Boekverslag: De Nacht der Girondijnen
De Tachtigjarige Oorlog (m.a.), 1941.
Exodus, 1942.
Orpheus en Ahasverus (onder ps. J. van Wageningen), 1945.
Napoleon, historie en legenden, 1946.
Amerika, 1949.
Gewiekte wielen: Richard Arkwright, 1951.
Moord in Meppel (onder ps. Haggi M. Reis), 1953.
Ondergang (in opdracht van de Nederlandse regering), 1965.
Evaluatie:
Het boek lijkt lekker dun, het heeft een mooie, vreemde, welluidende titel en het gaat over de Tweede Wereldoorlog, met name over de Joden in Westerbork. Je denkt dus aan een kort helder verhaal. Toch is dit niet geheel waar: er wordt nogal wat kennis van de Duitse cultuur (schrijvers, filosofen, musici) bekend verondersteld. V??r 1940 was dit misschien wel algemeen zo, maar tegenwoordig is dat toch wel een stuk minder: wie heeft er nog Duits of Geschiedenis? Een praktisch punt is dat het boek geen hoofdstukken kent, hoogstens een paar witte regels (minder dan 10): er zijn weinig rustpunten. Dit heeft echter te maken met de vorm van het verslag, dat iemand, die weinig tijd heeft, vlak voor zijn transport naar Sobibor, maakt. Hij maakt een rekening op van zijn daden.
Jacques Suasso Henriques is van Portugees-Joodse afkomst. Zijn familie voelt zich weinig Joods, ze hebben een grote kennis van de Duitse cultuur. Jacques veracht de 'echte' Joden. Het is een altijd maar vluchtend, nooit ergens voorgoed wortelend, een aangepast 'rotvolk'. Deze houding wordt opgemerkt door een leerling op het Joods Gymnasium in Amsterdam, waar Jacques een leraar geschiedenis is. Het Joods-Gymnasium is de door de Duitsers toegestane ghetto school, voor alle soorten Joden: zowel voor leerlingen als voor leraren. Jacques wordt gevraagd om te helpen bij de Joodse Ordedienst in Westerbork, waar de vader van de betreffende leerling de leiding van heeft. Het doel van de deelnemers is hier zelf te overleven en zorgen dat je eigen transport zo lang mogelijk wordt uitgesteld. Daarvoor moet je keihard zijn. Westerbork, in Drente, is een doorgangs kamp voor de transporten van Joden naar de Duitse vernietigingskampen. In Westerbork kijkt men maar ??n week vooruit: naar de volgende dinsdag wanneer een vastgesteld aantal Joden weggevoerd zou worden met de trein. En deze trein rijdt altijd. Zieken en wezen gaan altijd voor, zij die lastig waren volgen. Als het aantal niet wordt gehaald, moeten er extra personen aangewezen worden. De orde moet echter wel worden gehandhaafd, want anders gaan er leden van de Ordedienst zelf mee. Op meedogenloze wijze heerst er tucht. De strakke organisatie dwingt respect af door staalhard te zijn. Daarom moeten er af en toe pijnlijke offers gebracht worden. Ook eigen familieleden worden dus niet ontzien: Jacques moet zijn eigen moeder en broer met vrouw en kinderen op de trein zetten. Hij kan ze hoogstens in de trein een plaatsje uit de wind geven, naast de pisbak. Ook diverse oudleerlingen van het Gymnasium gaan op transport. Uitstel van ??n week kon worden verdiend door het leveren van diensten, soms in natura. Maar een week later gaat men dus toch, want anders krijg je praatjes. Protesten en beschuldigingen betekenen: de hele familie gaat de volgende week mee. Het is merkwaardig dat zoveel Joden niet door hebben wat hen te wachten staat: als ze komen praten ze nog over hun rijkdom en over het aantal personeel dat ze hadden, na een transport wordt er gevochten om de eigendommen van de afgevoerden. In de barakken worden brave mensen in no time tirannen, leugenaars, dieven. Leedvermaak onder de zwakken is er als het aanzien van de Ordedienst een deuk oploopt als blijkt dat deze toch nog altijd ondergeschikt is aan de laagste in rang van de Duitsers. Ontspanning wordt door de Joden zelf georganiseerd op dinsdagavond, als het transport net achter de rug is. Diverse acteurs gaan overigens de week daarop zelf mee met het transport.
Voor Jacques komt langzaam het keerpunt als hij gesprekken voert met Jacob (Jeremia Hirsch), een soort rabbi. Van Jacob leert hij passages uit de Joodse Bijbel. Langzaam wordt hij van Joodse Nederlander tot Nederlandse Jood. Als Jacob met zijn familie weg moet breekt er wat bij Jacques. En deze zwakheid wordt hem fataal: hij gaat naar de strafbarak, klaar voor het volgende transport. In grote haast beschrijft hij de gang van zaken in Westerbork op: het opstellen van de lijsten door 'de bloedraad' op maandag en de nacht daarop waarin de slachtoffers bij elkaar worden gehaald, met de opluchting bij hen die konden achterblijven. Het verhaal is een opsomming van gruwelijkheden, waar ook hij een rol in speelde. Uiteindelijk is de som gemaakt en staat er een uitkomst, goed of verkeerd.
Het boek is erg hard, niemand ontkwam aan Westerbork en niemand ontkwam aan transport. De wereld van de Ordedienst in het kamp werd beheerst door ego?sme: het is zij of wij. Je bent blij als het boek uit is. Het leven in het Kamp was vreselijk: gemeen, ego?stisch, en vooral heel kort. Emotioneel is de nacht van maandag op dinsdag, waarin de slachtoffers hun vonnis vol ongeloof ontvangen en waarin de achterblijvers ronddansen van opluchting. Het boek vergelijkt deze nacht met de Nacht van Herodus (vermoordde de eerstgeborenen vlak na Jezus geboorte) en met de Nacht der Girondijnen. Het laatste wordt niet verklaard. Was dit vroeger algemene kennis? De Girondijnen blijken een politieke groepering te zijn geweest tijdens de Franse revolutie, eind 18de eeuw. Toen zij werden verdrongen door de Jacobijnen dolven zij letterlijk het onderspit: hen wachtte de guillotine. De Nacht der Girondijnen verwijst dus naar de nacht voorafgaand aan hun terechtstelling.
Presser werd geboren in de vroegere Amsterdamse Jodenbuurt in een vrij arm, socialistisch Joods gezin dat zijn joodse wortels had afgeschud; zijn vader was diamantbewerker. Vervolgens was hij tegen zijn zin een tweetal jaren kantoorbediende, deed dankzij een particuliere studiebeurs eerst het staatsexamen voor het gymnasium en kon daarna met deze beurs geschiedenis en Nederlands gaan studeren aan de Universiteit van Amsterdam; hij promoveerde cum laude in 1926. Vervolgens werd hij geschiedenisleraar aan het net opgerichte Vossius Gymnasium in Amsterdam. Nadat de oorlog was afgelopen werd hij voor een paar jaar opnieuw leraar aan het Vossiusgymnasium; tegelijkertijd was hij lector in de politieke geschiedenis en de didactiek en de methodiek van de geschiedenis aan de letterenfaculteit van de Universiteit van Amsterdam. In 1947 werd, mede op zijn instigatie, de politiek-sociale faculteit aldaar opgericht en begon hij ook daar les te geven. Vanaf 1948 was hij bovendien professor aan de letterenfaculteit en het was de bedoeling dat hij dat ook zou worden aan de politiek-sociale faculteit. Dit had echter heel wat voeten in de aarde, omdat de regering hem te links vond. Presser was namelijk een marxist (zij het een onorthodoxe) en had zich de afgelopen jaren stevig van zich doen spreken over gevoelige kwesties als de politionele acties in Indonesië en het optreden van de Amerikaanse senator John McCarthy tegen vermeende communisten. Ook werden hem zijn bijdragen aan linkse bladen zoals Vrij Nederland en De Waarheid voor de voeten geworpen. Het gevolg was dat hij pas in 1949 hoogleraar aan de politiek-sociale faculteit mocht worden en dan nog slechts in buitengewone zin; pas in 1952 volgde een aanstelling als gewoon hoogleraar.Presser heeft zijn voornaamste (historische) werken na de oorlog geschreven. In 1950 kreeg hij van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie (het latere NIOD) de opdracht om de vervolging van de Joden tijdens de oorlog te beschrijven waaruit zijn eerder genoemde boek Ondergang voortkwam. Het zeer gevoelige en tegelijk uiterst solide gedocumenteerde boek over de vervolging van de Nederlandse Joden verscheen in 1965 en maakte diepe indruk.
Boek informatie
- De Nacht der Girondijnen
- Jacques (Jacob) Presser
- Nederlands
Handige opties
- Meer boeken van:Jacques (Jacob) Presser