Werkstuk: Ooienvaars
Ooievaars, de vogelfamilie Ciconiidae uit de orde Reigerachtigen. Ooievaars verschillen van de andere families van deze orde, doordat ze de kamvormige nagel aan de middelste teen en de poederdonsveren missen. Gewone ooievaars zijn trekvogels die veel voorkomen in bepaalde delen van Europa, Afrika en Azi?. Ze zijn verwant aan de reiger en de ibis en komen voornamelijk voor in moerasachtige gebieden en rond de ondiepe gedeeltes van meren en rivieren, waar zij op vis, amfibi?en, kleine vogels en zoogdieren jagen. Ooievaars bouwen ruwe nesten van takken, twijgen en ander materiaal, zowel in hoge bomen als op ongebruikte schoorstenen. De maraboe uit Oost-Afrika is de grootste van de zeventien soorten ooievaars. Maraboes kunnen wel 1,5 m groot worden en hun vleugels hebben een spanwijdte van maximaal 2,9 m. De vogels leggen vaak lange afstanden af op zoek naar aas en voeden zich in gezelschap van aasgieren en hyena's met dode dieren. De maraboe eet ook insecten, kleine hagedissen, vogels en kleine zoogdieren. In het volksgeloof geldt de ooievaar als een gelukbrengende vogel; waar hij nestelt zou het huis gevrijwaard zijn tegen blikseminslag en brand; kraamvrouwen zouden er niet sterven. Misschien duidt zijn naam hierop (Oud-Hoog-Duits: Odobero = geluksdrager), een andere etymologie echter verklaart het woord als 'moerasvogel'. Vanouds werd de ooievaar als de kinderbrenger beschouwd. Ooievaars komen met 17 soorten voor over de hele wereld, behalve in Nieuw-Zeeland, Oceani? en het noordelijk deel van Noord-Amerika. De bekendste soort is de ooievaar (Ciconia ciconia) uit Europa. Het voedsel van de ooievaar bestaat uit regenwormen, muizen, mollen, grote insecten, kikkers, vissen, vogels, slangen en ook wolhandkrabben. Het voedsel wordt binnen een straal van 3 km rond het nest gezocht. De ooievaar broedt van West-Europa, vooral in Oost-Europa, door Azi? oostelijk tot in China en Japan, maar in Azi? betreft het de ondersoorten C.c. asiatica, de Aziatische ooievaar en C.c. boyciana, de Japanse ooievaar. De zwarte ooievaar (C. nigra) is broedvogel in Zuid-Spanje, Portugal en verder in Oost-Europa, Klein-Azi? en Zuidwest-Azi?. In tegenstelling tot zijn witte verwant is hij schuw en mijdt menselijke bewoningen. Hij is vooral een broedvogel van dichte, vochtige bossen in de laagvlakte, soms in het gebergte. In Nederland is hij, evenals in Belgi?, een onregelmatige doortrekker. Zeer grote soorten zijn de drie soorten maraboes (Leptoptilos) uit Afrika en Zuid-Azi?. Ze leven vooral van aas. Met de krachtige, wigvormige snavel hakken zij de buikwand van dode dieren open. De nimmerzatten behoren tot het geslacht Ibis, maar zijn geen ibissen. Ze hebben een zwarte staart en slagpennen, een geelachtige, gekromde snavel en een geelachtig, roodachtig of zwart, kaal gezicht. Het betreft de Afrikaanse nimmerzat (I. ibis), de Maleise nimmerzat (I. cinereus) en de Indische nimmerzat (I. leucocephalus). De Amerikaanse nimmerzat of schimmelkopooievaar (Mycteria americana), een vrij algemene broedvogel in Zuid-Florida, bouwt reusachtige nesten in de moerascipressen. Deze soort zoekt voedsel in zoet water, maar ook wel in de getijdenzone. Hij komt ook voor tot in Zuid-Amerika. De jabiroe (Jabiru mycteria) is een wit met zwarte vogel met naakte zwarte kop en bovenhals. Hij leeft van vis en andere dieren uit de moerassen van zuidelijk Mexico tot Argentini?. Ooievaars zijn van nature zweefvliegers, die grote afstanden afleggen zonder vleugelslagen, alleen maar gebruik makend van thermiek. Grote wateroppervlakken steken ze niet over. De trek van de ooievaar in Europa gaat langs twee wegen naar de winterkwartieren in Oost- en Zuidoost-Afrika. De westelijke populatie vliegt over Spanje en de Straat van Gibraltar; de oostelijke populatie gaat over Turkije, Libanon, Isra?l en Egypte. Een klein aantal vliegt via Sicili? naar Tunesi? (een middenroute dus). De grens tussen beide populaties ligt iets ten oosten van onze oostgrens en loopt ten slotte door W?rttemberg tot Zwitserland. Als broedvogel in het westen is hij behalve in Spanje, Marokko en Algerije vrij zeldzaam geworden. Vermoedelijk komt dat voor een deel door problemen in de West-Afrikaanse overwinteringsgebieden. In 1939 waren er in Nederland nog 316 bewoonde nesten, in 1967 nog 19, in 1970 nog 14 en in 1973 nog 6. Door ooievaars te importeren en in gevangenschap te laten broeden is het Ooievaarsdorp 'Het Liesveld' (gem. Groot-Ammers) in de Alblasserwaard ontstaan. De nakomelingen worden vrijgelaten. Deze pogingen hadden tot resultaat dat in 1978 en 1979 resp. 3 en 2 broedparen bestonden uit een wild en een gekweekt exemplaar. Het totaal aantal broedparen bedroeg 9 in 1979. In de jaren hierna nam het aantal broedparen gestaag toe. Wellicht droeg de toegenomen regenval in de overwinteringsgebieden hieraan bij. In 2000 werden 380 vrijvliegende broedparen geteld, waarvan enkele tientallen echt in het wild leven. De overige ooievaars bevinden zich nog in de omgeving van de ooievaarstations, waar zij in de winter worden bijgevoerd. Niet zozeer voedseltekort, maar gebrek aan geschikte nestgelegenheid blijkt overigens de beperkende factor voor een landelijke verspreiding van de ooievaars. Gebrek aan geschikt voedsel (door intensief beheerde weilanden en een laag grondwaterpeil) voor de jongen heeft een aanzienlijke invloed op het broedsucces. In de uiterwaarden langs de grote rivieren speelt voedselgebrek geen rol, aangezien daar door natuurontwikkeling juist gunstige situaties voor de ooievaars ontstaan zijn. In Belgi? was de ooievaar vroeger een algemene broedvogel, maar sinds eind 19de eeuw werden decennia lang alleen nog doortrekkende dieren waargenomen. Door de sterke vermindering van de populaties in Nederland en Noord-Duitsland ging het aantal en de omvang van die doortrekkende groepen in de 20ste eeuw ook snel achteruit tot in de jaren tachtig, toen herintroductiepogingen in die landen enig succes begonnnen te kennen. In het Zwin (Knokke-Heist) bevindt zich sinds 1969 een kolonie van vrijgelaten tamme ooievaars, die soms (met wilde exemplaren) gemengde paren vormen. In het dierenpark Planckendael (Mechelen), waar in 1985 een gelijksoortig project werd gestart, slaagde men erin naast de (half)tamme en gemengde paren ook wilde paren te doen nestelen, wat vanaf 1987 leidde tot nieuwe broedgevallen van vreemde ooievaars - voor het eerst sinds 1895.