Werkstuk: Klimaat
Welke gevolgen hebben passaten en moessons voor de neerslagverdeling en de neerslagperioden?
Moessons, afgeleid van het Arabische mauism, dat seizoen betekent, zijn oorspronkelijk winden die van richting veranderen met de seizoenen. Ze waaien van April tot Oktober vanuit het zuidwesten, en van Oktober tot april in tegenovergestelde richting. De zuidwest- of zomermoesson gaat vrijwel altijd gepaard met zware regenval. Daarom wordt het woord moesson vaak voor de zware regenval gebruikt in tropische en subtropische gebieden.
In de zomer worden de (sub)tropische werelddelen sneller opgewarmd dan de omringende zee?n en oceanen. Er ontstaat dan een lage drukgebied en door de subtropische straalstroom (= snel stromende lucht, tot 370 km/h, hoog in de atmosfeer) wordt het hele luchtcirculatiesysteem 20? naar het noorden verplaatst. De passaten voeren dan de vochtige oceaanlucht naar het continent toe, de lucht condenseert en het gaat regenen.
Moessons komen vooral voor in grote delen van Azi? (Indonesi?, India, Maleisi?, Thailand, Birma, Vietnam), maar ook in het noorden van Australi?, Suriname, Guyana en Brazili?.
In de moessongebieden is tijdens de zomer op het noordelijk halfrond een veel hogere neerslag dan in de rest van het jaar. De moesson wordt gezien als compensatie van de droogte in het halve jaar ervoor.
Op het plaatje hieronder is een overstroming als gevolg van een moessonregenbui te zien.
Wat is de ITCZ en waarom verschuift die tussen het noordelijk en zuidelijk halfrond en v.v.?
De ITCZ (ook wel ITC, doldrums, convergentiezone, stiltezone of stiltegordel genoemd) is de intertropische convergentiezone, het belangrijkste lagedrukgebied op aarde dat iets ten noorden van de evenaar ligt. Het ligt daar niet vast, maar verschuift in de loop van het jaar onder invloed van:
a) de veranderende stand van de zon
b) de snelle opwarming van het landoppervlak, vergeleken met de zee.
Met de ITCZ verschuiven ook andere onderdelen van het luchtcirculatiesysteem.
De ITCZ heeft de neiging te verschuiven naar het warmste gedeelte van het aardoppervlak. In het begin van het jaar staat de hoge zon boven het zuidelijk halfrond wat een verschuiving van de ITCZ naar het zuiden veroorzaakt. Als de zon naar het noordelijk halfrond verschuift, verschuift de ITCZ mee naar het noorden. De grootste verschuiving naar het noorden vind plaats in Juni.
Waarom heb je in het Middellandse zeegebied droge zomers en natte winters?
Het klimaat in het Middellandse zeegebied heet Middellandse zeeklimaat of volgens de klimaatindeling van K?ppen Csa-klimaat. De s staat voor droge zomer, de a voor een hete zomer.
Het Csa-klimaat komt niet alleen voor in het Middellandse zeegebied, maar in alle naar het westen gerichte kustgebieden tussen 30? en 40? op het noordelijk en zuidelijk halfrond. Dus ook aan de kusten van Californi?, Chili, Afrikaanse landen, delen van zuidwest Australi?, Portugal en Marokko.
Kenmerken van het Csa-klimaat zijn:
koele, mistige kusten
veel zonuren
hoge temperaturen in de zomer
droge zomer en een vochtige winter.
Door onregelmatigheden in weerpatronen kunnen er echter ook extra natte winters ontstaan, soms regenachtige zomers of een heel jaar droogte.
De vochtige winter wordt veroorzaakt door westenwinden vanaf zee?n of oceanen, de vochtige lucht condenseert boven het land en het gaat regenen. Er zit geen regelmaat in de regenbuien, het kan dagen achter elkaar zachtjes regenen of er kunnen een paar keer zware regenbuien overwaaien.
De droge, warme zomers worden veroorzaakt door druksystemen boven de oceaan.
Ook speelt de snelle opwarming/afkoeling van het land in vergelijking met het water een rol.
Als in de winter het land afkoelt, zorgt een aanlandige wind voor verwarming van af de zee.
K?ppen
De Duitse klimatoloog Wladimir Peter K?ppen (1846-1940) onderscheidde aan de hand van luchttemperatuur en neerslag gebieden met eigen flora en klimatologische kenmerken.
Bepaalde lettersymbolen stellen klimaatformules voor. Elke volgende letter in het klimaatsymbool geeft een detail aan.
A: Tropische regenrijke klimaten
B: Droogteklimaten
C: Gematigde regenrijke klimaten
D: Sneeuwwoudklimaten
E: Sneeuwklimaten
Moessons, afgeleid van het Arabische mauism, dat seizoen betekent, zijn oorspronkelijk winden die van richting veranderen met de seizoenen. Ze waaien van April tot Oktober vanuit het zuidwesten, en van Oktober tot april in tegenovergestelde richting. De zuidwest- of zomermoesson gaat vrijwel altijd gepaard met zware regenval. Daarom wordt het woord moesson vaak voor de zware regenval gebruikt in tropische en subtropische gebieden.
In de zomer worden de (sub)tropische werelddelen sneller opgewarmd dan de omringende zee?n en oceanen. Er ontstaat dan een lage drukgebied en door de subtropische straalstroom (= snel stromende lucht, tot 370 km/h, hoog in de atmosfeer) wordt het hele luchtcirculatiesysteem 20? naar het noorden verplaatst. De passaten voeren dan de vochtige oceaanlucht naar het continent toe, de lucht condenseert en het gaat regenen.
Moessons komen vooral voor in grote delen van Azi? (Indonesi?, India, Maleisi?, Thailand, Birma, Vietnam), maar ook in het noorden van Australi?, Suriname, Guyana en Brazili?.
In de moessongebieden is tijdens de zomer op het noordelijk halfrond een veel hogere neerslag dan in de rest van het jaar. De moesson wordt gezien als compensatie van de droogte in het halve jaar ervoor.
Op het plaatje hieronder is een overstroming als gevolg van een moessonregenbui te zien.
Wat is de ITCZ en waarom verschuift die tussen het noordelijk en zuidelijk halfrond en v.v.?
De ITCZ (ook wel ITC, doldrums, convergentiezone, stiltezone of stiltegordel genoemd) is de intertropische convergentiezone, het belangrijkste lagedrukgebied op aarde dat iets ten noorden van de evenaar ligt. Het ligt daar niet vast, maar verschuift in de loop van het jaar onder invloed van:
a) de veranderende stand van de zon
b) de snelle opwarming van het landoppervlak, vergeleken met de zee.
Met de ITCZ verschuiven ook andere onderdelen van het luchtcirculatiesysteem.
De ITCZ heeft de neiging te verschuiven naar het warmste gedeelte van het aardoppervlak. In het begin van het jaar staat de hoge zon boven het zuidelijk halfrond wat een verschuiving van de ITCZ naar het zuiden veroorzaakt. Als de zon naar het noordelijk halfrond verschuift, verschuift de ITCZ mee naar het noorden. De grootste verschuiving naar het noorden vind plaats in Juni.
Waarom heb je in het Middellandse zeegebied droge zomers en natte winters?
Het klimaat in het Middellandse zeegebied heet Middellandse zeeklimaat of volgens de klimaatindeling van K?ppen Csa-klimaat. De s staat voor droge zomer, de a voor een hete zomer.
Het Csa-klimaat komt niet alleen voor in het Middellandse zeegebied, maar in alle naar het westen gerichte kustgebieden tussen 30? en 40? op het noordelijk en zuidelijk halfrond. Dus ook aan de kusten van Californi?, Chili, Afrikaanse landen, delen van zuidwest Australi?, Portugal en Marokko.
Kenmerken van het Csa-klimaat zijn:
koele, mistige kusten
veel zonuren
hoge temperaturen in de zomer
droge zomer en een vochtige winter.
Door onregelmatigheden in weerpatronen kunnen er echter ook extra natte winters ontstaan, soms regenachtige zomers of een heel jaar droogte.
De vochtige winter wordt veroorzaakt door westenwinden vanaf zee?n of oceanen, de vochtige lucht condenseert boven het land en het gaat regenen. Er zit geen regelmaat in de regenbuien, het kan dagen achter elkaar zachtjes regenen of er kunnen een paar keer zware regenbuien overwaaien.
De droge, warme zomers worden veroorzaakt door druksystemen boven de oceaan.
Ook speelt de snelle opwarming/afkoeling van het land in vergelijking met het water een rol.
Als in de winter het land afkoelt, zorgt een aanlandige wind voor verwarming van af de zee.
K?ppen
De Duitse klimatoloog Wladimir Peter K?ppen (1846-1940) onderscheidde aan de hand van luchttemperatuur en neerslag gebieden met eigen flora en klimatologische kenmerken.
Bepaalde lettersymbolen stellen klimaatformules voor. Elke volgende letter in het klimaatsymbool geeft een detail aan.
A: Tropische regenrijke klimaten
B: Droogteklimaten
C: Gematigde regenrijke klimaten
D: Sneeuwwoudklimaten
E: Sneeuwklimaten