Antwoorden: §17 Milieu op aarde: het voorbeeld China - De Geo - Klas 3
Opdracht 1
a 1. Topografie.
2. Natuurlijke verschijnselen.
3. Menselijke verschijnselen.
b Bijvoorbeeld:
1. Waar in China komen milieuproblemen voor?
2. Welk klimaat en landschap komen in China voor?
3. Wat is het ontwikkelingspeil van de Chinese bevolking?
Opdracht 2
a-b
W1
Kenmerken China - Nederland
bevolking China Nederland
oppervlakte (in 1000 km2) 9.560 41,5
aantal keren x Nederland 230 --
aantal inwoners (in miljoenen) 1.261 158
bevolkingsdichtheid 132 383
geboortecijfer 16 12
sterftecijfer 7 9
geboorteoverschot 9 3
zuigelingensterfte 29 4
economie en ontwikkeling China Nederland
BNP per hoofd in euro/inwoner 2.624 19.200
energieverbruik in kg./seq. per inwoner 1.296 6.859
elektriciteitsproductie in miljard kWh. 1.163 87
% werkzaam in landbouw 72,2 3,8
% werkzaam in industrie 15,2 21,6
% werkzaam in diensten 12,6 74,6
groei BNP in % per jaar per inwoner 9,6 2,1
aantal inwoners per arts 500 385
aantal telefoons per 1000 inwoners 70 593
aantal televisies per 1000 inwoners 272 543
aantal auto?s per 1000 inwoners 3 391
% analfabetisme 17,0 --
milieu China Nederland
CO2-uitstoot in ton per inwoner 2,8 10,0
CFK in grammen per inwoner 46 1.177
b Zie W1: 9 extra indicatoren China en Nederland invullen.
c Bijvoorbeeld:
1. Hoog geboortecijfer.
2. Hoge zuigelingensterfte.
3. Hoog % werkzaam in landbouw.
4. Laag BNP per hoofd.
5. Laag energieverbruik per inwoner.
Ook goed: hoog % analfabetisme, weinig radio?s, televisies en auto?s per 1000 inwoner, klein energieverbruik per hoofd.
Opdracht 3
a Om in de toekomst voedseltekorten onder de Chinese bevolking te voorkomen.
b Om de welvaart (het BNP per inwoner) te laten stijgen.
c Een snelle industrialisatie door China open te stellen voor buitenlandse bedrijven.
d 1. Luchtverontreiniging (SO2 en CO2).
2. Waterverontreiniging.
e Bij de verbranding komen schadelijke stoffen zoals CO2 en SO2 vrij waardoor er een sterke stijging is van longkanker en ademhalingsziektes.
f Ze hebben ook een brandstof nodig (voor verwarming/koken) en gaan de bossen kappen voor hout.
Opdracht 4
Per inwoner stoot Nederland meer CO2 en CFK uit dan China. China heeft in totaal meer CO2- en CFK-uitstoot vanwege het zeer grote aantal inwoners: 1,3 miljard. (Nederland: ruim 16 miljoen inwoners.)
Opdracht 5
a Ongelijkmatige spreiding (de meeste Chinezen wonen in het (Zuid)oosten).
b Onaantrekkelijke landschappen (bergen met steile hellingen, woestijnen) en extreme klimaten (kou, droogte).
Opdracht 6
a 1. Vooral in het oosten.
2. Vooral langs de rivieren en de kust.
b Ook deze liggen (net als de steden) in het oosten en langs de rivieren/de kust.
Opdracht 7
W2
Soorten milieuproblemen
aantasting verontreiniging uitputting
geluidshinder langs autosnelwegen x
klimaatverandering x
overbevissing x
daling van de zoetwaterhoeveelheid in de duinen x
radioactief afval van kernonderzee?rs x
kappen van het tropisch regenwoud x
gat in de ozonlaag x
smog in grote steden x
Opdracht 8
a 1. De bladeren breken de valsnelheid van de neerslag.
2. De boomwortels houden de bodem vast.
b Regenwater valt op de bodem: zakt niet weg maar stroomt over bodem heen: sleurt losse grond en bodemdeeltjes mee naar beneden (vooral als er weinig vegetatie is die de bodem vasthoudt).
c 1. Vegetatie (bijvoorbeeld bomen) laten staan of opnieuw inplanten (herbebossen).
2. Niet overal akkers aanleggen, dus afwisseling in bodemgebruik.
3. Terrassen aanleggen.
Opdracht 9
a In de maanden november t/m januari (of: oktober t/m maart).
b De gemiddelde temperaturen zijn (door de winter) lager waardoor er veel steenkool wordt verbrand (verwarming), wat een grote uitstoot van SO2 veroorzaakt.
Opdracht 10
a Een systeem met kringlopen tussen de abiotische (= niet levende: water en gebergten) elementen en biotische (= levende: planten en dieren) factoren die elkaar in stand. In allerlei kringlopen vindt een uitwisseling plaats van energie en materialen.
Of uitgebreid: een ecosysteem is het verband dat bestaat tussen alle abiotische (dode) en biotische elementen op verschillende schaalniveaus. De energie die de zon levert is de drijvende kracht achter dit alles. Het ecosysteem blijft in evenwicht doordat er telkens een uitwisseling is van energie en materialen. Een verandering in een kringloop heeft direct gevolgen voor de andere onderdelen ervan.
b
W4
Ecosystemen
schaalniveau voorbeeld
lokaal eigen achtertuin
regionaal natuurgebied
nationaal het Nederlandse zandlandschap
continentaal tropisch regenwoud
mondiaal de oceanen
Opdracht 11
fase 1: verdamping.
fase 2: wolkvorming (condensatie).
fase 3: neerslag.
fase 4: afstroming.
fase 5: wateropslag.
Opdracht 12
Bijvoorbeeld:
Door de zon - plantengroei op abiotische elementen - opgegeten door planteneters en daarna door vleeseters - afbraak organisch materiaal door schimmels/bacteri?n (ontbinding) - volgende generatie ontstaat door energie van de zon - enzovoort.
Opdracht 13
a 1. Bosbranden (verbranden van hout).
2. Ademhaling.
3. Verbranding fossiele brandstoffen.
4. Vulkaanuitbarstingen.
b 1. Opname door de oceanen.
2. Fotosynthese.
3. Opslag dood organisch materiaal (in sedimenten).
Opdracht 14
a -
b atmosfeer: de dampkring (luchtlaag) rondom de aarde.
biosfeer: (dunne) laagje van de aarde waar het leven zich afspeelt.
hydrosfeer: het water op aarde.
lithosfeer: de aardkorst.
Opdracht 15
a -
b 1. Bevolkingsgroei.
2. Economische ontwikkeling (of welvaart).
3. Technologische vooruitgang.
4. Politieke beslissingen.
5. Culturele waarden.
c 1. Politieke beslissingen.
2. Culturele waarden.
3. Bevolkingsgroei.
4. Technologische vooruitgang.
5. Economische ontwikkeling (of welvaart).
d Bijvoorbeeld:
- Vooruitgang kan problemen tijdelijk uitstellen of een schijnoplossing geven.
- Katalysator voor auto?s is goed (beter voor milieu), maar als het autobezit sterk stijgt gaat het effect alweer verloren.
- Zuiniger vliegtuigen, maar effect gaat weg als veel meer mensen gaan vliegen.
Opdracht 16
a 1. Bevolkingsgroei.
2. Economische ontwikkeling.
b Bevolkingsgroei: meer voedsel en grondstoffen nodig (landbouw, mijnbouw).
Economische ontwikkeling: meer industrie.
c waterkringloop: meer watervervuiling, waterschaarste (verdroging), bouw van stuwdammen enzovoort.
voedselkringloop: meer ontginningen waardoor de oorspronkelijke plantengroei verdwijnt (ontbossing, verwoestijning) enzovoort.
koolstofkringloop: meer gebruik van fossiele brandstoffen (aardolie, aardgas, steenkool), waardoor deze in snel tempo opraken. Meer CO2 als gevolg daarvan in de dampkring.
Opdracht 17
Zie W6: Eigen invulling leerling.
Opdracht 18
W7
Milieuproblemen op schaalniveau
kaart titel milieuprobleem schaal
14AD verdroging Aralmeer aantasting continentaal
64J geluidshinder aantasting nationaal
84F afvalproductie per inwoner verontreiniging continentaal
177D ontbossing uitputting mondiaal
16CD waterkwaliteit verontreiniging regionaal
176C CFK-verbruik verontreiniging mondiaal
a 1. Topografie.
2. Natuurlijke verschijnselen.
3. Menselijke verschijnselen.
b Bijvoorbeeld:
1. Waar in China komen milieuproblemen voor?
2. Welk klimaat en landschap komen in China voor?
3. Wat is het ontwikkelingspeil van de Chinese bevolking?
Opdracht 2
a-b
W1
Kenmerken China - Nederland
bevolking China Nederland
oppervlakte (in 1000 km2) 9.560 41,5
aantal keren x Nederland 230 --
aantal inwoners (in miljoenen) 1.261 158
bevolkingsdichtheid 132 383
geboortecijfer 16 12
sterftecijfer 7 9
geboorteoverschot 9 3
zuigelingensterfte 29 4
economie en ontwikkeling China Nederland
BNP per hoofd in euro/inwoner 2.624 19.200
energieverbruik in kg./seq. per inwoner 1.296 6.859
elektriciteitsproductie in miljard kWh. 1.163 87
% werkzaam in landbouw 72,2 3,8
% werkzaam in industrie 15,2 21,6
% werkzaam in diensten 12,6 74,6
groei BNP in % per jaar per inwoner 9,6 2,1
aantal inwoners per arts 500 385
aantal telefoons per 1000 inwoners 70 593
aantal televisies per 1000 inwoners 272 543
aantal auto?s per 1000 inwoners 3 391
% analfabetisme 17,0 --
milieu China Nederland
CO2-uitstoot in ton per inwoner 2,8 10,0
CFK in grammen per inwoner 46 1.177
b Zie W1: 9 extra indicatoren China en Nederland invullen.
c Bijvoorbeeld:
1. Hoog geboortecijfer.
2. Hoge zuigelingensterfte.
3. Hoog % werkzaam in landbouw.
4. Laag BNP per hoofd.
5. Laag energieverbruik per inwoner.
Ook goed: hoog % analfabetisme, weinig radio?s, televisies en auto?s per 1000 inwoner, klein energieverbruik per hoofd.
Opdracht 3
a Om in de toekomst voedseltekorten onder de Chinese bevolking te voorkomen.
b Om de welvaart (het BNP per inwoner) te laten stijgen.
c Een snelle industrialisatie door China open te stellen voor buitenlandse bedrijven.
d 1. Luchtverontreiniging (SO2 en CO2).
2. Waterverontreiniging.
e Bij de verbranding komen schadelijke stoffen zoals CO2 en SO2 vrij waardoor er een sterke stijging is van longkanker en ademhalingsziektes.
f Ze hebben ook een brandstof nodig (voor verwarming/koken) en gaan de bossen kappen voor hout.
Opdracht 4
Per inwoner stoot Nederland meer CO2 en CFK uit dan China. China heeft in totaal meer CO2- en CFK-uitstoot vanwege het zeer grote aantal inwoners: 1,3 miljard. (Nederland: ruim 16 miljoen inwoners.)
Opdracht 5
a Ongelijkmatige spreiding (de meeste Chinezen wonen in het (Zuid)oosten).
b Onaantrekkelijke landschappen (bergen met steile hellingen, woestijnen) en extreme klimaten (kou, droogte).
Opdracht 6
a 1. Vooral in het oosten.
2. Vooral langs de rivieren en de kust.
b Ook deze liggen (net als de steden) in het oosten en langs de rivieren/de kust.
Opdracht 7
W2
Soorten milieuproblemen
aantasting verontreiniging uitputting
geluidshinder langs autosnelwegen x
klimaatverandering x
overbevissing x
daling van de zoetwaterhoeveelheid in de duinen x
radioactief afval van kernonderzee?rs x
kappen van het tropisch regenwoud x
gat in de ozonlaag x
smog in grote steden x
Opdracht 8
a 1. De bladeren breken de valsnelheid van de neerslag.
2. De boomwortels houden de bodem vast.
b Regenwater valt op de bodem: zakt niet weg maar stroomt over bodem heen: sleurt losse grond en bodemdeeltjes mee naar beneden (vooral als er weinig vegetatie is die de bodem vasthoudt).
c 1. Vegetatie (bijvoorbeeld bomen) laten staan of opnieuw inplanten (herbebossen).
2. Niet overal akkers aanleggen, dus afwisseling in bodemgebruik.
3. Terrassen aanleggen.
Opdracht 9
a In de maanden november t/m januari (of: oktober t/m maart).
b De gemiddelde temperaturen zijn (door de winter) lager waardoor er veel steenkool wordt verbrand (verwarming), wat een grote uitstoot van SO2 veroorzaakt.
Opdracht 10
a Een systeem met kringlopen tussen de abiotische (= niet levende: water en gebergten) elementen en biotische (= levende: planten en dieren) factoren die elkaar in stand. In allerlei kringlopen vindt een uitwisseling plaats van energie en materialen.
Of uitgebreid: een ecosysteem is het verband dat bestaat tussen alle abiotische (dode) en biotische elementen op verschillende schaalniveaus. De energie die de zon levert is de drijvende kracht achter dit alles. Het ecosysteem blijft in evenwicht doordat er telkens een uitwisseling is van energie en materialen. Een verandering in een kringloop heeft direct gevolgen voor de andere onderdelen ervan.
b
W4
Ecosystemen
schaalniveau voorbeeld
lokaal eigen achtertuin
regionaal natuurgebied
nationaal het Nederlandse zandlandschap
continentaal tropisch regenwoud
mondiaal de oceanen
Opdracht 11
fase 1: verdamping.
fase 2: wolkvorming (condensatie).
fase 3: neerslag.
fase 4: afstroming.
fase 5: wateropslag.
Opdracht 12
Bijvoorbeeld:
Door de zon - plantengroei op abiotische elementen - opgegeten door planteneters en daarna door vleeseters - afbraak organisch materiaal door schimmels/bacteri?n (ontbinding) - volgende generatie ontstaat door energie van de zon - enzovoort.
Opdracht 13
a 1. Bosbranden (verbranden van hout).
2. Ademhaling.
3. Verbranding fossiele brandstoffen.
4. Vulkaanuitbarstingen.
b 1. Opname door de oceanen.
2. Fotosynthese.
3. Opslag dood organisch materiaal (in sedimenten).
Opdracht 14
a -
b atmosfeer: de dampkring (luchtlaag) rondom de aarde.
biosfeer: (dunne) laagje van de aarde waar het leven zich afspeelt.
hydrosfeer: het water op aarde.
lithosfeer: de aardkorst.
Opdracht 15
a -
b 1. Bevolkingsgroei.
2. Economische ontwikkeling (of welvaart).
3. Technologische vooruitgang.
4. Politieke beslissingen.
5. Culturele waarden.
c 1. Politieke beslissingen.
2. Culturele waarden.
3. Bevolkingsgroei.
4. Technologische vooruitgang.
5. Economische ontwikkeling (of welvaart).
d Bijvoorbeeld:
- Vooruitgang kan problemen tijdelijk uitstellen of een schijnoplossing geven.
- Katalysator voor auto?s is goed (beter voor milieu), maar als het autobezit sterk stijgt gaat het effect alweer verloren.
- Zuiniger vliegtuigen, maar effect gaat weg als veel meer mensen gaan vliegen.
Opdracht 16
a 1. Bevolkingsgroei.
2. Economische ontwikkeling.
b Bevolkingsgroei: meer voedsel en grondstoffen nodig (landbouw, mijnbouw).
Economische ontwikkeling: meer industrie.
c waterkringloop: meer watervervuiling, waterschaarste (verdroging), bouw van stuwdammen enzovoort.
voedselkringloop: meer ontginningen waardoor de oorspronkelijke plantengroei verdwijnt (ontbossing, verwoestijning) enzovoort.
koolstofkringloop: meer gebruik van fossiele brandstoffen (aardolie, aardgas, steenkool), waardoor deze in snel tempo opraken. Meer CO2 als gevolg daarvan in de dampkring.
Opdracht 17
Zie W6: Eigen invulling leerling.
Opdracht 18
W7
Milieuproblemen op schaalniveau
kaart titel milieuprobleem schaal
14AD verdroging Aralmeer aantasting continentaal
64J geluidshinder aantasting nationaal
84F afvalproductie per inwoner verontreiniging continentaal
177D ontbossing uitputting mondiaal
16CD waterkwaliteit verontreiniging regionaal
176C CFK-verbruik verontreiniging mondiaal