Werkstuk: Zeehonden
Zeehonden, de familie Phocidae, de soortenrijkste en meest wijd verspreide familie van de Zeeroofdieren (19 soorten in 10 geslachten). Zeehonden zijn gekenmerkt door het ontbreken van oorschelpen, een korte hals en weinig beweeglijke achterpoten, die niet naar voren gedraaid kunnen worden. De voortbeweging op het land is onbeholpen en rupsachtig; de veel soepeler gebouwde Oorrobben zijn opvallend veel beweeglijker. Bij talrijke soorten (vnl. in de poolstreken) dragen de vaak massaal tegelijk geboren jongen aanvankelijk een wollige witte pels, die echter soms snel geruid wordt; bij de meeste soorten blijven de jongen enige tijd op het droge voordat ze met de moeder mee zwemmen. Zeehonden zijn kustbewoners, die ook in het water kunnen slapen; enkele vormen bewonen zoetwater binnen zee?n. Zij voeden zich met vis en inktvissen, soms ook met schaaldieren.
Gewone zeehond Gewone zeehonden kunnen tot 2 m lang worden en eten vis, schaaldieren en inktvissen. Walvissen, haaien, ijsberen en mensen zijn de belangrijkste vijanden van de gewone zeehond
Zadelrob: jong Dit zadelrobjong heeft slechts de eerste drie weken van zijn leven een zijdeachtige witte vacht. Daarna wordt deze dichter en donkerder. De witte vacht is een uitstekende camouflage zolang de pup zich op sneeuw of ijs bevindt, zodat het jong dan enigszins beschermd is tegen de poolvossen, ijsberen en grote vogels die zijn natuurlijke vijanden vormen. Zadelrobjongen vormen vanwege hun vacht ook een geliefde prooi voor bontjagers.
Men onderscheidt vier onderfamilies: de Monniksrobben (Monachinae), de Slurfrobben (Cystophorinae) en de volgende twee.
De onderfamilie Zeehonden in engere zin of Noordelijke zeehonden (Phocinae) omvat acht soorten. De bekendste is wel de gewone zeehond (Phoca vitulina). Deze is verspreid langs de kusten van een groot deel van het noorden van het noordelijk halfrond, nl. van Portugal tot IJsland inclusief de Botnische Golf, Groenland, de oostkust van Noord-Amerika van Florida tot Baffin Island en in de oostelijke Grote Oceaan van Mexico tot Japan (met een aparte ondersoort in de Beringzee en omgeving). De wereldpopulatie omvat misschien 400 000 exemplaren. In Belgi? is de zeehond altijd zeldzaam geweest. In Nederland was de soort vanouds verdeeld in twee hoofdpopulaties, een kleine in het Deltagebied en een veel grotere in de Waddenzee, die weer samenhangt met de populaties in de andere delen van het Waddengebied: in Noordwest-Duitsland en Denemarken. Zeeverontreiniging en de uitvoering van de Deltawerken zijn de voornaamste oorzaken van het teruglopen van de aantallen; in 1933 beliepen de totale bestanden in Nederland nog ca. 4000, anno 1982 was dat teruggelopen tot enkele tientallen in het Deltagebied en enkele honderden in de Waddenzee. Als gevolg hiervan is de jacht al geruime tijd gesloten, wat eveneens in de buurlanden het geval is, zij het dat hier het jachtverbod later afkwam. Elders is de zeehond niet altijd beschermd, enerzijds vanwege (soms vermeende) schade aan de visserij en anderzijds omdat het dier hier en daar soms nog in zeer grote aantallen voorkomt. In 1988 en 1989 woedde een virusziekte (zie zeehondenvirus) onder de zeehonden, die in Europa meer dan 17 000 individuen fataal werd; de Nederlandse bestanden liepen terug tot uiterst geringe omvang. In de Waddenzee is de zeehond 1,30-2 m lang, gewicht 50-110 kg (bij uitzondering tot 150 kg); de mannetjes zijn groter en zwaarder dan de vrouwtjes. De vacht is variabel van kleur, maar altijd gevlekt (nooit geringd). Zeehonden zijn sociale bewoners van lage kusten die soms ver landinwaarts in rivieren aan te treffen zijn; over het algemeen zijn zij minder gesteld op steile rotskusten. Na een draagtijd van ca. 10 maanden worden midden in de zomer de jongen geboren, die bijna twee maanden lang op zandplaten gezoogd worden. 'Huilers' zijn jonge dieren die het contact met de moeder kwijt zijn geraakt; dergelijke dieren kunnen door middel van deskundige verzorging ( 'cr?ches', o.a. in Pieterburen) tot een zelfstandig bestaan gebracht worden. Het voedsel bestaat vnl. uit platvis.
De overige zeven soorten van deze onderfamilie zijn de kleine zeehond (Phoca hispida) van de noordpoolzee?n van Japan tot Groenland en Nova Zembla, de Baikalzeehond (Ph. sibirica) van het zoete water van het Baikalmeer in Siberi?, de Kaspische zeehond (Ph. caspica) van het eveneens zoete water van de Kaspische Zee in Rusland, de bandrob (Ph. fasciata) van de Beringzee, de Zee van Ochotsk en omgeving, de zadelrob (Ph. groenlandica) van de noordelijke Atlantische Oceaan, de grijze zeehond of kegelrob (Halichoerus grypus) van Canada, Newfoundland en IJsland tot Noordwest-Europa en de baardrob (Erignathus barbatus), die circumpolair voorkomt. Van deze soorten bewoont de kegelrob de randen van de Noordzee; de kleine zeehond, zadel- en baardrob dwalen weleens af naar het zuiden tot aan de noordkust van Frankrijk. De kleine zeehond wordt ca. 1,10 m lang; de beide zoetwatersoorten zijn eveneens klein. De kleine zeehond heeft op de rug ringvormige vlekken. De zadelrob is vnl. gekenmerkt door grote zwarte vlekken op rug en kop; de jongen van dit dier werden aan de oostkust van Canada massaal gedood ter wille van de witte pels, wat tot velerlei controversen aanleiding heeft gegeven (zie zeehondenjacht). De populaties belopen totaal ca. 2y miljoen; de mannetjes worden gemiddeld 135 kg zwaar. De kegelrob verschijnt in toenemende mate in de oostelijke Noordzee (onregelmatig ook in Nederland); ongeveer de helft van het totale bestand (120 000 over het gehele gebied) bewoont de noordelijke rotskusten van de Britse eilanden. Deze soort is vooral gekarakteriseerd door een lange, 'Griekse' neus en een grijze vacht met kleine zwarte vlekken. De mannetjes worden gemiddeld 2 m lang en wegen 235 kg (maximaal bijna 300 kg). De dieren kunnen tot veertig jaar oud worden. De baardrob dankt zijn naam aan de enorme snorren; dit is de grootste noordelijke zeehond (maximaal ca. 360 kg). De totale bestanden belopen nog ongeveer 1 miljoen.
De onderfamilie Zuidelijke zeehonden (Lobodontidae) zijn alle bewoners van de antarctische kusten. Het zeeluipaard is een uitgesproken roofdier. De krabbeneter (Lobodon carcinophaga) zeeft vermoedelijk kleine schaaldieren door openingen tussen de merkwaardig gebouwde tanden. Dit tot 300 kg zwaar wordende dier is het algemeenste zeeroofdier (schatting 8 tot 50 miljoen); opmerkelijk wordt dit dier soms ver buiten open water aangetroffen (tot meer dan 100 km landinwaarts en tot op hoogten van meer dan 1000 m). Van de Rosszeehond (Ommatophoca rossi) is zeer weinig bekend; dit ca. 2, 5 m lange dier heeft een bijzonder gespecialiseerd (gereduceerd) gebit en voedt zich met inktvissen. De Weddellzeehond (Leptonychotes weddelli) wordt ca. 3 m lang (gewicht 400-450 kg) en is bekend als een goede duiker (tot ongeveer 600 m diep; kan een uur onder water blijven). Het dier is weinig schuw, reden waarom het onderwerp van veldonderzoekingen is geweest
de site http://bite.to/leeuw over de zeehond: Het lichaam is dik en de kop is smal met een vlak voorhoofd; de neusgaten zijn smal en verto nen een typische V-vorm. De ogen zijn redelijk groot en staan vrij dicht bij elkaar. Het is heel moeilijk om de mannetjes van de vrouwtjes te onderscheiden, (1.7 ? 1.9 m, 60 ? 110 kg). De basiskleur van de rug is vaak licht- of donkergrijs of licht- of donkerbruin; de buik is altijd lichter dan de rest. De rug is het meest gespikkeld met gevarieerde vlekken. Bij de geboorte hebben de pups geen witte wollige babyvacht meer: die hebben ze alleen in de baarmoeder. De geboorteperiode ligt tussen het einde van de lente en het begin van de zomer. Sinds de prehistorie worden de Gewone zeehonden bejaagd. Tegenwoordig is het verboden om ze te doden aan de Nederlandse, Duitse en Deense kust, maar in landen als Canada speelt de jacht op de Gewone zeehonden nog steeds een belangrijke rol
Gewone zeehond Gewone zeehonden kunnen tot 2 m lang worden en eten vis, schaaldieren en inktvissen. Walvissen, haaien, ijsberen en mensen zijn de belangrijkste vijanden van de gewone zeehond
Zadelrob: jong Dit zadelrobjong heeft slechts de eerste drie weken van zijn leven een zijdeachtige witte vacht. Daarna wordt deze dichter en donkerder. De witte vacht is een uitstekende camouflage zolang de pup zich op sneeuw of ijs bevindt, zodat het jong dan enigszins beschermd is tegen de poolvossen, ijsberen en grote vogels die zijn natuurlijke vijanden vormen. Zadelrobjongen vormen vanwege hun vacht ook een geliefde prooi voor bontjagers.
Men onderscheidt vier onderfamilies: de Monniksrobben (Monachinae), de Slurfrobben (Cystophorinae) en de volgende twee.
De onderfamilie Zeehonden in engere zin of Noordelijke zeehonden (Phocinae) omvat acht soorten. De bekendste is wel de gewone zeehond (Phoca vitulina). Deze is verspreid langs de kusten van een groot deel van het noorden van het noordelijk halfrond, nl. van Portugal tot IJsland inclusief de Botnische Golf, Groenland, de oostkust van Noord-Amerika van Florida tot Baffin Island en in de oostelijke Grote Oceaan van Mexico tot Japan (met een aparte ondersoort in de Beringzee en omgeving). De wereldpopulatie omvat misschien 400 000 exemplaren. In Belgi? is de zeehond altijd zeldzaam geweest. In Nederland was de soort vanouds verdeeld in twee hoofdpopulaties, een kleine in het Deltagebied en een veel grotere in de Waddenzee, die weer samenhangt met de populaties in de andere delen van het Waddengebied: in Noordwest-Duitsland en Denemarken. Zeeverontreiniging en de uitvoering van de Deltawerken zijn de voornaamste oorzaken van het teruglopen van de aantallen; in 1933 beliepen de totale bestanden in Nederland nog ca. 4000, anno 1982 was dat teruggelopen tot enkele tientallen in het Deltagebied en enkele honderden in de Waddenzee. Als gevolg hiervan is de jacht al geruime tijd gesloten, wat eveneens in de buurlanden het geval is, zij het dat hier het jachtverbod later afkwam. Elders is de zeehond niet altijd beschermd, enerzijds vanwege (soms vermeende) schade aan de visserij en anderzijds omdat het dier hier en daar soms nog in zeer grote aantallen voorkomt. In 1988 en 1989 woedde een virusziekte (zie zeehondenvirus) onder de zeehonden, die in Europa meer dan 17 000 individuen fataal werd; de Nederlandse bestanden liepen terug tot uiterst geringe omvang. In de Waddenzee is de zeehond 1,30-2 m lang, gewicht 50-110 kg (bij uitzondering tot 150 kg); de mannetjes zijn groter en zwaarder dan de vrouwtjes. De vacht is variabel van kleur, maar altijd gevlekt (nooit geringd). Zeehonden zijn sociale bewoners van lage kusten die soms ver landinwaarts in rivieren aan te treffen zijn; over het algemeen zijn zij minder gesteld op steile rotskusten. Na een draagtijd van ca. 10 maanden worden midden in de zomer de jongen geboren, die bijna twee maanden lang op zandplaten gezoogd worden. 'Huilers' zijn jonge dieren die het contact met de moeder kwijt zijn geraakt; dergelijke dieren kunnen door middel van deskundige verzorging ( 'cr?ches', o.a. in Pieterburen) tot een zelfstandig bestaan gebracht worden. Het voedsel bestaat vnl. uit platvis.
De overige zeven soorten van deze onderfamilie zijn de kleine zeehond (Phoca hispida) van de noordpoolzee?n van Japan tot Groenland en Nova Zembla, de Baikalzeehond (Ph. sibirica) van het zoete water van het Baikalmeer in Siberi?, de Kaspische zeehond (Ph. caspica) van het eveneens zoete water van de Kaspische Zee in Rusland, de bandrob (Ph. fasciata) van de Beringzee, de Zee van Ochotsk en omgeving, de zadelrob (Ph. groenlandica) van de noordelijke Atlantische Oceaan, de grijze zeehond of kegelrob (Halichoerus grypus) van Canada, Newfoundland en IJsland tot Noordwest-Europa en de baardrob (Erignathus barbatus), die circumpolair voorkomt. Van deze soorten bewoont de kegelrob de randen van de Noordzee; de kleine zeehond, zadel- en baardrob dwalen weleens af naar het zuiden tot aan de noordkust van Frankrijk. De kleine zeehond wordt ca. 1,10 m lang; de beide zoetwatersoorten zijn eveneens klein. De kleine zeehond heeft op de rug ringvormige vlekken. De zadelrob is vnl. gekenmerkt door grote zwarte vlekken op rug en kop; de jongen van dit dier werden aan de oostkust van Canada massaal gedood ter wille van de witte pels, wat tot velerlei controversen aanleiding heeft gegeven (zie zeehondenjacht). De populaties belopen totaal ca. 2y miljoen; de mannetjes worden gemiddeld 135 kg zwaar. De kegelrob verschijnt in toenemende mate in de oostelijke Noordzee (onregelmatig ook in Nederland); ongeveer de helft van het totale bestand (120 000 over het gehele gebied) bewoont de noordelijke rotskusten van de Britse eilanden. Deze soort is vooral gekarakteriseerd door een lange, 'Griekse' neus en een grijze vacht met kleine zwarte vlekken. De mannetjes worden gemiddeld 2 m lang en wegen 235 kg (maximaal bijna 300 kg). De dieren kunnen tot veertig jaar oud worden. De baardrob dankt zijn naam aan de enorme snorren; dit is de grootste noordelijke zeehond (maximaal ca. 360 kg). De totale bestanden belopen nog ongeveer 1 miljoen.
De onderfamilie Zuidelijke zeehonden (Lobodontidae) zijn alle bewoners van de antarctische kusten. Het zeeluipaard is een uitgesproken roofdier. De krabbeneter (Lobodon carcinophaga) zeeft vermoedelijk kleine schaaldieren door openingen tussen de merkwaardig gebouwde tanden. Dit tot 300 kg zwaar wordende dier is het algemeenste zeeroofdier (schatting 8 tot 50 miljoen); opmerkelijk wordt dit dier soms ver buiten open water aangetroffen (tot meer dan 100 km landinwaarts en tot op hoogten van meer dan 1000 m). Van de Rosszeehond (Ommatophoca rossi) is zeer weinig bekend; dit ca. 2, 5 m lange dier heeft een bijzonder gespecialiseerd (gereduceerd) gebit en voedt zich met inktvissen. De Weddellzeehond (Leptonychotes weddelli) wordt ca. 3 m lang (gewicht 400-450 kg) en is bekend als een goede duiker (tot ongeveer 600 m diep; kan een uur onder water blijven). Het dier is weinig schuw, reden waarom het onderwerp van veldonderzoekingen is geweest
de site http://bite.to/leeuw over de zeehond: Het lichaam is dik en de kop is smal met een vlak voorhoofd; de neusgaten zijn smal en verto nen een typische V-vorm. De ogen zijn redelijk groot en staan vrij dicht bij elkaar. Het is heel moeilijk om de mannetjes van de vrouwtjes te onderscheiden, (1.7 ? 1.9 m, 60 ? 110 kg). De basiskleur van de rug is vaak licht- of donkergrijs of licht- of donkerbruin; de buik is altijd lichter dan de rest. De rug is het meest gespikkeld met gevarieerde vlekken. Bij de geboorte hebben de pups geen witte wollige babyvacht meer: die hebben ze alleen in de baarmoeder. De geboorteperiode ligt tussen het einde van de lente en het begin van de zomer. Sinds de prehistorie worden de Gewone zeehonden bejaagd. Tegenwoordig is het verboden om ze te doden aan de Nederlandse, Duitse en Deense kust, maar in landen als Canada speelt de jacht op de Gewone zeehonden nog steeds een belangrijke rol