Werkstuk: Virus
In het begin:
De ontdekking van het virus wordt toegeschreven aan een Russische bacterioloog genaamd ' D. Ivanovski' die in 1892 aantoonde dat de symptomen van de tabaksmozaïekziekte konden worden veroorzaakt in gezonde planten door de bladeren in te wrijven met het sap van zieke planten Je kon de ziekmakende eigenschap van het sap niet verwijderen, door het sap te filteren met behulp van een bacteriefilter. Dat wil dus zeggen dat het geen bacterie kon zijn.
Pas veel later werd door de Nederlandse hoogleraar M.W. Bijerink deze eigenschap als virus genoemd. In dat zelfde jaar ontdekten drie wetenschappers dat diversen dierenziekten (onder andere mond- en klauwzeer bij runderen ) ook te wijten waren aan dit virus.
De opbouw van een virus:
Elk virus heeft een eigen vorm, structuur en grootte. De eenvoudigste virussen bevatten alleen zuur en eiwit. De wat meer gecompliceerde bevatten tevens lipiden en koolhydraten. Virussen bevatten maar één soort zuur: bij planten is dat RNA en bij de dieren en bacterieen is dat DNA.
Het virus bestaat uit een kapsel of eiwitmantel, deze omhult de kern van zuren. De echte kern van het virus het de 'Core'.
Virussen kunnen zich vermeerderen met behulp van enzymen, die in de eiwitmantel zitten.
De vorm van het virus is beperkt, sommige zijn staafvormig maar de meeste zijn min of meer bolvormig.
De werking van het virus:
Virussen
Een virus kan alleen werken in een levende cel. Het is uitgerust met zogenaamde spikes waarmee het zich aan de celwand kan vasthechten. Na aanhechting dringt het virus de cel binnen. Dan vinden chemische reacties plaats. Binnendringing in een planten of bacteriecel is moeilijker dan bij een dierlijke cel, omdat deze een taaiere celwand hebben.
Virussen vermeerderen zich met behulp van hun eigen DNA of RNA. Dit zuur heeft dan de functie van 'transporter'
Waarschijnlijk breekt dan een infectie uit; de zogenaamde virusinfectie
Enkele infecties zijn:
-waterpokken -mond en klauwzeer -hepatitis B
-herpes -AIDS -gele koorts
-polio -hondsdolheid
De ontdekking van het virus wordt toegeschreven aan een Russische bacterioloog genaamd ' D. Ivanovski' die in 1892 aantoonde dat de symptomen van de tabaksmozaïekziekte konden worden veroorzaakt in gezonde planten door de bladeren in te wrijven met het sap van zieke planten Je kon de ziekmakende eigenschap van het sap niet verwijderen, door het sap te filteren met behulp van een bacteriefilter. Dat wil dus zeggen dat het geen bacterie kon zijn.
Pas veel later werd door de Nederlandse hoogleraar M.W. Bijerink deze eigenschap als virus genoemd. In dat zelfde jaar ontdekten drie wetenschappers dat diversen dierenziekten (onder andere mond- en klauwzeer bij runderen ) ook te wijten waren aan dit virus.
De opbouw van een virus:
Elk virus heeft een eigen vorm, structuur en grootte. De eenvoudigste virussen bevatten alleen zuur en eiwit. De wat meer gecompliceerde bevatten tevens lipiden en koolhydraten. Virussen bevatten maar één soort zuur: bij planten is dat RNA en bij de dieren en bacterieen is dat DNA.
Het virus bestaat uit een kapsel of eiwitmantel, deze omhult de kern van zuren. De echte kern van het virus het de 'Core'.
Virussen kunnen zich vermeerderen met behulp van enzymen, die in de eiwitmantel zitten.
De vorm van het virus is beperkt, sommige zijn staafvormig maar de meeste zijn min of meer bolvormig.
De werking van het virus:
Virussen
Een virus kan alleen werken in een levende cel. Het is uitgerust met zogenaamde spikes waarmee het zich aan de celwand kan vasthechten. Na aanhechting dringt het virus de cel binnen. Dan vinden chemische reacties plaats. Binnendringing in een planten of bacteriecel is moeilijker dan bij een dierlijke cel, omdat deze een taaiere celwand hebben.
Virussen vermeerderen zich met behulp van hun eigen DNA of RNA. Dit zuur heeft dan de functie van 'transporter'
Waarschijnlijk breekt dan een infectie uit; de zogenaamde virusinfectie
Enkele infecties zijn:
-waterpokken -mond en klauwzeer -hepatitis B
-herpes -AIDS -gele koorts
-polio -hondsdolheid