van de Dienstleiters is. Jacques wordt, op
voorspraak van Georg, de adjudant van Cohn.
Jacques arriveert in januari 1943 in Westerbork. Hij krijgt een uniform
en moet leren om ?cementhard? te worden. Wie te zacht is, wordt zelf op de
trein gezet. Het is zij of jij, leert Cohn hem. ?Zij? zijn in de eerste
plaats de Duitsers, maar in praktijk de andere joden.
In het kamp zet Jacques ook zijn eigen moeder op de trein en draagt
hij, huilend van liefde, Ninon de trein in. Hard wordt hij echter ook van
het leeghalen van krankzinnigengestichten om de treinen te vullen. Iedere
dinsdag moeten de treinen, vol, vertrekken. Als lid van de ordedienst
(O.D.), een soort joodse S.S., woont Jacques steeds in een andere barak
waar hij als ordebewaker en spion fungeert. Cohn hoopt zo eventuele rellen
of ontvluchtingen in de kiem te smoren.
Op de dag dat Cohn door een Hollandse marechaussee wordt uitgescholden,
komt Jacques in contact met Jeremia Hirsch. Jeremia noemt zichzelf ?de
rebbe? en is al regelmatig met interesse afgeluisterd door Jacques.
Jeremia Hirsch blijkt een gewone godsdienstleraar te zijn, maar kan toch
in elke barak iets teweegbrengen. Met zijn geestelijk overwicht kan hij
zelfs de ergste zelfzucht, hebzucht en neiging tot roddelen de kop
indrukken.
Tijdens die eerste ontmoeting leert Jacques dat Cohn het in sommige
opzichten moeilijker heeft dan zijn ?onderdanen?. Na dit eerste gesprek
eindigen alle ontmoetingen tussen Jeremia en Jacques op dezelfde manier:
Jacques, die vroeger nooit een bijbel aanraakte, leest nu passages voor
waarbij hij zijn emoties nauwelijks kan verbergen. Jacques begint de
bijbel te waarderen. Hij realiseert zich dat hij door zijn gesprekken met
Jeremia niet minder antisemitisch is geworden, maar ongetwijfeld meer
jood. Hij weet nu dat hij op zijn medemens moet vertrouwen en zich vooral
niet boven de anderen mag stellen.
De dagen verstrijken; Jacques? trein zal binnenkort aankomen. Hij wil
nu beschrijven hoe het vullen van de treinen verloopt. Hij vergelijkt de
procedure met de bedrijven van een treurspel. Op zondag worden de
hoopgevende geruchten, dat de geallieerden spoorlijnen gebombardeerd
hebben, ontzenuwd. Op maandagmiddag vergadert de zogenaamde ?bloedraad?.
Na de vergadering wordt de lijst met namen opgesteld. Op de lijst staan de
namen van de zieken en gestraften altijd bovenaan. Wie eenmaal op die
transportlijst staat, ontkomt de naderende ondergang vrijwel niet meer.
Het aflezen van de namen in de nacht des oordeels, gaat met doodse stilte
gepaard. Als Jacques klaar is met lezen, volgt een hels kabaal waarin
vreugde en verdriet door elkaar heen klinken. De dinsdagochtend waarop de
veewagons moeten worden ingeladen, vormt het pijnlijkste gedeelte van de
tragedie. De leden van de O.D. voeren deze taak zo snel en hardhandig
mogelijk uit.
Ongeveer een etmaal voor Jacques? trein komt, arriveert er een
nieuwelinge in de strafbarak. Ze is een oude kennis van Jacques. Beiden
zijn blij dat ze op het laatste moment iemand treffen waarmee ze samen hun
?guillotine? tegemoet kunnen gaan. Jacques is tevreden dat hij zover is
gekomen met het beschrijven van deze ellende.
Drie weken geleden werd een groep weeskinderen op transport gesteld.
Onmiddellijk na deze verschrikkelijke ervaring wilde hij beginnen met
schrijven, maar het lukte hem niet. De tweede schrijfpoging doet hij een
week later. Een collega van het gymnasium, juffrouw Wolfson, neemt voor
zijn ogen een zelfmoordpil in. Ze overlijdt binnen twee minuten.
Na zijn eigen val onderneemt Jacques een derde poging tot schrijven.
Zijn ondergang volgt als hij het tegen Cohn probeert op te nemen. ?s Nacht
heeft hij Jeremia?s naam van de transportlijst moeten oplezen. De volgende
ochtend wankelt Jeremia even onder het gewicht van zijn rugzak, waarbij
zijn bijbeltje uit zijn handen valt. Voor hij het kan oprapen, heeft Cohn
het al weggeschopt en Jeremia een bloedneus geslagen. Jacques kan dit niet
verdragen. Hij vliegt Cohn aan en geeft het bijbeltje weer terug.Cohn laat
Jacques witheet naar de strafbarak voeren.
De laatste nacht voor Jacques is nu aangebroken. D., de oude kennis van
Jacques, heeft alles doorgelezen. De tekst kan het kamp uitgesmokkeld
worden. Pas de volgende dag, in de trein naar Sobibor, wil ze er over
praten.
Tijd en tijdvolgorde:
Jacques Suasso Henriques schrijft het verhaal in de week van 16 tot 22
maart 1943, wachtend op de trein naar Duitsland. De dingen die gebeuren
tijdens het schrijven, beschrijft hij in chronologische volgorde. Het
eigenlijke verhaal speelt zich af tussen september 1942 en 16 maart 1943
en verloopt niet chronologisch.
Plaats / ruimte:
Het verhaal speelt zich voor het grootste gedeelte in Westerbork af,
waar Jacques het verhaal schrijft. De herinneringen die hij beschrijft,
spelen zich in het Joods Gymnasium en in Amsterdam af.
Karakterbeschrijving en onderlinge relaties:
Jacques Suasso Henriques:
Jacques is 27 jaar oud. Hij komt uit een familie van Portugese Joden.
Jacques wil zo weinig mogelijk aan zijn Joodse achtergrond herinnerd
worden. Zijn Joodse naam Jacob gebruikt hij niet meer. Zijn beroep als
geschiedenisleraar aan het Joods Gymnasium kan hij niet voortzetten, omdat
alle Joden in de zomer van 1943 uit Amsterdam zijn weggevoerd. Hij besluit
een veilige, maar smerige baan bij de Ordedienst in Westerbork aan te
nemen. Hij helpt de mensen die hij kent zoveel mogelijk, al moet hij van
zijn chef ?cementhard? worden. Net als dat begint te lukken, komt hij
Jeremiah tegen. Jeremiah weet zijn zwakke plekken te raken. Uiteindelijk
kiest hij, door Cohn neer te slaan, voor het Joodse volk. Met die keuze
tekent hij echter wel zijn eigen doodvonnis. Hij is een rond karakter.
Siegfried Isra?l Cohn:
Cohn is een Duitse Jood, die zijn volk verraadt om zijn zoon Georg te
redden. Hij lijkt een beul, maar in feite is hij doodsbang voor de
Duitsers. Hij is een vlak karakter.
Jeremia Hirsch:
Jeremia is het tegenovergestelde van Cohn. Hij was, voordat hij werd
opgepakt, een Joodse godsdienstleraar. Hij leert Jacques wat het is om
deel van het Joodse volk te zijn. Daardoor voelt Jacques zich meer
verbonden met zijn medemensen en wordt hij minder arrogant. Jeremia maakt
een Jood van Jacques, met als gevolg dat hij zijn dood tegemoet gaat. Hij
is een vlak karakter.
Geloofwaardigheid van het verhaal:
Thematiek:
Het thema is bewustwording. Jacques, aanvankelijk verguizer van
Joden, erkent dat hij ook tot het Joodse volk behoort. Hoewel het zijn
dood betekent, durft hij kleur te bekennen.
Motto:
Homo homini homo
?De mens is voor de mens een mens?. De spreuk is afgeleid van Plautus'
?homo homini lupus?, oftewel ?de ene mens is voor de andere een wolf?.
Het motto is op twee manieren op te vatten. Het kan verbonden worden
met de enorme pijn die alleen mensen elkaar kunnen aandoen. Het kan ook
opgevat worden als een teken van hoop. Zolang diepgezonken mensen als
Jacques en Sonja tot inkeer kunnen komen, kan de mens nog niet met een
beest vergeleken worden.
Taalgebruik:
Het taalgebruik is enigszins gedateerd, maar verder makkelijk leesbaar
en goed te volgen. Het verhaal is wel doorspekt van termen en begrippen
uit de Tweede Wereldoorlog.
Opdracht:
Geen.
Vertelsituatie:
Ik-vertelsituatie.
Perspectief:
Ik-perspectief.
Verhaalopbouw:
Het verhaal bestaat uit een voorwoord en het eigenlijke verhaal. Het
eigenlijke verhaal is slechts door negen regels wit in stukken
verdeeld.
Presser werd geboren in de vroegere Amsterdamse Jodenbuurt in een vrij arm, socialistisch Joods gezin dat zijn joodse wortels had afgeschud; zijn vader was diamantbewerker. Vervolgens was hij tegen zijn zin een tweetal jaren kantoorbediende, deed dankzij een particuliere studiebeurs eerst het staatsexamen voor het gymnasium en kon daarna met deze beurs geschiedenis en Nederlands gaan studeren aan de Universiteit van Amsterdam; hij promoveerde cum laude in 1926. Vervolgens werd hij geschiedenisleraar aan het net opgerichte Vossius Gymnasium in Amsterdam. Nadat de oorlog was afgelopen werd hij voor een paar jaar opnieuw leraar aan het Vossiusgymnasium; tegelijkertijd was hij lector in de politieke geschiedenis en de didactiek en de methodiek van de geschiedenis aan de letterenfaculteit van de Universiteit van Amsterdam. In 1947 werd, mede op zijn instigatie, de politiek-sociale faculteit aldaar opgericht en begon hij ook daar les te geven. Vanaf 1948 was hij bovendien professor aan de letterenfaculteit en het was de bedoeling dat hij dat ook zou worden aan de politiek-sociale faculteit. Dit had echter heel wat voeten in de aarde, omdat de regering hem te links vond. Presser was namelijk een marxist (zij het een onorthodoxe) en had zich de afgelopen jaren stevig van zich doen spreken over gevoelige kwesties als de politionele acties in Indonesië en het optreden van de Amerikaanse senator John McCarthy tegen vermeende communisten. Ook werden hem zijn bijdragen aan linkse bladen zoals Vrij Nederland en De Waarheid voor de voeten geworpen. Het gevolg was dat hij pas in 1949 hoogleraar aan de politiek-sociale faculteit mocht worden en dan nog slechts in buitengewone zin; pas in 1952 volgde een aanstelling als gewoon hoogleraar.Presser heeft zijn voornaamste (historische) werken na de oorlog geschreven. In 1950 kreeg hij van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie (het latere NIOD) de opdracht om de vervolging van de Joden tijdens de oorlog te beschrijven waaruit zijn eerder genoemde boek Ondergang voortkwam. Het zeer gevoelige en tegelijk uiterst solide gedocumenteerde boek over de vervolging van de Nederlandse Joden verscheen in 1965 en maakte diepe indruk.
Boek informatie
- De Nacht der Girondijnen
- Jacques (Jacob) Presser
- Nederlands
Handige opties
- Meer boeken van:Jacques (Jacob) Presser