Werkstuk: Jongvolwassenheid
Jongvolwassenheid
De face tussen puberteit en de latere volwassenheid is de fase van Jongvolwassenheid of ook wel adolescentie deze loopt ongeveer van 16 tot 21 jaar. De face wordt gekenmerkt dat een Jongvolwassen voor de wet juridisch aansprakelijk is maar nog wel naar school moeten. Verdere kenmerken zijn:
Cognitief: Intelligentie beter gebruiken, concentratie neemt toe en metacognitie
Emotioneel: Behoefte aam zelfwaardering
Sociaal: Sociale cognitie neemt toe en zoekt naar eigen identiteit
Lichamelijk: Volwassenwording
Seksueel: Duurzamer relaties
Deze kenmerken gaan we verder uitwerken:
Cognitief
Het grootste verschil met een puber en een van Jongvolwassene is dat pubers veel meer denken in zwart/wit. De jongvolwassene denkt abstracter en kritischer. Ook worden hun interesses veranderen vooral interesse voor politiek en religie groeien. Ten slotte is de jongvolwassene in staat tot wat metacognitie wordt genoemd. Metacognitie betekent dat je na kunt denken over de eigen manier van denken en leren. Je weet wat je sterke en zwakke punten zijn voor wat betreft je wijze van leren.
Emotioneel
Centraal staat het verkrijgen van positieve zelfwaardering. Het gevoel dat je er zijn mag, het vinden van evenwicht tussen prettige en minder prettige eigenschappen, is een belangrijke opgave in de jongvolwassenheid. In deze face staat het zoeken naar de eigen identiteit centraal.
Sociaal
De mensenkennis en zelfkennis neemt sterk toe. Contacten krijgen een duurzamer karakter door dat de jongvolwassene wat stabieler en steviger is dan een puber. Ook het verantwoordelijkheidgevoel neemt toe. De jongvolwassene wil wel in een peergroup, maar wil niet opgaan in de groep. Hij wil zich juist onderscheiden, hij zoekt originaliteit: hij kiest zelf voor idee?n.
Lichamelijk
De lichamelijke volwassenwording wordt voltooid, De groep van jong-volwassene is dan ook homogener dan een groep pubers. Ze bereiken hun maximale lichaamslengte, spierkracht en uithoudingsvermogen.
Seksueel
Ten opzichte van de puber komt de jong-volwassene in een rustiger vaarwater. Het experimenteren, ook op seksueel gebied neemt af en er ontstaat meer duurzame relaties.
Informatie van internet over Jong-volwassenheid
ADOLESCENTIE
Periode van jong-volwassenheid. Ontwikkelingsfase in het leven van een mens. Een belangrijk kenmerk is het ontwikkelen van een identiteit, een zelfbeeld.
In deze periode leer je door vallen en opstaan, wie je bent, welke eigenschappen je hebt, waar je van houdt, wat je goed kunt en wat je belangrijk vindt in het leven. Het is geen eindpunt; als het goed is blijf je je levenslang in ontwikkeling.
In deze periode kunnen crisissen voorkomen: verwarring over jezelf en het leven of conflicten waar je moeilijk uitkomt. Het is belangrijk daar over te blijven praten, schrijven, nadenken en je niet af te sluiten van andere mensen. Als je er zelf niet uit komt, kan een psycholoog je helpen uit deze soms moeilijke periode te komen.
Bron: http://www.spreekuurpsycholoog.nl/informatie.htm
andere informatie bronnen:
http://users.skynet.be/diabetes-vdvnoordlimburg/diabetes%20en%20de_adolescentie.htm
http://www.hbagogiek.nl/boeken/ti_9055740322.asp?IH=1
http://www.kb.nl/dutchess.ned/77/56/index.html
http://www.geestelijke-gezondheid.be/jed3.html
http://www.med.rug.nl/nch/tuinstrasam.pdf
http://www.shorties.nl/vraagbaak/inhoud01.html
Link 7
link 8
Artikelen
Ondanks dat ik wel 2 artikelen heb kunnen vinden wil ik wel melden, dat het vinden van een artikel over jong/volwassene erg moeilijk is zeker nu bijna alle site?s met kranten artikelen je laten betalen voor een artikel. Ik zal er dan niet verbaasd over zijn dat iedereen het zelfde artikel heeft of geen enkele. Ik heb via http://kranten.pagina.nl alle krantensite?s bezocht en kon niks vinden de volgende twee artikelen heb ik beide gevonden via http://ilse.nl gevonden. Ik hoop dan ook dat U de artikelen goed vindt en is wat u bedoelde.
STANDAARDLEVENSLOOP IS EEN HISTORISCHE UITZONDERING
Eigen levens
Onderdeel van het individualiseringsproces in de twintigste eeuw is de verschuiving van een 'standaardlevensloop' naar een 'keuzelevensloop'. In de sociologie is dit idee gemeengoed, maar is het ook w??r? Een bijzondere demografische studie werpt nieuw licht op de zaak.
Dick van Eijk
HET LEVEN is voor jonge mensen behoorlijk ingewikkeld geworden. Ga ik meteen studeren, of eerst een jaartje er tussenuit? Samenwonen, trouwen, of juist niet? Carri?re of kinderen, of allebei? Maar wanneer dan, en hoe, en met wie? Carri?re even op een laag pitje, of juist volle kracht vooruit en kinderopvang en huishouden grotendeels uitbesteden? Jonge mensen hebben veel te kiezen, m?eten ook veel kiezen. Hun levensloop ligt nauwelijks nog vast door afkomst of geslacht.
Sociologen spreken van een 'keuzelevensloop', die in contrast staat tot de 'standaardlevensloop' van vroeger: na school gaan werken, maar thuis blijven wonen; uit huis trouwen, korte tijd later kinderen krijgen; man werkt, vrouw zorgt voor kinderen en huishouden. Weinig te kiezen, iedereen hetzelfde. De ontwikkeling van standaardlevensloop naar keuzelevensloop vormt een vast onderdeel van sociologische beschrijvingen van de twintigste eeuw. Maar klopt het ook?
De bewijsvoering is vaak anekdotisch of gebaseerd op statistieken die hooguit als circumstantial evidence kunnen worden beschouwd. Dat komt mede doordat harde gegevens over de levensloop van veel mensen zeldzaam zijn (zie kader). Aart Liefbroer en Pearl Dykstra, verbonden aan het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut ( NIDI), hebben ten behoeve van een achtergrondstudie, Levenslopen in verandering, voor de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid een bestand samengesteld met levensloopgegevens van zo'n 26.000 mensen, geboren tussen 1903 en 1970. Aan de hand hiervan kan systematisch worden nagegaan of, en zo ja hoe, de levenslopen van opeenvolgende generaties zijn veranderd.
Bezien over de gehele levensloop constateren de onderzoekers dat zich voor de generaties van voor de oorlog een geleidelijke standaardisering heeft afgetekend. Voor de generaties van na 1940 nemen de verschillen weer toe. De 'standaardlevensloop' (waarin uit huis gaan, trouwen en kinderen krijgen kort na elkaar plaatsvinden, en voor een groot deel van de bevolking op ongeveer dezelfde leeftijd en in dezelfde volgorde) heeft eigenlijk alleen bestaan voor de cohorten die in de jaren dertig zijn geboren.
Kortom, het verhaal van de standaardlevensloop en de keuzelevensloop rammelt. Die standaardlevensloop was eerder een historische uitzondering dan een langjarige constante waarvan pas recentelijk afscheid is genomen. Zou het toeval zijn dat degenen die schermen met dit begrippenpaar veelal afkomstig zijn uit de generatie van vlak na de oorlog, van vlak na die van de standaardlevensloop? Voor de sociologen en demografen die keuzelevensloop als een bevrijding zagen, niet alleen voor het volk in den brede, maar vooral ook voor henzelf? Wetenschapshistorisch liggen er nog schatten voor het opgraven. Dat doen de auteurs van Levenslopen in verandering niet, zij beperken zich tot de schatten die ze in hun data kunnen vinden.
Huisverlaters
Kinderen gaan nu veel langer naar school dan aan het begin van de eeuw. Van degenen die tussen 1900 en 1910 zijn geboren, had de helft op hun dertiende het voltijdonderwijs verlaten. Van de jongste cohorten in het onderzoek, geboren in de jaren zestig, had de helft dat pas op hun twintigste gedaan. Tegenwoordig verlaten veel jongeren het ouderlijk huis voordat ze hun opleiding hebben afgerond, aan het begin van de eeuw kwam dat nauwelijks voor.
De gemiddelde leeftijd waarop jongeren het ouderlijk huis verlieten is veel minder veranderd dan die waarop ze de schooldeur achter zich sloten. Het opvallendst is dat steeds minder jongeren heel lang (tot na hun dertigste) bij hun ouders blijven wonen. Dit kwam vooral bij de generaties van v??r 1930 voor. De gemiddelde leeftijd van huisverlaters is mede daardoor in de loop van de eeuw met circa drie jaar afgenomen. Ook de verschillen in leeftijd bij uit huis gaan b?nnen een generatie zijn afgenomen.
Uit huis gaan impliceerde voor de vooroorlogse generaties doorgaans trouwen. De vooroorlogse generaties gingen dus niet alleen steeds jonger uit huis, ze trouwden ook steeds jonger. Bij degenen die in de jaren zestig zijn geboren komt uit huis trouwen nauwelijks nog voor en uit huis samenwonen steeds minder. Steeds meer mensen wonen een periode alleen, een ontwikkeling die nog steeds aan de gang is. De leeftijd waarop men gaat samenwonen of trouwen stijgt voor de jongste generaties zelfs weer. Ook de variatie in de leeftijd waarop ze gaan samenwonen of trouwen neemt weer iets toe.
Steeds meer standaardisatie bij de opeenvolgende vooroorlogse generaties, en weer meer variatie bij de generatie van na de oorlog: dat is een mooi model, dat goed past bij het algemenere beeld van standaardisatie en destandaardisatie van levenslopen. Met de generatie van de jaren dertig als kantelpunt, als generatie met de meest eenvormige levensloop. Maar ook dat model gaat te kort door de bocht, menen de onderzoekers.
Want, constateren ze, de toenemende variatie is niet willekeurig: met name bij de generaties van na 1950 groeien de verschillen tussen hoog- en laagopgeleiden. Hoger opgeleiden beginnen niet alleen later met werken dan lager opgeleiden, ze gaan ook later samenwonen en trouwen, en beginnen later aan kinderen. Ook het arbeidspatroon van hoger opgeleide vrouwen begint meer af te wijken van dat van lager opgeleide vrouwen: ze werken vaker en langer, ook als er kinderen zijn.
Achter de ogenschijnlijk groeiende variatie in levenslopen gaat dus tot op zekere hoogte een tweedeling schuil: er ontstaan verschillende ori?nteringspatronen voor jongeren, afhankelijk van hun opleidingsniveau. Overigens neemt ook voor laagopgeleiden de leeftijd waarop ze het eerste kind krijgen vanaf de oorlogsgeneraties toe, zij het langzamer dan voor hogeropgeleiden. Onduidelijk is dus nog in hoeverre die tweedeling tijdelijk is - hogeropgeleiden als voorlopers in een nieuw patroon - of een structureel karakter zal blijken te hebben.
Jongvolwassenheid
Zeer spectaculair is de verschuiving in de tijd die verstrijkt tussen samenwonen en een kind krijgen. Bij de generaties van voor de oorlog had de helft van de paren ruim binnen de twee jaar een kind en driekwart binnen drie jaar. Voor de generaties die in de jaren zestig zijn geboren duurde het meer dan zes jaar eer de helft een kind had en bijna twaalf jaar eer driekwart zo ver was. De opkomst van de pil heeft daar zeker een belangrijke rol in gespeeld, maar is natuurlijk niet de enige oorzaak: jongeren maken nu andere toekomstplannen dan een halve eeuw geleden.
De onderzoekers gebruiken de term 'jongvolwassene'. Ze hebben een poging gedaan dat begrip wat preciezer af te bakenen dan in het algemeen spraakgebruik. Een jongvolwassene is iemand die begonnen is om formele eigen verantwoordelijkheid te nemen, hetzij in de publieke sfeer (opleiding afgerond, begonnen met eerste baan), hetzij in de private sfeer (ouderlijk huis verlaten). De periode van jongvolwassenheid begint wanneer de eerste van deze overgangen plaatsvindt en eindigt wanneer al deze overgangen zijn doorgemaakt. In een tweede, ruimere definitie laten ze de jongvolwassenheid eindigen bij de geboorte van het eerste kind.
Op deze manier hebben de auteurs gekeken naar wat er in de loop van de eeuw met deze periode van relatief weinig verplichtingen en relatief veel mogelijkheden is gebeurd. Voor de oudste generaties duurde die periode een jaar of dertien, voor de jongste gemiddeld vijf. De jongvolwassenheid duurt dus aanzienlijk korter dan vroeger, maar valt later. De compressie van deze periode noopt jongeren om in korte tijd veel voor hun toekomst belangrijke beslissingen te nemen.
Misschien vormt die samengebalde keuzedruk wel een belangrijke factor waarop het begrip keuzelevensloop zo aantrekkelijk is. Beroepskeuze, woonplaatskeuze en partnerkeuze vallen tegenwoordig in de tijd vrijwel samen, voor de oorlog zat daar vaak tien of vijftien jaar tussen. Vroeger moest er ook gekozen worden, maar daar was meer tijd voor, zodat het niet zo opviel. Keuzen die je langzaam maakt lijken immers vanzelfsprekender dan keuzen die je in korte tijd maakt, m?et maken.
Die keuzedruk is zwaar en je ziet dan ook dat velen de volgende stap naar 'volwassenheid', kinderen krijgen, uitstellen. Vrouwen, en dan vooral hoger opgeleide vrouwen, hebben het daarmee moeilijker dan mannen. De overgang naar volwassenheid is voor vrouwen dan ook veel ingrijpender veranderd dan voor mannen. Allerlei offici?le regels en voorzieningen zijn nog niet ingericht op voorkeuren en ambities van de jongste generaties.
Alleen al omdat het leven gemiddeld steeds langer is geworden, is er voor bejaarden in de loop van de afgelopen eeuw veel veranderd. De gemiddelde levensverwachting voor mannen was aan het begin van de eeuw 56 jaar, voor de generatie die in de jaren zestig werd geboren is dat ruim twintig jaar meer. Er is voor grote aantallen mensen een nieuwe levensfase ontstaan, maar menigeen weet nog niet wat hij of zij daarmee aan moet - terwijl er tegenwoordig wel geld genoeg is.
verrast
De onderzoekers constateren dat veel hedendaagse ouderen eigenlijk verrast zijn: ze hadden nooit gedacht zo oud te worden. Er is bovendien een gebrek aan rolmodellen. De samenleving is er nog helemaal niet op ingespeeld dat miljoenen gezonde mensen hun werkend en opvoedend leven hebben afgesloten. Leeftijdsgrenzen in wet- en regelgeving en in statuten van organisaties verbieden het ouderen vaak om allerlei activiteiten te ondernemen waarin hun kennis en ervaring zeer van pas zou komen.
Een van de conclusies van het onderzoek is dan ook dat Officieel Nederland vele jaren achterloopt op wat gewone mensen willen en doen. Dat blijkt het geval bij jongeren met hun samengebalde keuzedruk en de problemen om carri?re en gezin met elkaar te combineren, en bij ouderen die zoeken naar een zinvolle invulling van een nieuwe levensfase.
Veranderingen in de levenslopen van de opeenvolgende generaties hebben zich in het algemeen geleidelijk voltrokken, met uitzondering van ??n keerpunt. De auteurs spreken zelfs van een waterscheiding. Dat is niet de oorlog, ook niet de jaren zestig, maar het begin van de jaren zeventig. Dan vallen snelle veranderingen op diverse terreinen van het leven met elkaar samen.
In de eerste plaats maakten de geboortecohorten waarbij de standaardisatietrend omkeerde (1941-1950) toen de cruciale fase van uit huis gaan en kinderen krijgen door. In die zin vormt het begin van de jaren zeventig een trendbreuk. Die trendbreuk is ook zichtbaar in het aantal geboorten, dat in zes jaar tijd met ruim 60.000 daalde. De pilknik viel in Nederland in de periode 1969-1974. Het zou natuurlijk kunnen dat de veranderingen van begin jaren zeventig vooral samenhangen met deze generatie, en andere generaties ongemoeid lieten. Dat blijkt niet het geval.
In de tweede plaats verandert er namelijk ook van alles voor de oudere generaties. Zo gaan vrouwen die in de jaren dertig zijn geboren rond 1970 aanzienlijk meer buitenshuis werken: de herintreedster als nieuw fenomeen op de arbeidsmarkt. De kans op echtscheiding neemt ook voor de oudere generaties toe. Natuurlijk heeft dat alles te maken met veranderingen in de wettelijke regels rond echtscheiding en met de introductie van de Algemene Bijstandswet, waardoor gescheiden vrouwen van een inkomen verzekerd waren. Demografisch gedrag wordt nu eenmaal sterk be?nvloed door regelgeving.
Liefbroer en Dykstra blijven vrij dicht bij hun data (het boek is ruim voorzien van tabellen en, helaas inconsequent vormgegeven, grafieken) maar ze wagen zich gelukkig wel aan bespiegelingen over de werkelijkheid achter die data. Maar daarin gaan ze niet erg ver. Dat heeft te maken met de aard van de data en de vragen die de onderzoekers eraan stellen. Demografische data zijn mooi voor onderzoekers, omdat ze ermee kunnen rekenen. Ze kunnen gemiddelden, medianen en standaarddeviaties bepalen, en er allerlei geavanceerde statistische technieken op loslaten. So far so good.
Maar intussen verandert de betekenis van die data. Trouwen betekent nu iets anders dan in 1930, en samenwonen anno nu is ook niet hetzelfde als trouwen in 1930. Juist wanneer zo'n lange periode wordt bestudeerd als in dit geval, roept dat vragen op.
Een voorbeeld. De onderzoekers defini?ren het aangaan van een relatie als trouwen of samenwonen. Ieder gewoon mens, iedere niet- demograaf, weet dat dat onzin is. Trouwen of samenwonen komt pas aan de orde als de relatie al lang een feit is. Dat is nu zo, maar dat was voor de generaties van 1900 ook zo. Niet zelden duurde een verloving vijf jaar of langer. Trouwen had toen ook te maken met bestaanszekerheid en de beschikbaarheid van huisvesting, zoals nu met het krijgen van kinderen. Enkele van de gebruikte bestanden bevatten wel gegevens over verkeringen en de betekenis die mensen daaraan hechten, maar niet alle, en niet alle op dezelfde manier. Dat maakt de gegevens onbruikbaar voor langetermijnvergelijkingen, maar om dan deze fase van relatievorming maar helemaal uit de beschouwingen weg te laten is wel erg boekhoudkundig geredeneerd.
uit huis gaan
Te weinig afstand nemen tot de data gebeurt ook bij de beschrijving van het uit huis gaan. Er zijn in de statistieken twee mogelijkheden: alleen wonen en samenwonen met een partner. Op kamers wonen of op een studentenflat wonen is geteld als alleen wonen. Als het niet in de data zit, kun je er niet aan rekenen, maar door er ook aandacht aan te besteden aan zulke woonvormen, ontnemen de onderzoekers zich het zicht op mogelijke verklaringen.
Immers, juist voor de trendsetters in nieuwe leefpatronen, de hogeropgeleiden, zijn zulke woonvormen van grote betekenis: de studentenhuisvesting, opgekomen in de periode waarin de onderzoekers de grootste veranderingen signaleren - het begin van de jaren zeventig. Deze groepsgewijze huisvesting met gelijken, zonder toezicht van ouderen als hospita's, verschafte een ruimte voor experimenten met huishouden en relaties die tot dan toe niet op die schaal bestond.
Kortom, de studie werpt tal van nieuwe vragen op. Het is de verdienste van Liefbroer en Dykstra dat ze een populair onderdeel in beschrijvingen van het individualiseringsproces - de verschuiving van standaardlevensloop naar keuzelevensloop - hebben ontmaskerd. Het begrippenpaar voldoet niet, omdat de standaardlevensloop maar heel kort als zodanig heeft bestaan. De onderzoekers reiken echter geen alternatief aan. Onduidelijk blijft in hoeverre de gevarieerde levenslopen van de generaties uit de eerste drie decennia van de twintigste eeuw een kwestie van keuze waren. Het is makkelijk gezegd dat dat niet zo was, net zo makkelijk als te zeggen dat dat nu wel zo is. Maar de harde correlatie tussen de invulling van de levensloop en het opleidingsniveau roept de vraag op hoe vrij die keuzen eigenlijk zijn.
Aart C. Liefbroer & Pearl A. Dijkstra: Levenslopen in verandering. Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, Den Haag, 2000. ISBN 90 399 1704 3.
LEVENSLOPEN
Het is niet gemakkelijk om aan gegevens over de levensloop van mensen te komen. Analyse van standgegevens zegt wel iets over wie nu een baan heeft of kinderen, maar niet wanneer men die kreeg of in welke volgorde. De meeste interview-onderzoeken richten zich op slechts ??n levensdomein, bijvoorbeeld wonen of werken, zodat de samenhang met andere domeinen onbekend blijft. Slechts enkele onderzoeken bevatten voldoende vragen over wanneer bepaalde gebeurtenissen in de levensloop plaatsvonden. Nadeel van die onderzoeken is meestal dat ze een betrekkelijk klein aantal respondenten hebben uit een beperkt aantal geboortecohorten.
Om die laatste twee problemen het hoofd te bieden hebben Liefbroer en Dykstra de data van zeven van zulke onderzoeken samengevoegd. Zoals die van het project 'Levenslopen en Sociale Netwerken van Ouderen' van de Vrije Universiteit en het NIDI, dat gegevens bevat over 4.000 personen geboren tussen 1903 en 1937, van de 'Familie-enqu?te Nederlandse bevolking' van de Nijmeegse universiteit, waarin gegevens zitten van 1.800 personen geboren tussen 1928 en 1974, en van het 'Onderzoek Gezinsvorming' '88 en '93 van het CBS, waarin gegevens zijn opgenomen van respectievelijk 6.000 personen geboren tussen 1950 en 1969 en 8.200 personen geboren tussen 1950 en 1974.
Aan het combineren van die bestanden zitten weliswaar de nodige methodologische haken en ogen, maar alle bleken de meeste benodigde gegevens te kunnen leveren. In totaal beschikten Liefbroer en Dykstra over materiaal van 26.000 respondenten, geboren tussen 1903 en 1970. Ze concentreerden zich op de leeftijd waarop bepaalde belangrijke overgangen plaatsvonden, zowel in de publieke sfeer (naar school gaan, eerste baan, pensioen) als in het priv?leven (uit huis gaan, samenwonen, trouwen, scheiden, kinderen krijgen).
FAMILIEDATABASE
NWO heeft NIDI en de Universiteit Utrecht een bedrag van 8,2 miljoen gulden toegekend voor het ontwikkelen van een database met gegevens over Nederlandse families. Met het project, waarbij beide auteurs van Levenslopen in verandering betrokken zijn, wil men meer inzicht krijgen in gevoelens van verbondenheid in familieverbanden en hoe deze worden uitgedrukt in gedrag. Uit duizenden families worden verscheidene leden van drie opeenvolgende generaties ondervraagd. Daarbij zal zowel met gestructureerde vragenlijsten als met op diepte-interviews worden gewerkt. Om een beeld te krijgen van ontwikkelingen in de tijd, zullen de circa tienduizend respondenten door de jaren heen diverse malen worden ge?nterviewd.
Het komt weinig voor dat meerdere leden van een familie worden ondervraagd voor ??n onderzoek, zeker als ze niet op een adres wonen. Ook het longitudinale karakter van het onderzoek is bijzonder: mensen wordt onder meer gevraagd naar verwachtingen, opdat later kan worden vastgesteld in hoeverre die zijn uitgekomen. Omvang en opzet van het onderzoek, Netherlands Kinship Panel Study genoemd, zijn ook internationaal gezien uniek, reden waarom men de dataset breed voor andere onderzoekers beschikbaar wil stellen.
Bron: NRC handelsblad (http://www.nrc.nl/W2/Nieuws/2000/08/26/Vp/wo.html)
Vier getuigenissen van pleegouders over jongeren in adolescentie.
"Je moet zelf stevig in je schoenen staan."
Sinds 1963 heeft Marina als alleenstaande vrouw zo'n 50 jongeren opgevangen, voor korte of voor langere tijd. Ze heeft bovendien drie kinderen geadopteerd. "Het is allemaal de schuld van Aster Berkhof," vertelt ze.
"Toen ik 15 was, las ik "Meester Groenevelt", zijn roman over een leraar die jongeren probeert op te vangen. Ik dacht: dat wil ik later ook!"
Het begon met vakantiekinderen uit de Franse bidonvilles. Later stelde ze zich ook ter beschikking van het Brusselse Jeugdbeschermingscomit? en van Onderweg. "Meestal ging het om tieners in een noodsituatie. Je hebt in zo'n geval veel tijd en geduld nodig voor je uit hun verhalen kunt destilleren wat er precies aan de hand is. Dat was vaak nachtwerk. Als ze beginnen te vertellen moet je hen de kans geven hun hele verhaal te doen."
Marina vindt het heel delicaat om uit haar ervaringen algemene conclusies te trekken. "Elke jongere is uniek. Toch zijn er opvallende overeenkomsten. Ze mogen het hier nog zo naar hun zin hebben, toch laten ze je merken dat ze hun vrijheid kwijt zijn. Ze vechten voor hun zelfstandigheid en zetten zich gemakkelijk af tegen goede raad. Je kunt hen beter over gelijkaardige situaties vertellen die je zelf hebt meegemaakt. Dat appreci?ren ze. Van de manier waarop je leeft en met vrienden omgaat, steken ze trouwens veel meer op dan van de raad die je hen geeft."
"Bij veel jongeren merk je dat de relatie tot hun eigen ouders verandert. Ze worden milder, snappen beter waarom ze het moeilijk hebben gehad."
Soepelheid
"Jongeren van 15-16 kunnen keuzes maken die gevolgen hebben voor hun toekomst. Daar had ik het vaak moeilijk mee. Iemand wil niet meer studeren, bijvoorbeeld. Dan probeer je hem te overtuigen maar uiteindelijk geef je toe, ook uit respect voor zijn keuze. Maar achteraf - en dat is me echt overkomen - hoor je dan verwijten: waarom ben je niet strenger geweest, waarom heb je me niet gedwongen om verder te studeren?"
"De jongeren die hier hebben gewoond, hebben me een erg rijk en gevarieerd leven bezorgd. Je wordt voortdurend uitgedaagd, krijgt niet de kans om vast te roesten. Soms heb je wel het gevoel dat je op bent, dat je je helemaal hebt weggeven. Dan is het tijd om wat te herbronnen. Je moet in elk geval zelf heel stevig in je schoenen staan en er een eigen levensvisie op na houden. En je hebt veel geduld, humor en authenticiteit nodig. Je moet leefregels durven vastleggen en je eraan houden, maar anderzijds moet je ook soepel genoeg durven zijn om die regels aan te passen."
--------------------------------------------------------------------------------
"Ze kon twee stenen met elkaar doen vechten."
"Soms kunnen ze je zo ver drijven dat je niet anders kunt dan ze laten gaan," zegt Nicole. "Anders wordt je eigen gezin de dupe." Samen met haar man Antoine heeft ze tot nu toe vier jongeren opgevangen, twee jongens en twee meisjes.
"Met de jongens hebben we nooit problemen gehad," zegt ze. "Luc was soms wel wat gesloten en lastig, maar dat hebben de meeste pubers. En Tom was een schat van een jongen: een open boek, echt iemand waar je plezier aan had."
"Ons eerste pleegkind was Mireille. Ze was 13 toen ze hier aankwam. Wij hadden totaal geen ervaring en stonden er alleen voor, zonder dienst. Haar ouders waren gescheiden en elk weekend ging ze naar haar vader. Als ze terugkwam, was ze meestal heel lastig en tegendraads. Ze was erg vroegrijp en gedroeg zich altijd heel uitdagend: het liefst stond ze halfnaakt voor de spiegel te paraderen. Haar vader noemde haar moeder altijd "Tram 13", omdat ze in ??n jaar op 13 verschillende adressen waren geweest. Hij zei dat Mireille op haar moeder leek, dat ze even manziek was. Ze sliep op de kamer van onze eigen dochters en daar was ze constant aan het stoken. Ze noemde hen bange trutjes die nog niets van jongens afwisten. Ze kon twee stenen met elkaar doen vechten. Ook ons zette ze tegen elkaar op. Op een keer had ze ons zo nerveus gekregen dat we in de keuken tegen elkaar begonnen te schreeuwen, iets wat anders nooit gebeurde. Ik keek naar buiten en daar stond Mireille grijnzend van het spektakel te genieten. Toen ??n van onze kinderen door alle spanning een maagzweer had gekregen, was de maat vol. Ze ging naar haar vader terug. Voor ze vertrok, had ze het ondergoed en de kleren die ze van ons had gekregen in de vuilnisbak gegooid."
Uitvluchten
"Na Mireille kwam Els. Die was 14, woonde bij haar vader maar kwam 's avonds nooit voor 10 uur thuis. Soms bleef ze zelfs helemaal weg. Dat probeerde ze ook bij ons. Ze zat vol uitvluchten om te verklaren waarom ze 's avonds te laat thuiskwam: lekke band, voor de brug gestaan, met een vriendin blijven babbelen. Terwijl ze natuurlijk met jongens rondhing. Net zoals Mireille was ze vroegrijp, jongens waren het enige dat haar interesseerde. De weekends bracht ze afwisselend door bij haar vader, die erg laks was, en bij haar moeder, die juist heel streng was. Als wij haar regels probeerden op te leggen, schudde ze die gewoon van zich af. Toen ze ook bij ons 's nachts begon weg te blijven, kon het voor ons niet meer. Ze is toen weer bij haar vader gaan wonen."
"Waarom we met de twee meisjes zoveel problemen hebben gehad, weet ik niet. Lag het aan hun karakter, aan hun achtergrond? Of aan de leeftijd waarop ze bij ons terechtkwamen?"
--------------------------------------------------------------------------------
"Blijkbaar moest ze een nieuw evenwicht zoeken."
"Even hebben we het erg moeilijk gehad, maar momenteel loopt alles weer goed." Guy en Marina zijn de pleegouders van Sophie (17), die al sinds haar vijfde bij hen woont.
Marina: "Lange tijd zijn we elk spoor van haar moeder bijster geweest. Sophie zelf zei altijd: ze zal wel dood zijn. Alsof ze een veiligheid wilde inbouwen, alsof ze een versie zocht die ze kon aanvaarden. Tijdens haar puberteit merkten we dat ze intenser met haar afkomst bezig was. Soms was ze wat neerslachtig, en dan leek ze te piekeren over het feit dat ze niet door haar moeder werd opgevoed. Ze draagt de familienaam van haar moeder en ze vond het altijd enorm vervelend om op school en in de jeugdbeweging te moeten uitleggen waar die naam vandaan kwam."
Guy: "Toen Sophie 14 was, zijn we haar moeder toch op het spoor gekomen. Maar na een paar ontmoetingen vroeg Sophie om de contacten af te bouwen. Ze leek wat ontgoocheld. Ze wist nu wie haar moeder was, zei ze, maar ze had geen zin om haar regelmatig op te zoeken. Anderzijds voelde ze zich ook schuldig tegenover haar moeder. Ze was bang haar te kwetsen, haar het gevoel te geven dat ze haar liet vallen. Nu belt of schrijft ze regelmatig."
Een eigen plaats
Marina: "Rond dezelfde tijd ging ze naar een andere school en begonnen de problemen. Sophie werd tegendraads, begon te liegen en kleinigheden te stelen, ging zonder ons medeweten met vriendjes op stap, enzovoort. Elke avond was er wel iets aan de hand. Achteraf begrijpen we wel wat ze doormaakte: ze moest zich affirmeren op haar nieuwe school en tegelijk moest ze een eigen plaats zoeken, in ons gezin en tegenover haar moeder. Maar op het moment zelf voelden we ons tekortgedaan. Zoiets hadden we nu toch echt niet verdiend, vonden we. Bovendien waren we bang dat we na al die jaren toch nog zouden falen. We hebben toen veel met haar gepraat en haar duidelijk gemaakt dat wat ze deed echt niet door de beugel kon. Dat snapte ze toen zelf ook wel."
Guy: "Na een tijdje hield dat gedrag gewoon op. Blijkbaar had ze een nieuw evenwicht gevonden. Ze had voor zichzelf besloten: ik ben hier nu, in dit pleeggezin, en ik blijf hier, met de toestemming van mijn moeder."
Marina: "Zo'n pleegkind heeft het niet makkelijk, denk ik. Pubers willen en moeten zich afzetten tegen hun ouders, maar een pleegkind vraagt zich af of hij zich dat wel kan permitteren. Hoeveel krediet heeft hij eigenlijk? Gaan ze hem niet wegsturen? Ook bij Sophie duurde het wel even voor ze besefte dat ze zich iets kon permitteren, dat ze ondanks alles heel erg gewenst was."
--------------------------------------------------------------------------------
"Ze wou positief overkomen, ten koste van zichzelf."
"Het belangrijkste is misschien wel dat jongeren eerlijk zijn, tegenover zichzelf en tegenover anderen." Maggy en Mark vertellen over Rose (die op de voorpagina van dit nummer haar verhaal doet), Christel en Hans.
Maggy: "Rose was een schat van een meisje: altijd opgewekt, open, met het hart op de tong. Ze kon ook heel moeilijk zijn, vooral als ze last had van woede-uitbarstingen. Maar ze is sociaal enorm vaardig en ze heeft een enorme wilskracht. Conflicten waren er eigenlijk maar op ??n domein: uitgaan. Ze vond ons veel te streng. Maar het siert haar wel dat ze altijd de consequenties droeg van wat ze deed: als ze te laat thuis kwam, aanvaardde ze dat ze daarvoor gestraft werd."
Mark: "Ze heeft altijd een enorm vertrouwen in zichzelf gehad. Een tijdlang heeft ze naar eigen zeggen in slecht gezelschap verkeerd. Ze vertelde ons toen: ik weet wat soort mensen dat zijn, maar ik stel me erboven. Het is iemand die rustig over iets kan nadenken, en daar dan ook naar handelt."
Maggy: "Toen ze hier aankwam, was ze een tijdlang erg nieuwsgierig naar haar familie in Burundi. We stimuleerden die interesse, maar plots was die weer verdwenen. Blijkbaar heeft ze een tijdlang moeten uitzoeken waar ze thuis kon zijn. Ze zei toen letterlijk: ik ben in Belgi? opgegroeid, dus ben ik een Belg."
Mark: "Vier jaar geleden, toen ze 17 was, is ze hier onverwacht weggegaan, in een periode van conflicten, en dat was wel moeilijk voor ons. We voelden ons mislukt. Dat gevoel zijn we nu allang weer kwijt: ze komt haast elke week langs en de wederzijdse emotionele betrokkenheid is nog altijd erg groot."
Modelkind
Maggy: "Na Rose kwam Christel, en voor alle buitenstaanders was dat een modelkind: rustig, voornaam, degelijk. Maar wij kregen er heel moeilijk hoogte van. Ze wou heel graag positief overkomen, desnoods ten koste van zichzelf. Eigenlijk deed ze altijd alsof, ook in een heel open gesprek, om toch maar lief gevonden te worden. Tot op het laatst hield ze vol dat ze het erg leuk vond bij ons. Ondertussen had ze al stappen gezet om elders te gaan wonen. En achteraf hebben we niets meer van haar gehoord."
Mark: "Ze kon niet eerlijk zijn met zichzelf. Dat legt natuurlijk een zware hypotheek op elke relatie. Je kunt alleen maar hopen dat ze ooit opgebloeid."
Maggy: "Hans was dan weer wel een heel open persoonlijkheid. Hij moest de 5de Latijns-Griekse overdoen en wij zouden hem daarbij helpen. Hij wou in de week bij ons komen wonen op voorwaarde dat hij in het weekend bij zijn vrienden in Heist-op-den-Berg kon zijn. Die formule heeft gewerkt, al was het niet altijd makkelijk. Maar hij vertelde veel over wat hij in het weekend meemaakte, en hij was nieuwsgierig naar wat wij deden. Enerzijds was hij hier maar tijdelijk, en hij wilde dat graag zo houden, maar anderzijds wou hij zich toch ook graag opgenomen voelen. Hij woont nu alleen maar als hij met iets zit, komt hij er met ons over praten. Dat geeft wel een prettig gevoel. Blijkbaar hebben Rose en hij het wel geapprecieerd dat we altijd beschikbaar waren voor een gesprek."
De face tussen puberteit en de latere volwassenheid is de fase van Jongvolwassenheid of ook wel adolescentie deze loopt ongeveer van 16 tot 21 jaar. De face wordt gekenmerkt dat een Jongvolwassen voor de wet juridisch aansprakelijk is maar nog wel naar school moeten. Verdere kenmerken zijn:
Cognitief: Intelligentie beter gebruiken, concentratie neemt toe en metacognitie
Emotioneel: Behoefte aam zelfwaardering
Sociaal: Sociale cognitie neemt toe en zoekt naar eigen identiteit
Lichamelijk: Volwassenwording
Seksueel: Duurzamer relaties
Deze kenmerken gaan we verder uitwerken:
Cognitief
Het grootste verschil met een puber en een van Jongvolwassene is dat pubers veel meer denken in zwart/wit. De jongvolwassene denkt abstracter en kritischer. Ook worden hun interesses veranderen vooral interesse voor politiek en religie groeien. Ten slotte is de jongvolwassene in staat tot wat metacognitie wordt genoemd. Metacognitie betekent dat je na kunt denken over de eigen manier van denken en leren. Je weet wat je sterke en zwakke punten zijn voor wat betreft je wijze van leren.
Emotioneel
Centraal staat het verkrijgen van positieve zelfwaardering. Het gevoel dat je er zijn mag, het vinden van evenwicht tussen prettige en minder prettige eigenschappen, is een belangrijke opgave in de jongvolwassenheid. In deze face staat het zoeken naar de eigen identiteit centraal.
Sociaal
De mensenkennis en zelfkennis neemt sterk toe. Contacten krijgen een duurzamer karakter door dat de jongvolwassene wat stabieler en steviger is dan een puber. Ook het verantwoordelijkheidgevoel neemt toe. De jongvolwassene wil wel in een peergroup, maar wil niet opgaan in de groep. Hij wil zich juist onderscheiden, hij zoekt originaliteit: hij kiest zelf voor idee?n.
Lichamelijk
De lichamelijke volwassenwording wordt voltooid, De groep van jong-volwassene is dan ook homogener dan een groep pubers. Ze bereiken hun maximale lichaamslengte, spierkracht en uithoudingsvermogen.
Seksueel
Ten opzichte van de puber komt de jong-volwassene in een rustiger vaarwater. Het experimenteren, ook op seksueel gebied neemt af en er ontstaat meer duurzame relaties.
Informatie van internet over Jong-volwassenheid
ADOLESCENTIE
Periode van jong-volwassenheid. Ontwikkelingsfase in het leven van een mens. Een belangrijk kenmerk is het ontwikkelen van een identiteit, een zelfbeeld.
In deze periode leer je door vallen en opstaan, wie je bent, welke eigenschappen je hebt, waar je van houdt, wat je goed kunt en wat je belangrijk vindt in het leven. Het is geen eindpunt; als het goed is blijf je je levenslang in ontwikkeling.
In deze periode kunnen crisissen voorkomen: verwarring over jezelf en het leven of conflicten waar je moeilijk uitkomt. Het is belangrijk daar over te blijven praten, schrijven, nadenken en je niet af te sluiten van andere mensen. Als je er zelf niet uit komt, kan een psycholoog je helpen uit deze soms moeilijke periode te komen.
Bron: http://www.spreekuurpsycholoog.nl/informatie.htm
andere informatie bronnen:
http://users.skynet.be/diabetes-vdvnoordlimburg/diabetes%20en%20de_adolescentie.htm
http://www.hbagogiek.nl/boeken/ti_9055740322.asp?IH=1
http://www.kb.nl/dutchess.ned/77/56/index.html
http://www.geestelijke-gezondheid.be/jed3.html
http://www.med.rug.nl/nch/tuinstrasam.pdf
http://www.shorties.nl/vraagbaak/inhoud01.html
Link 7
link 8
Artikelen
Ondanks dat ik wel 2 artikelen heb kunnen vinden wil ik wel melden, dat het vinden van een artikel over jong/volwassene erg moeilijk is zeker nu bijna alle site?s met kranten artikelen je laten betalen voor een artikel. Ik zal er dan niet verbaasd over zijn dat iedereen het zelfde artikel heeft of geen enkele. Ik heb via http://kranten.pagina.nl alle krantensite?s bezocht en kon niks vinden de volgende twee artikelen heb ik beide gevonden via http://ilse.nl gevonden. Ik hoop dan ook dat U de artikelen goed vindt en is wat u bedoelde.
STANDAARDLEVENSLOOP IS EEN HISTORISCHE UITZONDERING
Eigen levens
Onderdeel van het individualiseringsproces in de twintigste eeuw is de verschuiving van een 'standaardlevensloop' naar een 'keuzelevensloop'. In de sociologie is dit idee gemeengoed, maar is het ook w??r? Een bijzondere demografische studie werpt nieuw licht op de zaak.
Dick van Eijk
HET LEVEN is voor jonge mensen behoorlijk ingewikkeld geworden. Ga ik meteen studeren, of eerst een jaartje er tussenuit? Samenwonen, trouwen, of juist niet? Carri?re of kinderen, of allebei? Maar wanneer dan, en hoe, en met wie? Carri?re even op een laag pitje, of juist volle kracht vooruit en kinderopvang en huishouden grotendeels uitbesteden? Jonge mensen hebben veel te kiezen, m?eten ook veel kiezen. Hun levensloop ligt nauwelijks nog vast door afkomst of geslacht.
Sociologen spreken van een 'keuzelevensloop', die in contrast staat tot de 'standaardlevensloop' van vroeger: na school gaan werken, maar thuis blijven wonen; uit huis trouwen, korte tijd later kinderen krijgen; man werkt, vrouw zorgt voor kinderen en huishouden. Weinig te kiezen, iedereen hetzelfde. De ontwikkeling van standaardlevensloop naar keuzelevensloop vormt een vast onderdeel van sociologische beschrijvingen van de twintigste eeuw. Maar klopt het ook?
De bewijsvoering is vaak anekdotisch of gebaseerd op statistieken die hooguit als circumstantial evidence kunnen worden beschouwd. Dat komt mede doordat harde gegevens over de levensloop van veel mensen zeldzaam zijn (zie kader). Aart Liefbroer en Pearl Dykstra, verbonden aan het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut ( NIDI), hebben ten behoeve van een achtergrondstudie, Levenslopen in verandering, voor de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid een bestand samengesteld met levensloopgegevens van zo'n 26.000 mensen, geboren tussen 1903 en 1970. Aan de hand hiervan kan systematisch worden nagegaan of, en zo ja hoe, de levenslopen van opeenvolgende generaties zijn veranderd.
Bezien over de gehele levensloop constateren de onderzoekers dat zich voor de generaties van voor de oorlog een geleidelijke standaardisering heeft afgetekend. Voor de generaties van na 1940 nemen de verschillen weer toe. De 'standaardlevensloop' (waarin uit huis gaan, trouwen en kinderen krijgen kort na elkaar plaatsvinden, en voor een groot deel van de bevolking op ongeveer dezelfde leeftijd en in dezelfde volgorde) heeft eigenlijk alleen bestaan voor de cohorten die in de jaren dertig zijn geboren.
Kortom, het verhaal van de standaardlevensloop en de keuzelevensloop rammelt. Die standaardlevensloop was eerder een historische uitzondering dan een langjarige constante waarvan pas recentelijk afscheid is genomen. Zou het toeval zijn dat degenen die schermen met dit begrippenpaar veelal afkomstig zijn uit de generatie van vlak na de oorlog, van vlak na die van de standaardlevensloop? Voor de sociologen en demografen die keuzelevensloop als een bevrijding zagen, niet alleen voor het volk in den brede, maar vooral ook voor henzelf? Wetenschapshistorisch liggen er nog schatten voor het opgraven. Dat doen de auteurs van Levenslopen in verandering niet, zij beperken zich tot de schatten die ze in hun data kunnen vinden.
Huisverlaters
Kinderen gaan nu veel langer naar school dan aan het begin van de eeuw. Van degenen die tussen 1900 en 1910 zijn geboren, had de helft op hun dertiende het voltijdonderwijs verlaten. Van de jongste cohorten in het onderzoek, geboren in de jaren zestig, had de helft dat pas op hun twintigste gedaan. Tegenwoordig verlaten veel jongeren het ouderlijk huis voordat ze hun opleiding hebben afgerond, aan het begin van de eeuw kwam dat nauwelijks voor.
De gemiddelde leeftijd waarop jongeren het ouderlijk huis verlieten is veel minder veranderd dan die waarop ze de schooldeur achter zich sloten. Het opvallendst is dat steeds minder jongeren heel lang (tot na hun dertigste) bij hun ouders blijven wonen. Dit kwam vooral bij de generaties van v??r 1930 voor. De gemiddelde leeftijd van huisverlaters is mede daardoor in de loop van de eeuw met circa drie jaar afgenomen. Ook de verschillen in leeftijd bij uit huis gaan b?nnen een generatie zijn afgenomen.
Uit huis gaan impliceerde voor de vooroorlogse generaties doorgaans trouwen. De vooroorlogse generaties gingen dus niet alleen steeds jonger uit huis, ze trouwden ook steeds jonger. Bij degenen die in de jaren zestig zijn geboren komt uit huis trouwen nauwelijks nog voor en uit huis samenwonen steeds minder. Steeds meer mensen wonen een periode alleen, een ontwikkeling die nog steeds aan de gang is. De leeftijd waarop men gaat samenwonen of trouwen stijgt voor de jongste generaties zelfs weer. Ook de variatie in de leeftijd waarop ze gaan samenwonen of trouwen neemt weer iets toe.
Steeds meer standaardisatie bij de opeenvolgende vooroorlogse generaties, en weer meer variatie bij de generatie van na de oorlog: dat is een mooi model, dat goed past bij het algemenere beeld van standaardisatie en destandaardisatie van levenslopen. Met de generatie van de jaren dertig als kantelpunt, als generatie met de meest eenvormige levensloop. Maar ook dat model gaat te kort door de bocht, menen de onderzoekers.
Want, constateren ze, de toenemende variatie is niet willekeurig: met name bij de generaties van na 1950 groeien de verschillen tussen hoog- en laagopgeleiden. Hoger opgeleiden beginnen niet alleen later met werken dan lager opgeleiden, ze gaan ook later samenwonen en trouwen, en beginnen later aan kinderen. Ook het arbeidspatroon van hoger opgeleide vrouwen begint meer af te wijken van dat van lager opgeleide vrouwen: ze werken vaker en langer, ook als er kinderen zijn.
Achter de ogenschijnlijk groeiende variatie in levenslopen gaat dus tot op zekere hoogte een tweedeling schuil: er ontstaan verschillende ori?nteringspatronen voor jongeren, afhankelijk van hun opleidingsniveau. Overigens neemt ook voor laagopgeleiden de leeftijd waarop ze het eerste kind krijgen vanaf de oorlogsgeneraties toe, zij het langzamer dan voor hogeropgeleiden. Onduidelijk is dus nog in hoeverre die tweedeling tijdelijk is - hogeropgeleiden als voorlopers in een nieuw patroon - of een structureel karakter zal blijken te hebben.
Jongvolwassenheid
Zeer spectaculair is de verschuiving in de tijd die verstrijkt tussen samenwonen en een kind krijgen. Bij de generaties van voor de oorlog had de helft van de paren ruim binnen de twee jaar een kind en driekwart binnen drie jaar. Voor de generaties die in de jaren zestig zijn geboren duurde het meer dan zes jaar eer de helft een kind had en bijna twaalf jaar eer driekwart zo ver was. De opkomst van de pil heeft daar zeker een belangrijke rol in gespeeld, maar is natuurlijk niet de enige oorzaak: jongeren maken nu andere toekomstplannen dan een halve eeuw geleden.
De onderzoekers gebruiken de term 'jongvolwassene'. Ze hebben een poging gedaan dat begrip wat preciezer af te bakenen dan in het algemeen spraakgebruik. Een jongvolwassene is iemand die begonnen is om formele eigen verantwoordelijkheid te nemen, hetzij in de publieke sfeer (opleiding afgerond, begonnen met eerste baan), hetzij in de private sfeer (ouderlijk huis verlaten). De periode van jongvolwassenheid begint wanneer de eerste van deze overgangen plaatsvindt en eindigt wanneer al deze overgangen zijn doorgemaakt. In een tweede, ruimere definitie laten ze de jongvolwassenheid eindigen bij de geboorte van het eerste kind.
Op deze manier hebben de auteurs gekeken naar wat er in de loop van de eeuw met deze periode van relatief weinig verplichtingen en relatief veel mogelijkheden is gebeurd. Voor de oudste generaties duurde die periode een jaar of dertien, voor de jongste gemiddeld vijf. De jongvolwassenheid duurt dus aanzienlijk korter dan vroeger, maar valt later. De compressie van deze periode noopt jongeren om in korte tijd veel voor hun toekomst belangrijke beslissingen te nemen.
Misschien vormt die samengebalde keuzedruk wel een belangrijke factor waarop het begrip keuzelevensloop zo aantrekkelijk is. Beroepskeuze, woonplaatskeuze en partnerkeuze vallen tegenwoordig in de tijd vrijwel samen, voor de oorlog zat daar vaak tien of vijftien jaar tussen. Vroeger moest er ook gekozen worden, maar daar was meer tijd voor, zodat het niet zo opviel. Keuzen die je langzaam maakt lijken immers vanzelfsprekender dan keuzen die je in korte tijd maakt, m?et maken.
Die keuzedruk is zwaar en je ziet dan ook dat velen de volgende stap naar 'volwassenheid', kinderen krijgen, uitstellen. Vrouwen, en dan vooral hoger opgeleide vrouwen, hebben het daarmee moeilijker dan mannen. De overgang naar volwassenheid is voor vrouwen dan ook veel ingrijpender veranderd dan voor mannen. Allerlei offici?le regels en voorzieningen zijn nog niet ingericht op voorkeuren en ambities van de jongste generaties.
Alleen al omdat het leven gemiddeld steeds langer is geworden, is er voor bejaarden in de loop van de afgelopen eeuw veel veranderd. De gemiddelde levensverwachting voor mannen was aan het begin van de eeuw 56 jaar, voor de generatie die in de jaren zestig werd geboren is dat ruim twintig jaar meer. Er is voor grote aantallen mensen een nieuwe levensfase ontstaan, maar menigeen weet nog niet wat hij of zij daarmee aan moet - terwijl er tegenwoordig wel geld genoeg is.
verrast
De onderzoekers constateren dat veel hedendaagse ouderen eigenlijk verrast zijn: ze hadden nooit gedacht zo oud te worden. Er is bovendien een gebrek aan rolmodellen. De samenleving is er nog helemaal niet op ingespeeld dat miljoenen gezonde mensen hun werkend en opvoedend leven hebben afgesloten. Leeftijdsgrenzen in wet- en regelgeving en in statuten van organisaties verbieden het ouderen vaak om allerlei activiteiten te ondernemen waarin hun kennis en ervaring zeer van pas zou komen.
Een van de conclusies van het onderzoek is dan ook dat Officieel Nederland vele jaren achterloopt op wat gewone mensen willen en doen. Dat blijkt het geval bij jongeren met hun samengebalde keuzedruk en de problemen om carri?re en gezin met elkaar te combineren, en bij ouderen die zoeken naar een zinvolle invulling van een nieuwe levensfase.
Veranderingen in de levenslopen van de opeenvolgende generaties hebben zich in het algemeen geleidelijk voltrokken, met uitzondering van ??n keerpunt. De auteurs spreken zelfs van een waterscheiding. Dat is niet de oorlog, ook niet de jaren zestig, maar het begin van de jaren zeventig. Dan vallen snelle veranderingen op diverse terreinen van het leven met elkaar samen.
In de eerste plaats maakten de geboortecohorten waarbij de standaardisatietrend omkeerde (1941-1950) toen de cruciale fase van uit huis gaan en kinderen krijgen door. In die zin vormt het begin van de jaren zeventig een trendbreuk. Die trendbreuk is ook zichtbaar in het aantal geboorten, dat in zes jaar tijd met ruim 60.000 daalde. De pilknik viel in Nederland in de periode 1969-1974. Het zou natuurlijk kunnen dat de veranderingen van begin jaren zeventig vooral samenhangen met deze generatie, en andere generaties ongemoeid lieten. Dat blijkt niet het geval.
In de tweede plaats verandert er namelijk ook van alles voor de oudere generaties. Zo gaan vrouwen die in de jaren dertig zijn geboren rond 1970 aanzienlijk meer buitenshuis werken: de herintreedster als nieuw fenomeen op de arbeidsmarkt. De kans op echtscheiding neemt ook voor de oudere generaties toe. Natuurlijk heeft dat alles te maken met veranderingen in de wettelijke regels rond echtscheiding en met de introductie van de Algemene Bijstandswet, waardoor gescheiden vrouwen van een inkomen verzekerd waren. Demografisch gedrag wordt nu eenmaal sterk be?nvloed door regelgeving.
Liefbroer en Dykstra blijven vrij dicht bij hun data (het boek is ruim voorzien van tabellen en, helaas inconsequent vormgegeven, grafieken) maar ze wagen zich gelukkig wel aan bespiegelingen over de werkelijkheid achter die data. Maar daarin gaan ze niet erg ver. Dat heeft te maken met de aard van de data en de vragen die de onderzoekers eraan stellen. Demografische data zijn mooi voor onderzoekers, omdat ze ermee kunnen rekenen. Ze kunnen gemiddelden, medianen en standaarddeviaties bepalen, en er allerlei geavanceerde statistische technieken op loslaten. So far so good.
Maar intussen verandert de betekenis van die data. Trouwen betekent nu iets anders dan in 1930, en samenwonen anno nu is ook niet hetzelfde als trouwen in 1930. Juist wanneer zo'n lange periode wordt bestudeerd als in dit geval, roept dat vragen op.
Een voorbeeld. De onderzoekers defini?ren het aangaan van een relatie als trouwen of samenwonen. Ieder gewoon mens, iedere niet- demograaf, weet dat dat onzin is. Trouwen of samenwonen komt pas aan de orde als de relatie al lang een feit is. Dat is nu zo, maar dat was voor de generaties van 1900 ook zo. Niet zelden duurde een verloving vijf jaar of langer. Trouwen had toen ook te maken met bestaanszekerheid en de beschikbaarheid van huisvesting, zoals nu met het krijgen van kinderen. Enkele van de gebruikte bestanden bevatten wel gegevens over verkeringen en de betekenis die mensen daaraan hechten, maar niet alle, en niet alle op dezelfde manier. Dat maakt de gegevens onbruikbaar voor langetermijnvergelijkingen, maar om dan deze fase van relatievorming maar helemaal uit de beschouwingen weg te laten is wel erg boekhoudkundig geredeneerd.
uit huis gaan
Te weinig afstand nemen tot de data gebeurt ook bij de beschrijving van het uit huis gaan. Er zijn in de statistieken twee mogelijkheden: alleen wonen en samenwonen met een partner. Op kamers wonen of op een studentenflat wonen is geteld als alleen wonen. Als het niet in de data zit, kun je er niet aan rekenen, maar door er ook aandacht aan te besteden aan zulke woonvormen, ontnemen de onderzoekers zich het zicht op mogelijke verklaringen.
Immers, juist voor de trendsetters in nieuwe leefpatronen, de hogeropgeleiden, zijn zulke woonvormen van grote betekenis: de studentenhuisvesting, opgekomen in de periode waarin de onderzoekers de grootste veranderingen signaleren - het begin van de jaren zeventig. Deze groepsgewijze huisvesting met gelijken, zonder toezicht van ouderen als hospita's, verschafte een ruimte voor experimenten met huishouden en relaties die tot dan toe niet op die schaal bestond.
Kortom, de studie werpt tal van nieuwe vragen op. Het is de verdienste van Liefbroer en Dykstra dat ze een populair onderdeel in beschrijvingen van het individualiseringsproces - de verschuiving van standaardlevensloop naar keuzelevensloop - hebben ontmaskerd. Het begrippenpaar voldoet niet, omdat de standaardlevensloop maar heel kort als zodanig heeft bestaan. De onderzoekers reiken echter geen alternatief aan. Onduidelijk blijft in hoeverre de gevarieerde levenslopen van de generaties uit de eerste drie decennia van de twintigste eeuw een kwestie van keuze waren. Het is makkelijk gezegd dat dat niet zo was, net zo makkelijk als te zeggen dat dat nu wel zo is. Maar de harde correlatie tussen de invulling van de levensloop en het opleidingsniveau roept de vraag op hoe vrij die keuzen eigenlijk zijn.
Aart C. Liefbroer & Pearl A. Dijkstra: Levenslopen in verandering. Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, Den Haag, 2000. ISBN 90 399 1704 3.
LEVENSLOPEN
Het is niet gemakkelijk om aan gegevens over de levensloop van mensen te komen. Analyse van standgegevens zegt wel iets over wie nu een baan heeft of kinderen, maar niet wanneer men die kreeg of in welke volgorde. De meeste interview-onderzoeken richten zich op slechts ??n levensdomein, bijvoorbeeld wonen of werken, zodat de samenhang met andere domeinen onbekend blijft. Slechts enkele onderzoeken bevatten voldoende vragen over wanneer bepaalde gebeurtenissen in de levensloop plaatsvonden. Nadeel van die onderzoeken is meestal dat ze een betrekkelijk klein aantal respondenten hebben uit een beperkt aantal geboortecohorten.
Om die laatste twee problemen het hoofd te bieden hebben Liefbroer en Dykstra de data van zeven van zulke onderzoeken samengevoegd. Zoals die van het project 'Levenslopen en Sociale Netwerken van Ouderen' van de Vrije Universiteit en het NIDI, dat gegevens bevat over 4.000 personen geboren tussen 1903 en 1937, van de 'Familie-enqu?te Nederlandse bevolking' van de Nijmeegse universiteit, waarin gegevens zitten van 1.800 personen geboren tussen 1928 en 1974, en van het 'Onderzoek Gezinsvorming' '88 en '93 van het CBS, waarin gegevens zijn opgenomen van respectievelijk 6.000 personen geboren tussen 1950 en 1969 en 8.200 personen geboren tussen 1950 en 1974.
Aan het combineren van die bestanden zitten weliswaar de nodige methodologische haken en ogen, maar alle bleken de meeste benodigde gegevens te kunnen leveren. In totaal beschikten Liefbroer en Dykstra over materiaal van 26.000 respondenten, geboren tussen 1903 en 1970. Ze concentreerden zich op de leeftijd waarop bepaalde belangrijke overgangen plaatsvonden, zowel in de publieke sfeer (naar school gaan, eerste baan, pensioen) als in het priv?leven (uit huis gaan, samenwonen, trouwen, scheiden, kinderen krijgen).
FAMILIEDATABASE
NWO heeft NIDI en de Universiteit Utrecht een bedrag van 8,2 miljoen gulden toegekend voor het ontwikkelen van een database met gegevens over Nederlandse families. Met het project, waarbij beide auteurs van Levenslopen in verandering betrokken zijn, wil men meer inzicht krijgen in gevoelens van verbondenheid in familieverbanden en hoe deze worden uitgedrukt in gedrag. Uit duizenden families worden verscheidene leden van drie opeenvolgende generaties ondervraagd. Daarbij zal zowel met gestructureerde vragenlijsten als met op diepte-interviews worden gewerkt. Om een beeld te krijgen van ontwikkelingen in de tijd, zullen de circa tienduizend respondenten door de jaren heen diverse malen worden ge?nterviewd.
Het komt weinig voor dat meerdere leden van een familie worden ondervraagd voor ??n onderzoek, zeker als ze niet op een adres wonen. Ook het longitudinale karakter van het onderzoek is bijzonder: mensen wordt onder meer gevraagd naar verwachtingen, opdat later kan worden vastgesteld in hoeverre die zijn uitgekomen. Omvang en opzet van het onderzoek, Netherlands Kinship Panel Study genoemd, zijn ook internationaal gezien uniek, reden waarom men de dataset breed voor andere onderzoekers beschikbaar wil stellen.
Bron: NRC handelsblad (http://www.nrc.nl/W2/Nieuws/2000/08/26/Vp/wo.html)
Vier getuigenissen van pleegouders over jongeren in adolescentie.
"Je moet zelf stevig in je schoenen staan."
Sinds 1963 heeft Marina als alleenstaande vrouw zo'n 50 jongeren opgevangen, voor korte of voor langere tijd. Ze heeft bovendien drie kinderen geadopteerd. "Het is allemaal de schuld van Aster Berkhof," vertelt ze.
"Toen ik 15 was, las ik "Meester Groenevelt", zijn roman over een leraar die jongeren probeert op te vangen. Ik dacht: dat wil ik later ook!"
Het begon met vakantiekinderen uit de Franse bidonvilles. Later stelde ze zich ook ter beschikking van het Brusselse Jeugdbeschermingscomit? en van Onderweg. "Meestal ging het om tieners in een noodsituatie. Je hebt in zo'n geval veel tijd en geduld nodig voor je uit hun verhalen kunt destilleren wat er precies aan de hand is. Dat was vaak nachtwerk. Als ze beginnen te vertellen moet je hen de kans geven hun hele verhaal te doen."
Marina vindt het heel delicaat om uit haar ervaringen algemene conclusies te trekken. "Elke jongere is uniek. Toch zijn er opvallende overeenkomsten. Ze mogen het hier nog zo naar hun zin hebben, toch laten ze je merken dat ze hun vrijheid kwijt zijn. Ze vechten voor hun zelfstandigheid en zetten zich gemakkelijk af tegen goede raad. Je kunt hen beter over gelijkaardige situaties vertellen die je zelf hebt meegemaakt. Dat appreci?ren ze. Van de manier waarop je leeft en met vrienden omgaat, steken ze trouwens veel meer op dan van de raad die je hen geeft."
"Bij veel jongeren merk je dat de relatie tot hun eigen ouders verandert. Ze worden milder, snappen beter waarom ze het moeilijk hebben gehad."
Soepelheid
"Jongeren van 15-16 kunnen keuzes maken die gevolgen hebben voor hun toekomst. Daar had ik het vaak moeilijk mee. Iemand wil niet meer studeren, bijvoorbeeld. Dan probeer je hem te overtuigen maar uiteindelijk geef je toe, ook uit respect voor zijn keuze. Maar achteraf - en dat is me echt overkomen - hoor je dan verwijten: waarom ben je niet strenger geweest, waarom heb je me niet gedwongen om verder te studeren?"
"De jongeren die hier hebben gewoond, hebben me een erg rijk en gevarieerd leven bezorgd. Je wordt voortdurend uitgedaagd, krijgt niet de kans om vast te roesten. Soms heb je wel het gevoel dat je op bent, dat je je helemaal hebt weggeven. Dan is het tijd om wat te herbronnen. Je moet in elk geval zelf heel stevig in je schoenen staan en er een eigen levensvisie op na houden. En je hebt veel geduld, humor en authenticiteit nodig. Je moet leefregels durven vastleggen en je eraan houden, maar anderzijds moet je ook soepel genoeg durven zijn om die regels aan te passen."
--------------------------------------------------------------------------------
"Ze kon twee stenen met elkaar doen vechten."
"Soms kunnen ze je zo ver drijven dat je niet anders kunt dan ze laten gaan," zegt Nicole. "Anders wordt je eigen gezin de dupe." Samen met haar man Antoine heeft ze tot nu toe vier jongeren opgevangen, twee jongens en twee meisjes.
"Met de jongens hebben we nooit problemen gehad," zegt ze. "Luc was soms wel wat gesloten en lastig, maar dat hebben de meeste pubers. En Tom was een schat van een jongen: een open boek, echt iemand waar je plezier aan had."
"Ons eerste pleegkind was Mireille. Ze was 13 toen ze hier aankwam. Wij hadden totaal geen ervaring en stonden er alleen voor, zonder dienst. Haar ouders waren gescheiden en elk weekend ging ze naar haar vader. Als ze terugkwam, was ze meestal heel lastig en tegendraads. Ze was erg vroegrijp en gedroeg zich altijd heel uitdagend: het liefst stond ze halfnaakt voor de spiegel te paraderen. Haar vader noemde haar moeder altijd "Tram 13", omdat ze in ??n jaar op 13 verschillende adressen waren geweest. Hij zei dat Mireille op haar moeder leek, dat ze even manziek was. Ze sliep op de kamer van onze eigen dochters en daar was ze constant aan het stoken. Ze noemde hen bange trutjes die nog niets van jongens afwisten. Ze kon twee stenen met elkaar doen vechten. Ook ons zette ze tegen elkaar op. Op een keer had ze ons zo nerveus gekregen dat we in de keuken tegen elkaar begonnen te schreeuwen, iets wat anders nooit gebeurde. Ik keek naar buiten en daar stond Mireille grijnzend van het spektakel te genieten. Toen ??n van onze kinderen door alle spanning een maagzweer had gekregen, was de maat vol. Ze ging naar haar vader terug. Voor ze vertrok, had ze het ondergoed en de kleren die ze van ons had gekregen in de vuilnisbak gegooid."
Uitvluchten
"Na Mireille kwam Els. Die was 14, woonde bij haar vader maar kwam 's avonds nooit voor 10 uur thuis. Soms bleef ze zelfs helemaal weg. Dat probeerde ze ook bij ons. Ze zat vol uitvluchten om te verklaren waarom ze 's avonds te laat thuiskwam: lekke band, voor de brug gestaan, met een vriendin blijven babbelen. Terwijl ze natuurlijk met jongens rondhing. Net zoals Mireille was ze vroegrijp, jongens waren het enige dat haar interesseerde. De weekends bracht ze afwisselend door bij haar vader, die erg laks was, en bij haar moeder, die juist heel streng was. Als wij haar regels probeerden op te leggen, schudde ze die gewoon van zich af. Toen ze ook bij ons 's nachts begon weg te blijven, kon het voor ons niet meer. Ze is toen weer bij haar vader gaan wonen."
"Waarom we met de twee meisjes zoveel problemen hebben gehad, weet ik niet. Lag het aan hun karakter, aan hun achtergrond? Of aan de leeftijd waarop ze bij ons terechtkwamen?"
--------------------------------------------------------------------------------
"Blijkbaar moest ze een nieuw evenwicht zoeken."
"Even hebben we het erg moeilijk gehad, maar momenteel loopt alles weer goed." Guy en Marina zijn de pleegouders van Sophie (17), die al sinds haar vijfde bij hen woont.
Marina: "Lange tijd zijn we elk spoor van haar moeder bijster geweest. Sophie zelf zei altijd: ze zal wel dood zijn. Alsof ze een veiligheid wilde inbouwen, alsof ze een versie zocht die ze kon aanvaarden. Tijdens haar puberteit merkten we dat ze intenser met haar afkomst bezig was. Soms was ze wat neerslachtig, en dan leek ze te piekeren over het feit dat ze niet door haar moeder werd opgevoed. Ze draagt de familienaam van haar moeder en ze vond het altijd enorm vervelend om op school en in de jeugdbeweging te moeten uitleggen waar die naam vandaan kwam."
Guy: "Toen Sophie 14 was, zijn we haar moeder toch op het spoor gekomen. Maar na een paar ontmoetingen vroeg Sophie om de contacten af te bouwen. Ze leek wat ontgoocheld. Ze wist nu wie haar moeder was, zei ze, maar ze had geen zin om haar regelmatig op te zoeken. Anderzijds voelde ze zich ook schuldig tegenover haar moeder. Ze was bang haar te kwetsen, haar het gevoel te geven dat ze haar liet vallen. Nu belt of schrijft ze regelmatig."
Een eigen plaats
Marina: "Rond dezelfde tijd ging ze naar een andere school en begonnen de problemen. Sophie werd tegendraads, begon te liegen en kleinigheden te stelen, ging zonder ons medeweten met vriendjes op stap, enzovoort. Elke avond was er wel iets aan de hand. Achteraf begrijpen we wel wat ze doormaakte: ze moest zich affirmeren op haar nieuwe school en tegelijk moest ze een eigen plaats zoeken, in ons gezin en tegenover haar moeder. Maar op het moment zelf voelden we ons tekortgedaan. Zoiets hadden we nu toch echt niet verdiend, vonden we. Bovendien waren we bang dat we na al die jaren toch nog zouden falen. We hebben toen veel met haar gepraat en haar duidelijk gemaakt dat wat ze deed echt niet door de beugel kon. Dat snapte ze toen zelf ook wel."
Guy: "Na een tijdje hield dat gedrag gewoon op. Blijkbaar had ze een nieuw evenwicht gevonden. Ze had voor zichzelf besloten: ik ben hier nu, in dit pleeggezin, en ik blijf hier, met de toestemming van mijn moeder."
Marina: "Zo'n pleegkind heeft het niet makkelijk, denk ik. Pubers willen en moeten zich afzetten tegen hun ouders, maar een pleegkind vraagt zich af of hij zich dat wel kan permitteren. Hoeveel krediet heeft hij eigenlijk? Gaan ze hem niet wegsturen? Ook bij Sophie duurde het wel even voor ze besefte dat ze zich iets kon permitteren, dat ze ondanks alles heel erg gewenst was."
--------------------------------------------------------------------------------
"Ze wou positief overkomen, ten koste van zichzelf."
"Het belangrijkste is misschien wel dat jongeren eerlijk zijn, tegenover zichzelf en tegenover anderen." Maggy en Mark vertellen over Rose (die op de voorpagina van dit nummer haar verhaal doet), Christel en Hans.
Maggy: "Rose was een schat van een meisje: altijd opgewekt, open, met het hart op de tong. Ze kon ook heel moeilijk zijn, vooral als ze last had van woede-uitbarstingen. Maar ze is sociaal enorm vaardig en ze heeft een enorme wilskracht. Conflicten waren er eigenlijk maar op ??n domein: uitgaan. Ze vond ons veel te streng. Maar het siert haar wel dat ze altijd de consequenties droeg van wat ze deed: als ze te laat thuis kwam, aanvaardde ze dat ze daarvoor gestraft werd."
Mark: "Ze heeft altijd een enorm vertrouwen in zichzelf gehad. Een tijdlang heeft ze naar eigen zeggen in slecht gezelschap verkeerd. Ze vertelde ons toen: ik weet wat soort mensen dat zijn, maar ik stel me erboven. Het is iemand die rustig over iets kan nadenken, en daar dan ook naar handelt."
Maggy: "Toen ze hier aankwam, was ze een tijdlang erg nieuwsgierig naar haar familie in Burundi. We stimuleerden die interesse, maar plots was die weer verdwenen. Blijkbaar heeft ze een tijdlang moeten uitzoeken waar ze thuis kon zijn. Ze zei toen letterlijk: ik ben in Belgi? opgegroeid, dus ben ik een Belg."
Mark: "Vier jaar geleden, toen ze 17 was, is ze hier onverwacht weggegaan, in een periode van conflicten, en dat was wel moeilijk voor ons. We voelden ons mislukt. Dat gevoel zijn we nu allang weer kwijt: ze komt haast elke week langs en de wederzijdse emotionele betrokkenheid is nog altijd erg groot."
Modelkind
Maggy: "Na Rose kwam Christel, en voor alle buitenstaanders was dat een modelkind: rustig, voornaam, degelijk. Maar wij kregen er heel moeilijk hoogte van. Ze wou heel graag positief overkomen, desnoods ten koste van zichzelf. Eigenlijk deed ze altijd alsof, ook in een heel open gesprek, om toch maar lief gevonden te worden. Tot op het laatst hield ze vol dat ze het erg leuk vond bij ons. Ondertussen had ze al stappen gezet om elders te gaan wonen. En achteraf hebben we niets meer van haar gehoord."
Mark: "Ze kon niet eerlijk zijn met zichzelf. Dat legt natuurlijk een zware hypotheek op elke relatie. Je kunt alleen maar hopen dat ze ooit opgebloeid."
Maggy: "Hans was dan weer wel een heel open persoonlijkheid. Hij moest de 5de Latijns-Griekse overdoen en wij zouden hem daarbij helpen. Hij wou in de week bij ons komen wonen op voorwaarde dat hij in het weekend bij zijn vrienden in Heist-op-den-Berg kon zijn. Die formule heeft gewerkt, al was het niet altijd makkelijk. Maar hij vertelde veel over wat hij in het weekend meemaakte, en hij was nieuwsgierig naar wat wij deden. Enerzijds was hij hier maar tijdelijk, en hij wilde dat graag zo houden, maar anderzijds wou hij zich toch ook graag opgenomen voelen. Hij woont nu alleen maar als hij met iets zit, komt hij er met ons over praten. Dat geeft wel een prettig gevoel. Blijkbaar hebben Rose en hij het wel geapprecieerd dat we altijd beschikbaar waren voor een gesprek."