Werkstuk: Zwanen
Zwanen, groep (tribus) van de onderfamilie Anserinae uit de familie Eendachtigen. Van alle zwemvogels zijn de zwanen het grootst. Tegenwoordig worden de Zwanen vaak samen met de Ganzen verenigd tot ??n tribus, Anserini. Van de zes soorten zijn er vier wit. Deze vier zijn alle broedvogels in het noordelijk deel van het noordelijk halfrond en trekken in het najaar naar meer gematigde zones van dit halfrond, drie verblijven gedurende de winter in Eurazi?, twee in Noord-Amerika. Men heeft lange tijd gejaagd op de trompetzwaan om zijn veren en vlees. Uit overblijfselen van prehistorische nederzettingen in Noord-Amerika blijkt dat de trompetzwaan werd gegeten en dat zijn botten werden gebruikt om primitief gereedschap en kralen te maken. De Amerikaanse schilder John James Audubon gebruikte de veren van de trompetzwaan om kleine details aan te brengen in zijn tekeningen. De trompetzwaan was in 1933 bijna uitgestorven. Er waren nog maar 33 vogels. Vandaag de dag neemt hun aantal langzaam maar zeker weer toe De knobbelzwaan is een vrij zwijgzame zwanensoort die verspreid in Europa, Azi? voorkomt in meren en rivieren. Hij is in Noord-Amerika en Australi? ingevoerd. De knobbelzwaan verwijdert zich zelden van het water. De drie in Nederland en Belgi? voorkomende soorten leven van moeras- en waterplanten, zaden, gras, slakken, wormen, kikkers en vis. De nesten van deze zwanen zijn gemaakt van riet en biezen. Het aantal eieren van de knobbelzwaan bedraagt 5 tot 9, van de wilde 5 tot 6 en van de kleine zwaan 3 tot 5. Zwanen kunnen vrij oud worden; 24 jaar is bekend voor de Knobbelzwaan, uit ringgegevens. De wilde zwaan (Cygnus cygnus), totaal (bij naar voren gestrekte hals) ca. 1,50 m lang, die een zwarte snavel met citroengele basis heeft, broedt in de toendra's van IJsland en Noord-Scandinavi? tot Kamtsjatka en Japan. Het overwinteringgebied wordt gevormd door de Britse eilanden, West-Europa, Noord-Afrika, Klein-Azi?, Centraal-Azi?, China en Japan. In Nederland is hij een niet-algemene doortrekker en wintergast op het IJsselmeer, de riviermonden en de Zeeuwse wateren. Deze soort houdt de hals bij het zwemmen stijf rechtop en heeft een trompetachtige roep (hoe-hoe-hoe; ang-ang of oeng-heu). De kleine zwaan (Columbianus bewickii), ca. 1,20 m, met een kleiner geel basisdeel aan de zwarte snavel, broedt in het noorden van Europees Rusland en noordelijk Siberi? tot de Lenadelta; verderop wordt hij tot de rivier de Kolyma vertegenwoordigd door de Jankowski-zwaan (C. c. jankowskii), ondersoort van de wilde zwaan. Hij overwintert in Groot-Brittanni? en Ierland, Noordwest-Europa, aan de Kaspische Zee en in Centraal-Azi?. De kleine zwaan is in Nederland doortrekker en wintergast in vrij groot aantal op dezelfde plaatsen als de wilde zwaan. Bij strenge vorst wijkt de soort uit naar Engeland en Ierland; dan wordt zij, zoals trouwens ook de wilde zwaan, tevens trekkend waargenomen in Belgi?. De Jankowskizwaan overwintert in China en Japan. Het geluid is gansachtig. De ondersoort de fluitzwaan (C. columbianus), broedt in de toendra's van Alaska tot de Hudsonbaai en trekt tegen de winter zuidwestelijk naar de Grote Oceaan, waar hij overwintert aan de kust van Zuid-Alaska tot Californi?. De meer oostelijke broedvogels trekken echter zuidoostelijk naar de Atlantische kust, waar ze overwinteren in de Chesapeakebaai en Currituck Sound. De knobbelzwaan (C. olor), ca. 1,50 m, de bekende 'parkzwaan' met oranjerode snavel met zwarte knobbel en basis, was oorspronkelijk een broedvogel in Noord-Europa. Al in de middeleeuwen werd hij gedomesticeerd, oorspronkelijk om het vlees, maar al spoedig om zijn schoonheid door de bij het zwemmen sierlijk gebogen hals. Overigens neemt deze soort snel een agressieve houding aan en kan hij met zijn vleugels verwondingen veroorzaken. Als huisdieren zijn ze ook in Amerika en Australi? ingevoerd. De soort broedt in het wild in Zuid-Scandinavi?, Denemarken, Nederland (o.a. bij het Kampereiland), Rusland, Klein-Azi?, en van Iran door Toerkestan tot in Mongoli?. Halfverwilderde en tamme knobbelzwanen zijn overigens in Europa zo toegenomen dat men in enkele landen beperkende maatregelen heeft moeten nemen. De knobbelzwaan is vrij zwijgzaam, maar maakt soms trompetachtige geluiden; bij verontrusting sist en snorkt hij. De vleugels veroorzaken in de vlucht een 'zingend' geluid. De trompetzwaan (C. buccinator), ca. 1,60 m, broedde vroeger in het noordelijk deel van Noord-Amerika, maar zuidelijker dan de fluitzwaan. Tegenwoordig broedt hij alleen in Alberta, Brits Columbia (Canada), in Montana en Wyoming en in de binnenlanden van Alaska (V.S.). Deze soort trekt over het algemeen maar weinig. De trompetzwaan heeft veel te lijden gehad van de jacht en van de uitbreiding van de landbouwgebieden, zodanig dat er een grote kans bestond op uitsterven. Strenge bescherming, medewerking van het publiek en het reserveren en bewaken van beschermde broedplaatsen in nationale parken hebben de trompetzwanen weer in aantal doen toenemen. Op het zuidelijk halfrond leven nog twee niet-witte zwanensoorten. De fraaie zwarthalszwaan (C. melanocoryphus), 1,05 m, met een rode snavel die aan de basis verdikt is, leeft in het zuiden van Zuid-Amerika, van Zuid-Brazili? tot Patagoni?, bovendien op de Falklandeilanden. Hij overwintert op de breedte van de Steenbokskeerkring. Een zeer fraai uiterlijk heeft de zwarte zwaan (C. atratus), 1,45 m, uit Australi? en Tasmani?. De vogel heeft zwarte krullende veren, een rode snavel en witte vleugelveren, die alleen in de vlucht zijn te zien. De soort is gedomesticeerd. Vogels die in Nieuw-Zeeland werden ingevoerd, hebben zich daar zo goed aangepast dat ze in halfverwilderde staat leven. Ook in Zweden is dit het geval. In Nederland ziet men ze veel in parken.