Werkstuk: Paarden
Een eigen paard, dat je niet met anderen delen, is voor veel mensen zo aantrekkelijk, dat zij zich dikwijls te vroeg tot aankoop laten verleiden. Te vroeg, omdat je als beginner nog niet kan beoordelen welk soort of type paard het bij hem of haar past. De omgang en het kennismaken met allerlei verschillende paarden is juist de basis van de paardenkennis die iedere ruiter dient te krijgen. Bovendien kopen veel mensen een paard zonder zich eerst goed te realiseren welke zorgen het onderhoud van zo'n dier met zich meebrengt. Als gevolg hiervan is het voorgekomen dat pony's werden aangetroffen in een keuken, badkamer en kolenhok. Een pony heeft anderhalve hectare (15000 m2) grasland nodig! Een paard of pony onderhouden kost ook vrij veel geld en het heeft veel aandacht nodig. Je kunt een paard niet vijf dagen op stal, of alleen maar in een weiland laten lopen en dan alleen in het weekend vrolijk gaan rijden. Een paard moet, om gezond en fit te blijven, dagelijks voldoende beweging hebben. hoeft te
VERZORGING
Als een paard nog versnelt ademhaalt mag je hem nooit zomaar wegzetten. Je stapt lang genoeg voor het eind van les of de rit om te zorgen dat de ademhaling tot rust is gekomen. Dit kan je beoordelen door op de flanken en neusgaten te letten. Bij heel warm weer of na een grote inspanning is het zinvol de laatste honderden meters of de laatste minuten af te stijgen, de singel losser te gespen en het paard aan de hand te geleiden.
Zet een paard niet stil of op stal als het erg bezweet is. Een nat haarkleed geeft even weinig bescherming als nat geregende kleren. Bezwete plekken onder het zadel, op de hals, achter de oren, buik of flanken worden met stro gewreven.
Hoeven uitkrabben
Voor het uitkrabben van de hoeven is het nodig dat je hebt geleerd hoe de benen van het paard worden opgetild. Het uitkrabben van de voeten is tegelijkertijd een controle op verkeerde voorwerpen in de hoef (steentjes, spijkertjes en dergelijke) en de toestand van het hoefbeslag (het hoefijzer).
Borstelen
Voor de gezondheid van paarden die op stal worden gehouden is het noodzakelijk dat de huid dagelijks wordt schoongehouden en gemasseerd. Dit heet poetsen. Hoe meer een paard werkt en daarbij transpireert, des te belangrijker is het dat de huid goed wordt verzorgd.
Voeren
Er zijn veel regels voor het voeren van paarden. Het verzorgen van paarden vereist dagelijks vele uren zonder onderbreking intensieve arbeid. Het voeren en het voorkomen van ziekten en ongevallen vereist veel kennis van zaken. Hieronder enkele algemeenheden.
Het dagelijkse rantsoen van een paard op stal bestaat uit:
· hooi (ruwvoer), circa 5 kilo
· haver en brokjes (krachtvoer), circa 5 kilo
- Het dagrantsoen wordt over ten minste drie maaltijden op geregelde uren verdeeld - 's avonds het meest.
- Op rustdagen wordt minder krachtvoer en meer hooi gegeven.
- Het voer mag nooit beschimmeld of bedorven zijn.
- Het is ongewenst de hoeveelheid krachtvoer plotseling te verhogen of de samenstelling ineens te veranderen.
- Het paard eet als versnapering wel brood (onbeschimmeld), wortelen of een appel. Het geven van suikerklontjes wordt niet aangeraden, omdat hieruit verkeerde stalgewoonten kunnen ontstaan.
- Gras dat met de tuingrasmachine werd gemaaid, moet je een paard niet voeren.
HET HARNACHEMENT
Het harnachement (de uitrusting) bestaat uit:
· Het zadel, nodig om gedurende langere tijd comfortabel op de paarderug te kunnen blijven zitten. Rijden op een blote paarderug is op den duur voor ruiter en paard niet prettig. Er zijn onvoorstelbaar veel zadeltypen, - soorten en - (fabrieks)merken, maar een zadel is alleen goed als het op de paarderug en voor de ruiter goed past. Dikwijls legt men onder het zadel een zadeldekje (schabrak), of een tweemaal gevouwen deken. Beide dienen zonder rimpels, glad, en in de 'zadelkamer' opgetrokken te zijn.
· Het hoofdstel, een samenstelling van lederen riemen, gespen en een 'bit' of mondstuk (meestal van metaal) die goed moeten passen; nodig om het paard te kunnen besturen. Er zijn eveneens ontelbaar veel soorten hoofdstellen en bitten.
· Alle overige tuigonderdelen, zoals de 'hulpteugels'. De meeste hulpteugels vereisen een vakkundig gebruik, maar de losse martingaal, mits goed bevestigd, kan nuttig zijn om de gevoelige paardemond te beschermen tegen onbekwame ruiterhanden.
· Pijpkousen, strijklappen, bandages, dekens, dekensingels en alle andere attributen ter bescherming van het paard bij het werk, tijdens transport of op stal.
OPTOMEN EN OPZADELEN
In het begin zal men je eerder het paard laten afzadelen en aftomen dan dat men je toestaat het zadel op te leggen en het hoofdstel aan te doen. Vooral wanneer het druk is met rijlessen neemt dit te veel tijd in beslag en er bestaat bovendien het risico dat er fouten worden gemaakt: door verkeerd passende tuigdelen kan het paard verwond worden en kunnen er ongelukken gebeuren. Het is dan verstandig eens op een rustiger tijdstip de stal te bezoeken en te vragen of iemand tijd heeft om je te helpen.
Bij het afzadelen en aftomen verricht men dezelfde handelingen als bij het opzadelen en optomen, maar in omgekeerde volgorde. Wanneer het paard op stal vastgebonden staat, aan een halster waaraan een of twee touwen bevestigd zijn, dan zul je in het algemeen eerst het hoofdstel af, daarna het halster aan en dan pas het zadel af moeten doen.
Staat het paard los in een box, dan is het verstandig eerst het zadel af te nemen. Het hoofdstel wordt afgenomen terwijl paard met hoofd bij de boxdeur staat. Hierdoor wordt voorkomen dat je tussen het paard en de boxwand bekneld raakt. Niet alle paarden zijn zo beleefd om een mens voor en door te laten gaan.
LOPEN MET EEN PAARD AAN DE HAND
Het geleiden van een paard aan de hand moet ook worden geleerd. Paarden zijn grote, sterke dieren; zij kunnen je omverstoten, op je voet gaan staan of je tegen een deurpost klem zetten. Bovendien kan het paard zelf een heupbeen-uitsteeksel breken wanneer het te kort om een hoek wordt geleid. Door kort en ruw omdraaien kan hij vallen of zich verwonden.
OPSTIJGEN EN AFSTIJGEN
Het paard staat op het midden van de rijbaan of manege opgesteld en nu moet er opgestegen worden. Wanneer de teugel van de hals wordt gehaald om het paard van de stal naar de rijbaan te brengen, dan moet je eerst de teugel weer over de hals leggen. Vervolgens: til het linker zweetblad op en haal zo nodig de singel vaster aan.
Stijgbeugels naar beneden trekken en lengte van de beugelriemen langs de onderkant van de arm passen - dit aan beide zijden doen.
Een belangrijk punt bij het afstijgen is echter dat je de linkervoet uit de linkerbeugel haalt voordat je afspringt, want als je voet in de beugel blijft hangen is het leed niet te overzien. Over de lengte van de linker- en rechterteugel bij het opstijgen zijn de meningen soms verdeeld. Het doel is dat het paard stilstaat tijdens het opstijgen en stil blijft staan, totdat de ruiter hem een aanwijzing geeft om zich in beweging te zetten. Het paard waarop je rijles krijgt behoort aldus te zijn afgericht. Echter, beginners maken fouten en paarden zijn ook levende wezens.
ZITTEN OP EEN PAARD
Een ruiter kan in het zadel blijven zitten door:
a. zich op de juiste wijze in evenwicht te houden
b. beide knieën tegen of aan het zadel te houden.
Bij een goede, vaste zit in het zadel is de ruiter steeds in evenwicht op het bewegende paard en liggen zijn knieën stil tegen het zadel.
Het balanceren op de bewegende paarderug lukt in een rustig tempo op een rustig paard reeds na enkele lessen: zodra je je niet meer krampachtig stijf houdt, verliest je het gevoel steeds van het zadel te zullen glijden. Deze krampachtigheid komt voort uit onwennigheid en een zekere angst. De eerst rijlessen zijn er dan ook voornamelijk op gericht je vertrouwen te geven, zodat je je gaat ontspannen.
Het verkrijgen van een goede aansluiting met de knieën tegen het zadel vergt echter veel meer tijd en inspanning, omdat de spieren, voornamelijk die aan de binnenkant van de dijen, die de knieën op hun plaats moeten houden, ontwikkeld moeten worden - en daar is oefening voor nodig.
Het is niet raadzaam de spieren in het begin veel te forceren; oververmoeidheid leidt niet tot goede resultaten, maar kan wel tot gevolg hebben dat je de eerstvolgende rijles moet afzeggen. Veel instructeurs geven daarom bij voorkeur aan eerste beginners slechts een half uur achtereen les.
De stijgbeugels helpen weliswaar voorkomen dat de knieën wegzakken, maar alleen wanneer deze steun op de beugel loodrecht onder de knie ligt.
Om de steun op de stijgbeugel loodrecht te kunnen houden, is het noodzakelijk de hiel van de voet, of de hak van de rijlaars, omlaag gedrukt te houden.
HOUDING
De manier waarop je te paard zit, moet geleerd worden. Vanaf de eerste les moet daaraan aandacht worden geschonken en het is raadzaam te trachten de aanwijzingen van de instructeur op te volgen, ook al is de houding die hij van je verlangt in het begin moeilijk vol te houden.
Naarmate je langer paardrijdt, zul je steeds meer waardering krijgen voor de instructeur die zich de moeite gaf je goed te leren zitten. Een slechte zit leidt tot teleurstellingen en vroegtijdig opgeven van het paardrijden.
Het bovenlichaam dient opgericht te worden en zonder stijfheid recht op dijbenen en zitbeenknobbels te balanceren.
De lendenen moeten soepel zijn om de bewegingen van de paarderug te kunnen volgen. Met stijve rug en lendenen bonk je op het zadel, wat niet prettig is.
Schijnbaar kleine dingen zijn van invloed op de soepelheid van rug en lendenen, zoals de houding van:
- Hoofd en hals: je moet ongedwongen om je heen kunnen kijken, over de oren van het paard heen. Naar beneden in de manen turen is een fout die veel ruiters maken.
- De schouders: die trek je omlaag en naar achteren, dus borst vooruit. Naar voren geklapte of opgetrokken schouders zijn het gevolg van een kromme of stijve rug.
- De bovenarmen - en daarmee de ellebogen. Die liggen ongedwongen langs het bovenlichaam.
BESTUREN VAN EEN PAARD
Onder het besturen wordt verstaan het regelen van de richting en het tempo. Het paard heeft geleerd bepaalde tekens die de ruiter hem geeft, te begrijpen en daaraan te gehoorzamen. In de ruitersport noemt men die tekens 'hulpen'. De hulpen heeft men zo uitgedacht dat het paard ze gemakkelijk en snel kan leren begrijpen. De meeste paarden leren gewillig en vlug, maar zij nemen verkeerde gewoonten even snel aan als goede manieren.
Hulpen
Men onderscheidt vier soorten hulpen:
a. (aan)drijvende hulpen: de kuiten aandrukken
b. regelende hulpen: door middel van de teugels
c. gewichts- of zithulpen: door mee te gaan met de richting en bewegingen van het paard
d. stemhulpen: om het paard gerust te stellen, aan te moedigen, te belonen of soms te bestraffen.
In beginsel geeft men voor een handeling die het paard moet uitvoeren een combinatie van de hulpen onder a, b en c genoemd, soms door de stem ondersteund. Voor een beginnend ruiter, die zijn eigen bewegingen te paard nog niet altijd helemaal beheerst, is het moeilijk de hulpen in de juiste mate (of sterkte) op het goede ogenblik en in de gewenste combinatie met elkaar te geven. Daardoor kan het voorkomen dat hij het paard tegengestelde aanwijzingen geeft.
De paarden die in een rijschool worden gebruikt voor beginnerslessen, zijn rustig en niet snel beledigd door de fouten die nog onbekwame ruiters maken.
Voorwaarts vanuit stilstand en versnellen van het tempo (stap naar draf) vereist een aantal aandrijvende hulpen:
- de kuiten tegen het paard drukken met omlaag gehouden hakken, zodat de zit mee naar voren in het zadel wordt getrokken.
- de teugels worden het liefst zo min mogelijk gebruikt zolang je die niet geheel los laat hangen. Indien je echter enige spanning op de teugels had, dan dient die spanning bij het voorwaarts gaan en versnellen te verminderen. Dit bereik je door met de handen iets meer naar voren te gaan.
Vreemd genoeg moet je om langzamer te gaan eveneens beginnen met de kuiten aan te drukken en door het bovenlichaam uit te strekken de zitbeenknobbels voor in het zadel drukken. De teugels spelen bij het afremmen wel een rol.: je dient de spanning daarin te vermeerderen door de handen op de plaats te houden (vergelijk met de meegaande handen bij het voorwaarts gaan) en zo nodig met de handen weerstand bieden. De meest voorkomende fout is dat met geweld aan de teugels wordt getrokken. Het gevolg daarvan is dat het paard van zijn kant aan het bit trekt en het altijd wint, omdat het sterker is. Een tweede veel voorkomende fout is, dat de ruiter nog onvoldoende stil met de bewegingen van het paard meezit om de hulpen juist te kunnen geven.
DRAF
De eenvoudigste beenzetting is die van de draf: de benen worden diagonaal verplaatst: linksvoor met rechtsachter en rechtsvoor met linksachter. Elke keer dat het paard zich op een diagonaal paar benen van de grond afzet, voelt de ruiter de rug omhoog komen,
Bij lichtrijden in draf veert de ruiter steeds op en neer met een van beide diagonalen. Dit kan de ruiter zien door te letten op de bewegingen van het schouder- of boeggewicht. Althans wanneer hij, zoals dat heet, blijft doorzitten.
GALOP
De beenzetting in galop geeft de ruiter een vloeiender beweging. En wanneer hij eenmaal ontspannen en stil in het zadel heeft leren zitten, voelt hij een verschil tussen de linker- en rechtergalop.
STAP
In stap worden de vier benen afzonderlijk opgetild en zo neergezet, dat het lichaam beurtelings door twee en drie benen ondersteund wordt.
Einde
VERZORGING
Als een paard nog versnelt ademhaalt mag je hem nooit zomaar wegzetten. Je stapt lang genoeg voor het eind van les of de rit om te zorgen dat de ademhaling tot rust is gekomen. Dit kan je beoordelen door op de flanken en neusgaten te letten. Bij heel warm weer of na een grote inspanning is het zinvol de laatste honderden meters of de laatste minuten af te stijgen, de singel losser te gespen en het paard aan de hand te geleiden.
Zet een paard niet stil of op stal als het erg bezweet is. Een nat haarkleed geeft even weinig bescherming als nat geregende kleren. Bezwete plekken onder het zadel, op de hals, achter de oren, buik of flanken worden met stro gewreven.
Hoeven uitkrabben
Voor het uitkrabben van de hoeven is het nodig dat je hebt geleerd hoe de benen van het paard worden opgetild. Het uitkrabben van de voeten is tegelijkertijd een controle op verkeerde voorwerpen in de hoef (steentjes, spijkertjes en dergelijke) en de toestand van het hoefbeslag (het hoefijzer).
Borstelen
Voor de gezondheid van paarden die op stal worden gehouden is het noodzakelijk dat de huid dagelijks wordt schoongehouden en gemasseerd. Dit heet poetsen. Hoe meer een paard werkt en daarbij transpireert, des te belangrijker is het dat de huid goed wordt verzorgd.
Voeren
Er zijn veel regels voor het voeren van paarden. Het verzorgen van paarden vereist dagelijks vele uren zonder onderbreking intensieve arbeid. Het voeren en het voorkomen van ziekten en ongevallen vereist veel kennis van zaken. Hieronder enkele algemeenheden.
Het dagelijkse rantsoen van een paard op stal bestaat uit:
· hooi (ruwvoer), circa 5 kilo
· haver en brokjes (krachtvoer), circa 5 kilo
- Het dagrantsoen wordt over ten minste drie maaltijden op geregelde uren verdeeld - 's avonds het meest.
- Op rustdagen wordt minder krachtvoer en meer hooi gegeven.
- Het voer mag nooit beschimmeld of bedorven zijn.
- Het is ongewenst de hoeveelheid krachtvoer plotseling te verhogen of de samenstelling ineens te veranderen.
- Het paard eet als versnapering wel brood (onbeschimmeld), wortelen of een appel. Het geven van suikerklontjes wordt niet aangeraden, omdat hieruit verkeerde stalgewoonten kunnen ontstaan.
- Gras dat met de tuingrasmachine werd gemaaid, moet je een paard niet voeren.
HET HARNACHEMENT
Het harnachement (de uitrusting) bestaat uit:
· Het zadel, nodig om gedurende langere tijd comfortabel op de paarderug te kunnen blijven zitten. Rijden op een blote paarderug is op den duur voor ruiter en paard niet prettig. Er zijn onvoorstelbaar veel zadeltypen, - soorten en - (fabrieks)merken, maar een zadel is alleen goed als het op de paarderug en voor de ruiter goed past. Dikwijls legt men onder het zadel een zadeldekje (schabrak), of een tweemaal gevouwen deken. Beide dienen zonder rimpels, glad, en in de 'zadelkamer' opgetrokken te zijn.
· Het hoofdstel, een samenstelling van lederen riemen, gespen en een 'bit' of mondstuk (meestal van metaal) die goed moeten passen; nodig om het paard te kunnen besturen. Er zijn eveneens ontelbaar veel soorten hoofdstellen en bitten.
· Alle overige tuigonderdelen, zoals de 'hulpteugels'. De meeste hulpteugels vereisen een vakkundig gebruik, maar de losse martingaal, mits goed bevestigd, kan nuttig zijn om de gevoelige paardemond te beschermen tegen onbekwame ruiterhanden.
· Pijpkousen, strijklappen, bandages, dekens, dekensingels en alle andere attributen ter bescherming van het paard bij het werk, tijdens transport of op stal.
OPTOMEN EN OPZADELEN
In het begin zal men je eerder het paard laten afzadelen en aftomen dan dat men je toestaat het zadel op te leggen en het hoofdstel aan te doen. Vooral wanneer het druk is met rijlessen neemt dit te veel tijd in beslag en er bestaat bovendien het risico dat er fouten worden gemaakt: door verkeerd passende tuigdelen kan het paard verwond worden en kunnen er ongelukken gebeuren. Het is dan verstandig eens op een rustiger tijdstip de stal te bezoeken en te vragen of iemand tijd heeft om je te helpen.
Bij het afzadelen en aftomen verricht men dezelfde handelingen als bij het opzadelen en optomen, maar in omgekeerde volgorde. Wanneer het paard op stal vastgebonden staat, aan een halster waaraan een of twee touwen bevestigd zijn, dan zul je in het algemeen eerst het hoofdstel af, daarna het halster aan en dan pas het zadel af moeten doen.
Staat het paard los in een box, dan is het verstandig eerst het zadel af te nemen. Het hoofdstel wordt afgenomen terwijl paard met hoofd bij de boxdeur staat. Hierdoor wordt voorkomen dat je tussen het paard en de boxwand bekneld raakt. Niet alle paarden zijn zo beleefd om een mens voor en door te laten gaan.
LOPEN MET EEN PAARD AAN DE HAND
Het geleiden van een paard aan de hand moet ook worden geleerd. Paarden zijn grote, sterke dieren; zij kunnen je omverstoten, op je voet gaan staan of je tegen een deurpost klem zetten. Bovendien kan het paard zelf een heupbeen-uitsteeksel breken wanneer het te kort om een hoek wordt geleid. Door kort en ruw omdraaien kan hij vallen of zich verwonden.
OPSTIJGEN EN AFSTIJGEN
Het paard staat op het midden van de rijbaan of manege opgesteld en nu moet er opgestegen worden. Wanneer de teugel van de hals wordt gehaald om het paard van de stal naar de rijbaan te brengen, dan moet je eerst de teugel weer over de hals leggen. Vervolgens: til het linker zweetblad op en haal zo nodig de singel vaster aan.
Stijgbeugels naar beneden trekken en lengte van de beugelriemen langs de onderkant van de arm passen - dit aan beide zijden doen.
Een belangrijk punt bij het afstijgen is echter dat je de linkervoet uit de linkerbeugel haalt voordat je afspringt, want als je voet in de beugel blijft hangen is het leed niet te overzien. Over de lengte van de linker- en rechterteugel bij het opstijgen zijn de meningen soms verdeeld. Het doel is dat het paard stilstaat tijdens het opstijgen en stil blijft staan, totdat de ruiter hem een aanwijzing geeft om zich in beweging te zetten. Het paard waarop je rijles krijgt behoort aldus te zijn afgericht. Echter, beginners maken fouten en paarden zijn ook levende wezens.
ZITTEN OP EEN PAARD
Een ruiter kan in het zadel blijven zitten door:
a. zich op de juiste wijze in evenwicht te houden
b. beide knieën tegen of aan het zadel te houden.
Bij een goede, vaste zit in het zadel is de ruiter steeds in evenwicht op het bewegende paard en liggen zijn knieën stil tegen het zadel.
Het balanceren op de bewegende paarderug lukt in een rustig tempo op een rustig paard reeds na enkele lessen: zodra je je niet meer krampachtig stijf houdt, verliest je het gevoel steeds van het zadel te zullen glijden. Deze krampachtigheid komt voort uit onwennigheid en een zekere angst. De eerst rijlessen zijn er dan ook voornamelijk op gericht je vertrouwen te geven, zodat je je gaat ontspannen.
Het verkrijgen van een goede aansluiting met de knieën tegen het zadel vergt echter veel meer tijd en inspanning, omdat de spieren, voornamelijk die aan de binnenkant van de dijen, die de knieën op hun plaats moeten houden, ontwikkeld moeten worden - en daar is oefening voor nodig.
Het is niet raadzaam de spieren in het begin veel te forceren; oververmoeidheid leidt niet tot goede resultaten, maar kan wel tot gevolg hebben dat je de eerstvolgende rijles moet afzeggen. Veel instructeurs geven daarom bij voorkeur aan eerste beginners slechts een half uur achtereen les.
De stijgbeugels helpen weliswaar voorkomen dat de knieën wegzakken, maar alleen wanneer deze steun op de beugel loodrecht onder de knie ligt.
Om de steun op de stijgbeugel loodrecht te kunnen houden, is het noodzakelijk de hiel van de voet, of de hak van de rijlaars, omlaag gedrukt te houden.
HOUDING
De manier waarop je te paard zit, moet geleerd worden. Vanaf de eerste les moet daaraan aandacht worden geschonken en het is raadzaam te trachten de aanwijzingen van de instructeur op te volgen, ook al is de houding die hij van je verlangt in het begin moeilijk vol te houden.
Naarmate je langer paardrijdt, zul je steeds meer waardering krijgen voor de instructeur die zich de moeite gaf je goed te leren zitten. Een slechte zit leidt tot teleurstellingen en vroegtijdig opgeven van het paardrijden.
Het bovenlichaam dient opgericht te worden en zonder stijfheid recht op dijbenen en zitbeenknobbels te balanceren.
De lendenen moeten soepel zijn om de bewegingen van de paarderug te kunnen volgen. Met stijve rug en lendenen bonk je op het zadel, wat niet prettig is.
Schijnbaar kleine dingen zijn van invloed op de soepelheid van rug en lendenen, zoals de houding van:
- Hoofd en hals: je moet ongedwongen om je heen kunnen kijken, over de oren van het paard heen. Naar beneden in de manen turen is een fout die veel ruiters maken.
- De schouders: die trek je omlaag en naar achteren, dus borst vooruit. Naar voren geklapte of opgetrokken schouders zijn het gevolg van een kromme of stijve rug.
- De bovenarmen - en daarmee de ellebogen. Die liggen ongedwongen langs het bovenlichaam.
BESTUREN VAN EEN PAARD
Onder het besturen wordt verstaan het regelen van de richting en het tempo. Het paard heeft geleerd bepaalde tekens die de ruiter hem geeft, te begrijpen en daaraan te gehoorzamen. In de ruitersport noemt men die tekens 'hulpen'. De hulpen heeft men zo uitgedacht dat het paard ze gemakkelijk en snel kan leren begrijpen. De meeste paarden leren gewillig en vlug, maar zij nemen verkeerde gewoonten even snel aan als goede manieren.
Hulpen
Men onderscheidt vier soorten hulpen:
a. (aan)drijvende hulpen: de kuiten aandrukken
b. regelende hulpen: door middel van de teugels
c. gewichts- of zithulpen: door mee te gaan met de richting en bewegingen van het paard
d. stemhulpen: om het paard gerust te stellen, aan te moedigen, te belonen of soms te bestraffen.
In beginsel geeft men voor een handeling die het paard moet uitvoeren een combinatie van de hulpen onder a, b en c genoemd, soms door de stem ondersteund. Voor een beginnend ruiter, die zijn eigen bewegingen te paard nog niet altijd helemaal beheerst, is het moeilijk de hulpen in de juiste mate (of sterkte) op het goede ogenblik en in de gewenste combinatie met elkaar te geven. Daardoor kan het voorkomen dat hij het paard tegengestelde aanwijzingen geeft.
De paarden die in een rijschool worden gebruikt voor beginnerslessen, zijn rustig en niet snel beledigd door de fouten die nog onbekwame ruiters maken.
Voorwaarts vanuit stilstand en versnellen van het tempo (stap naar draf) vereist een aantal aandrijvende hulpen:
- de kuiten tegen het paard drukken met omlaag gehouden hakken, zodat de zit mee naar voren in het zadel wordt getrokken.
- de teugels worden het liefst zo min mogelijk gebruikt zolang je die niet geheel los laat hangen. Indien je echter enige spanning op de teugels had, dan dient die spanning bij het voorwaarts gaan en versnellen te verminderen. Dit bereik je door met de handen iets meer naar voren te gaan.
Vreemd genoeg moet je om langzamer te gaan eveneens beginnen met de kuiten aan te drukken en door het bovenlichaam uit te strekken de zitbeenknobbels voor in het zadel drukken. De teugels spelen bij het afremmen wel een rol.: je dient de spanning daarin te vermeerderen door de handen op de plaats te houden (vergelijk met de meegaande handen bij het voorwaarts gaan) en zo nodig met de handen weerstand bieden. De meest voorkomende fout is dat met geweld aan de teugels wordt getrokken. Het gevolg daarvan is dat het paard van zijn kant aan het bit trekt en het altijd wint, omdat het sterker is. Een tweede veel voorkomende fout is, dat de ruiter nog onvoldoende stil met de bewegingen van het paard meezit om de hulpen juist te kunnen geven.
DRAF
De eenvoudigste beenzetting is die van de draf: de benen worden diagonaal verplaatst: linksvoor met rechtsachter en rechtsvoor met linksachter. Elke keer dat het paard zich op een diagonaal paar benen van de grond afzet, voelt de ruiter de rug omhoog komen,
Bij lichtrijden in draf veert de ruiter steeds op en neer met een van beide diagonalen. Dit kan de ruiter zien door te letten op de bewegingen van het schouder- of boeggewicht. Althans wanneer hij, zoals dat heet, blijft doorzitten.
GALOP
De beenzetting in galop geeft de ruiter een vloeiender beweging. En wanneer hij eenmaal ontspannen en stil in het zadel heeft leren zitten, voelt hij een verschil tussen de linker- en rechtergalop.
STAP
In stap worden de vier benen afzonderlijk opgetild en zo neergezet, dat het lichaam beurtelings door twee en drie benen ondersteund wordt.
Einde