Werkstuk: Een te vroeg geboren kind
INHOUDSOPGAVE
1. Inhoudsopgave.
2. Inleiding.
3. Een te vroeg geboren kind.
3.1 Wanneer is hij/zij te vroeg geboren?
3.2 Oorzaken.
4. Wat kunnen de problemen zijn bij een primatuurkind?
4.1 De apgartest.
4.2 Ademhaling.
4.3 Darmproblemen.
4.4 Onbeheersbare spieren.
4.5 Lies en navelbreuk.
4.6 Extra gevoelig voor RVS.
5. Verzorging in het ziekenhuis.
5.1 De verschillende machines.
5.2 Borstvoeding.
5.3 Huidcontact tussen ouders en kind.
5.4 Verschillende bedjes.
6. Ontwikkeling van het kind later.
6.1 Fisio voor alle kinderen.
6.2 Belangstelling voor wiegendood.
1. EN TE VROEG GEEBOREN KIND.
1.1 Wanneer is hij/zij te vroeg geboren.
Een normale zwangerschap duurt ongeveer 9 maanden (?40 weken). Een kind die te vroeg geboren is noemen we een prematuur, of soms een preterm.
Te vroeg dat wil zeggen als ze voor de 37e week geboren worden. Kinderen die vanaf 37 weken zwangerschap geboren worden noemen we “voldragen”. Ongeveer 5% van de kinderen die geboren worden komen te vroeg. De meeste kinderen daarvan worden geboren na een zwangerschap van 35 of 36 weken. Ongeveer 0,9% van alle kinderen is een sterkere vroeggeborene, bijvoorbeeld als een kind geboren wordt bij 32 weken, dat is dus heel zeldzaam.
De ondergrens (de grens van levensvatbaarheid) is nog erg onduidelijk. Een paar jaar geleden lag die grens bij 28 weken, maar de grens ligt nu al bij 25 ? 26 weken. Dat komt omdat de kennis en de apparatuur in de ziekenhuizen steeds verbeterd word. Er worden dus ook steeds meer prematuren gered. Het geboorte gewicht van een prematuur kan vari?ren van ongeveer 600 gram tot ongeveer 3500 gram.
Soms wordt de term “immatuur” gebruikt, dat betekent: onrijp niet levensvatbaar. Voor een immatuur kunnen ze dan ook vaak niks meer doen meer doen. Vroeger noemden ze een kind dat geboren werd na een zwangerschap van 28 weken een immatuur, maar tegenwoordig blijven deze baby’s steeds vaker in leven.
Dan hebben we ook nog de term “dysmatuur”, dat zijn kinderen die te klein zijn voor de duur van de zwangerschap. Voorbeeld: een kind hoort na een zwangerschap van 30 weken ongeveer 1600 gram te wegen. Maar als het, door welke oorzaak dan ook, maar 900 gram weegt dus in de groei is achtergebleven, dan wordt het een dysmatuur genoemd.
1.2 Wat is de oorzaak dat hij/zij te vroeg geboren is?
Er zijn veel redenen waarom een kind te vroeg geboren kan zijn: te vroege wee?n, gebroken vliezen, teveel vruchtwater, een zwakke baarmoederhals, infecties in de baarmoeder, vaginaal bloedverlies enz. Maar de vraag is: waarom die vroege wee?n? Of waarom gebroken vruchtvliezen? Op die vraag is meestal geen antwoord, en daarom kan een aanstaande vroeggeboorte vaak ook niet voorkomen worden.
Soms wordt een kind vroeger dan de uitgerekende datum opgewekt, daar zijn ook verschillende redenen voor: een veel te hoge bloeddruk, infecties, groeivertraging van het kind, een slechtwerkende placenta enz.
Het kan ook zijn dat een moeder nog te jong of te oud is om een kind te krijgen. Als een moeder onder de 16 of boven de 38 is, is de kans dat het kind te vroeg komt groter.
Als het kind gehandicapt is of het heeft problemen met de stofwisseling dan kan het kind ook te vroeg komen. Of als het een meerling is dan is die kans ook redelijk groot.
Een groot probleem is ook het roken, zo’n 30% van de kinderen komen te vroeg door het roken van de moeder. Er word gezegd dat 5 sigaretten per dag nog wel kan en dat een vrouw niet zomaar kan stoppen als ze heeft gerookt. Dat klopt niet. Het kind lijdt onder elke sigaret, en er zijn genoeg moeders die altijd roken maar als ze zwanger zijn dan stoppen ze ermee, tijdelijk of voor altijd. Vooral als een vrouw aanleg heeft voor bloedingsstoringen is iedere sigaret al te veel, nicotine remt namelijk de doorbloeding in de placenta af.
Naast lichamelijke problemen heb je ook nog psychologische problemen. Bijvoorbeeld bij financi?le problemen of in een slecht relatie met ruzies en andere problemen. Als een vrouw in het buitenland is tijdens de zwangerschap en daar ook moet bevallen dan is de kans ook groot dat het kind te vroeg komt. Ook vrouwen die het druk hebben met het huishouden, andere kinderen of ander werk vormen ook een grote risicogroep.
Dit zijn lang niet alle oorzaken, maar dat zijn er zoveel dat ze niet eens allemaal bekend zijn.
WAT KUNNEN DE PROBLEMEN ZIJN BIJ EEN PREMATUURKIND?
2.1 De apgartest.
De apgartest word uit gevoerd bij alle pasgeboren baby’s, het is een korte test waarbij de belangrijke dingen worden getest: de hoofdkleur, de ademhaling, de spieren en de reflexen. Er worden dan punten gegeven van 0 tot 2, 0 is slecht en 2 is goed. De punten worden bekeken, een kind dat een punten aantal van 7 tot 10 heeft noemen ze gezond.
Onderzoek Puntaantal 0 Puntaantal 1 Puntaantal 2
Huidskleur Blauw of wit Roze en blauw aan handen en voeten Over het hele lichaam roze
Ademhaling Geen ademhaling Zwak en onregelmatig Krachtig en luid
Hartslag Geen hartslag Onder de 100 per minuut Boven de 100 per minuut
Spierspanning Slap Trage bewegingen van de armen en benen Krachtige, actieve bewegingen
“Antwoord” op het invoeren van kleine slangetjes in de neus Geen reactie De baby grijnst een beetje De baby schreeuwt en verweert zich
2.2 De ademhaling.
Bij de ademhaling wordt zuurstof uit de lucht opgenomen. Prematuren hebben longen die niet helemaal volgroeid zijn, daarom hebben ze vaak problemen bij het ademhalen. Bij de meeste lukt het wel maar sommige hebben een beetje hulp nodig. Er wordt dan zuurstof gegeven via een circulatiesysteem van de couveuse gegeven. Bij een andere manier wordt een box van plexiglas over het hoofd van het kindje gezet, en zo word zuurstof gegeven. Het voordeel hiervan is dat de concentratie zuurstof constant blijft als de couveuse opengaat.
Als een kind voor langere tijd weinig zuurstof nodig heeft, dan word er zuurstof gegeven via een slangetje. Ze noemen dit zuurstof geven met een “snorretje”.
Dan is er ook nog de CPAP methode. Er word dan een mengsel van zuurstof en lucht in de neus geblazen. Dit wordt meestal gebruikt bij kinderen die moeilijk kunnen ademen of een slechte kleur hebben.
Als een kind helemaal niet zelf kan ademen word kunstmatige beademing gebruikt. Het kind doet dan zelf helemaal niets, hierbij word zuurstof of een mengsel van lucht en zuurstof meteen in de luchtpijp geblazen.het apparaat kan heel precies worden ingesteld worden en ook worden aangepast aan het kind zelf. Als de longen helemaal volgroeid zijn word de beademing langzaam afgebouwd. Het nadeel van deze methode is dat als er langdurig intensieve beademing wordt gegeven, de longen kunnen beschadigen.
Als er gebruik gemaakt wordt van slangetjes dan geven ze het kind ook vaak pijnstillende middelen(b.v. morfine), omdat dit veel pijn doet. Het gebruik van pijnstillende middelen wordt meteen gestopt als de beademing wordt afgebouwd. De pijnstillers kunnen namelijk de ademhaling van het kind zelf onderdrukken. Ook worden er soms spierverslappers gegeven, dit is als een kind zeer onrustig is aan de beademing, het kind kan zich dan niet meer bewegen of verzetten. Ook deze verslappers worden meteen gestopt als de beademing wordt afgebouwd.
Een longaandoening die bij prematuren wel voorkomt is Bronchopulmonale Dyplasie (word ook wel afgekort met BPD). BPD is een chronische aandoening die voorkomt bij sterk onrijpe vroeggeborene, maar het kan het kan ook komen als een IRDS heeft gehad (Idiopathic Respiratory Distress Syndroom) Bij IRDS blijft er geen lucht achter in de longblaasjes, wat wel zo hoort te zijn. De longen klappen dan dicht en het gevolg daarvan is dat het kind zich te veel moet inspannen voor een volgende ademhaling. Er komt dan te weinig zuurstof in het bloed waardoor er een ophoping van koolzuur plaatsvindt. Het kind wordt dan meestal geholpen met de CPAP methode.
Kinderen met BPD hebben langdurige ademhalingsmoeilijkheden. Als een kind met BPD te weinig zuurstof binnenkrijgt, raakt hij in een slechte conditie en krijgt het nog benauwder. De ademhaling is vaak versneld en het borstkastje vertoont soms intrekkingen.
2.3 darmproblemen.
Kleine kinderen braken nog wel eens, het kan zijn dat er iets mis is met de darmen, b.v. als ze een vernauwing of afsluiting van het maag- darmkanaal hebben. De voeding wil verder maar kan dat niet dus gaat het weer terug naar boven. Het kan ook zijn dat de voeding net op gang worden gebracht en dat de darmen het nog niet aankunnen. Het komt ook voor bij kinderen die ziek of misselijk zijn of bij kinderen die moeite hebben hun ontlasting kwijt te raken. Als kinderen gaan braken word de voeding verdund of tijdelijk gestopt. Er wordt dan vaak parenterale voeding gegeven. Dat is voeding die bestaat uit amoniazuren, een vetemulsie, een glucose oplossing, mineralen, vitamine en sporenelementen, het wordt toegediend met een infuus.
Als er een verstopping in de darmen zit of er zit te veel lucht in de maag, dan kan het buikje van het kindje opzetten. Het gebeurt vooral vaak bij kinderen die ademhalingsondersteuning krijgen door CPAP, er komt dan te veel lucht in de buik. Ook nu word de voeding verdund of gestopt, vervolgens gaan ze proberen het probleem op te lossen. Dat doen ze door een “schoorsteentje” te plaatsen, dat wil zeggen dat er een sonde in de anus gebracht wordt.
2.4 onbeheersbare spieren.
Als kinderen ademhalingsondersteuning hebben gehad, maar toch een keer zuurstoftekort hebben gehad, die kunnen last hebben van een hersenbeschadiging. Ze kunnen ook een hersenbeschadiging hebben opgelopen na een hersenbloeding. Dit kan ten gevolge hebben dat een kind een bepaalde spiergroep niet meer kan beheersen, dit noemen ze spasticiteit. Spasticiteit kan niet helemaal verholpen worden, maar met behulp van fysiotherapie kunnen ze het wel voor een deel onder controle krijgen. Ze dragen het dus wel hun hele leven bij zich.
2.5 lies en navelbreukjes.
Bij veel prematuren ontstaat er, als ze uit het ziekenhuis zijn, een bobbel op de plaats waar de navelstreng vast zat, een navelbreuk. Het gebied rond de navel is een zwakke plek. Bij een navelbreuk komt de “buikinhoud” naar buiten, vaak is dat buikvlies en soms zelfs een stukje darm. Een navelbreuk geneest zichzelf meestal na enkele weken.
Bij een liesbreuk komt er een zelfde bobbel maar dan rechts of links bij de lies. Een liesbreuk geneest alleen minder goed, daarom word het ook vaak operatief verholpen. Dat is ook omdat een deel van de buikinhoud beklemd kan raken, en dat kan gevaarlijk zijn.
2.6 Extra gevoelig voor RVS.
RVS betekent Respiratoir Syncytieel Virus. RVS kan bij iedereen voorkomen, normaal gesproken is het alleen een verkoudheid. Maar bij prematuren en kinderen tot 2jaar is het vaak erger, ze worden ernstig ziek en moeten naar het ziekenhuis. Prematuren hebben het virus vaak opgelopen in het ziekenhuis. Het aantal kinderen dat met RVS opgenomen word is per jaar verschillend. Het virus is over het algemeen goed te verhelpen. Ongeveer 1% van de mensen met RVS overlijd eraan, alleen bij de risicogroepen is dat getal hoger.
RVS is te herkennen aan:
* een milde hoest.
* een loopneus.
* een lichte hoest.
* slecht drinken.
RVS heeft tot gevolg dat:
* ernstig hoesten.
* een piepend geluid bij de ademhaling.
* moeite met ademhalen.
* grauw zien.
* braken.
* uitdroging.
VERZORGING IN HET ZIEKENHUIS
3.1 De verschillende machines.
Allereerst hebben we de Monitor, daarmee worden meerdere dingen tegelijk bewaakt: * De ademhaling.
* Het hart.
* De hoeveelheid zuurstof en koolstofdioxide in het bloed.
* Bloeddruk.
* Temperatuur.
Als er iets fout gaat, dan gaat er een alarm en kan een arts meteen reageren. Om de ademhaling en het hart te bewaken worden er elektroden op de huid geplakt, zo worden de hartslagen en de ademhalingen gemeten.
Dan heb je de beademingsmachine maar die is in paragraaf 2.1 al uitgelegd.
Ook is er nog de Incubator. Die zorgt ervoor dat het kindje een goede temperatuur behoudt. Een klimaatregelaar zorgt ervoor dat de lucht temperatuur en de luchtvochtigheid constant blijft. De temperatuur moet ongeveer tussen de 28 en 37 graden liggen, en de luchtvochtigheid tussen de 50% en 100%.
3.2 De voeding.
Prematuren kunnen nog niet zo goed de voeding verdragen omdat het maag- darmkanaal nog niet volgroeid is. Ze hebben daardoor een kleinere maagcapaciteit enz.
Meestal proberen ze wel gewone voeding te gebruiken, want dat versnelt de rijping van het maag-darmkanaal. Bij sommige kinderen moeten ze nog heel voorzichtig zijn met voeden, die krijgen dan ieder uur een beetje voeding, maar dan krijgen ze per keer maar 1/2 tot 1 ml binnen en dat word dan langzaam opgebouwd.
Als het mogelijk is word het liefst moedermelk gegeven, maar omdat een baby pas na 35 a 36 weken zwangerschap zelf aan de borst kan drinken moet er melk afgekolfd worden bij de moeder. Het kolven van melk kun je doen met een machine, meet een spuitpomp of met de hand. Het voordeel van moedermelk tegenover kunstmelk is, dat de moedermelk afweerstoffen bevat die het kind kunnen beschermen tegen infecties. Om zoveel mogelijk afweerstoffen in de melk te houden is het het beste om het vers te geven en niet te bewerken (invriezen en pasteuriseren enz.).
3.3 Huidcontact tussen ouders en kind.
Het huidcontact tussen ouders en kind noemen we Kangoeroe?n. Je leert daardoor je kind beter kennen en je begint pas goed te beseffen dat je vader of moeder bent.
Kangoeroe?n komt oorspronkelijk uit Colombia. Het hielp bij de genezing van een kind omdat er te weinig apparatuur was voor te vroeg geboren kinderen. In 1979 zijn ze er mee begonnen, als het kind stabiel was mocht het mee naar huis, het kind werd dan bloot op de borst van de moeder gebonden en de moeder kreeg instructies mee hoe ze het kind moest verzorgen. De resultaten van het project waren goed, en het werd in steeds meer landen gebruikt.
De rijkere landen zijn het een poosje later ook gaan gebruiken. Om zo de band tussen ouders en kind te verbeteren en om het kind op een meer natuurlijke manier te kunnen verzorgen.
Tegenwoordig word bij Kangoeroe?n het kind uit de couveuse gehaald en bloot op de blote borst van een van de ouders gelegd. De kangoeroemethode kan al vrij snel gebruikt worden. Zodra het kind stabiel is, is dat mogelijk. Het maakt dus niet uit hoeveel het kind weegt of hoe oud het is. Als het nodig is kan de bewakings temperatuur gewoon blijven zitten bij het Kangoeroe?n.
3.4 De verschillende bedjes.
Kinderen die op de couveuseafdeling terechtkomen, beginnen in een gewone couveuse. Alles wordt dan geregeld om het voor het kind gemakkelijker te maken. Maar als het kindje al wat groter word en goed vooruit gaat mag het naar een ander bedje, ze noemen dit een “open” bedje. Het is een verhoogd bed met een warmtelamp erboven, waardoor de temperatuur nog wel gedeeltelijk geregeld kan worden. Het kind wendt hierdoor steeds meer aan de “buitenwereld”. Als het kind dan alweer een poosje in het open bedje ligt, kan de lamp er van boven en als alles dan goed gaat ligt er aan het eind alleen nog maar een kindje in een “normaal” bedje zonder slangetjes en draden enz.
ONTWIKKELING VAN HET KIND LATER.
4.1 Fysiotherapie.
Kinderen die op de couveuseafdeling liggen worden vaak ook begeleid door een fysiotherapeut. De therapeut kan dan de motorische ontwikkelingen van begin tot eind volgen, dit kan voordelig zijn bij de latere therapie. De therapeut kan de ouders ook advies geven over de verzorging en de beweging van het kind.
Omdat een prematuur een lange poos alleen heeft gelegen, heeft hij een grote achterstand gekregen op de andere kinderen. Door fysiotherapie te gaan volgen als het kind uit het ziekenhuis komt kan die achterstand weer wat ingehaald worden. Je kunt dan vaak terecht bij therapeuten die een speciale opleiding hebben gevolgd.
Er zijn twee bekende vormen van fysiotherapie: bobath en vojta.
Bij bobath word er voor gezorgd dat het kind niet nog meer verkeerde en ingewikkelde bewegingen leert. Bijvoorbeeld als een kind zich “overstrekt” (sterk maakt) kan hij niet meer bij zijn voetjes, dit is dus een verkeerde houding. De baby leert bij bobath zich te ontspannen en daarna worden hem normale bewegingen geleerd. Na een poos is de baby dan al de verkeerde bewegingen vergeten. Bobath kun je ook makkelijk thuis oefenen. Kinderen met een hersenbeschadiging doen er vaak langer over om te herstellen dan een kind zonder hersenbeschadiging.
Bij vojta word veel geoefend, zo’n 75 minuten per dag. Dat komt omdat ze het kind willen leren wat een slechte houding is, en bij een slechte houding word het kind geleerd hoe het wel moet.
De bobath-methode legt de nadruk meer op het allerdaagse gebeuren thuis, met veel adviezen. De vojta-methode is meer het oefenen. Tegenwoordig gebruiken veel therapeuten allebei de methodes.
4.2 Wiegendood.
Als een kind uit het ziekenhuis komt is de kans dat het overlijdt erg klein. Er zijn een aantal dingen waaraan een kind later nog kan sterven:
* Aangeboren afwijkingen waar niks meer aan gedaan kan worden.
* Ernstige infecties, in het ziekenhuis maar ook thuis.
* Wiegendood.
Wiegendood wil ik wat verder uitleggen.
Bij wiegendood sterft een kind plotseling. De oorzaak is vaak onbekend. Het kan zijn dat er niks aan het kind te zien was, en hij in zijn slaap sterft. Wiegendood is erg zeldzaam, maar er zijn wel risicogrepen:
* Te vroeg geboren kinderen.
* Kinderen met problemen rond de geboorte.
* Kinderen waarvan een broertje of zusje aan wiegendood is gestorven
* Kinderen die op hun buik slapen.
Als kinderen tot een van de risicogroepen horen, worden ze wel eens, om de ouders een veilig gevoel te geven, bewaakt door een monitor. Hierbij wordt het hart en de ademhaling bewaakt.
Naast wiegendood heb je ook nog “bijna wiegendood”, het kind stopt dan eventjes met ademhalen. Zo’n aanval noemt men een apneu-aanval. Dit kan meerdere malen voorkomen bij een kind. Wanneer een kind een keer zo’n aanval heeft gehad, word het ook bewaakt met een monitor. Als het kind dan stopt met ademhalen gaat er een alarm. Het kind schrikt hierbij en gaat vaak weer door met ademhalen. Vaak halen ze dan alweer adem voordat de ouders er bij zijn. Ook deze groep vormt een risicogroep voor wiegendood.
Als een kind overlijdt is het vaak erg moeilijk te verwerken voor de ouders.
Het kan zijn dat het kindje in het ziekenhuis sterft, dat is dan vaak al bekend. Het is dan ook mogelijk voor de ouders om erbij te zijn en het kindje vast te houden als het sterft. Sommige ouders willen dit niet omdat ze dat te moeilijk vinden. Maar anderen willen juist tot het laatste moment er voor het kindje zijn. Het helpt ook bij het verwerken ervan. Ouders die er niet bij zijn hebben kans later nachtmerries en rare fantasie?n erover te krijgen.
Dit is een voorbeeld van ouders die blij waren dat ze de laatste minuten bij hun dochter waren:
Wil en Boris waren vreselijk verdrietig dat hun Leonie na enkele angstaanjagende en verschrikkelijke dagen in hun armen overleed. Ze waren geroepen toen het al bijna afgelopen was. Een zuster vroeg hen of ze haar niet op schoot wilden hebben. Enigszins overrompeld stemden ze daarin toe. Na ongeveer een half uur overleed leonie in hun armen. Later hadden zij, ondanks hen verdriet, heel goede herinneringen aan die laatste momenten met haar. Zij hadden dit niet willen missen, ook al hadden ze van tevoren nooit gedacht dat zij zoiets zouden doen.
Als een kind thuis sterft is het vaak onverwacht, en ouders zijn er vaak ook niet bij als het kindje sterft.
BRONVERMELDING.
Het was niet erg makkelijk om informatie te vinden. Op internet stonden alleen veel boeken die je moest bestellen, en in de bibliotheek waren veel van de informatieve boeken in het Engels. Uiteindelijk heb ik drie boeken gevonden:
* Schrijver :Richard de Leeuw en Lilian Bakker.
Titel :Te vroeg geboren.
Uitgifte :Kosmos-Z&K Uitgevers, Utrecht/Antwerpen, 1995.
* Schrijver :Zita van der Heyden.
Titel :Vanuit de couveuse de wereld in.
Uitgifte :Zomer & Keuning, Ede, 1992.
* Schrijver :Edith Gerritsma en Zita van der Heyden
Titel :De couveuse, een wieg in het ziekenhuis.
Uitgifte :???
Verder heb ik geschreven naar:
* Ziekenhuis Walcheren.
* Academisch ziekenhuis Rotterdam.
* Vereniging van Ouders van Couveusekinderen.
Verder heb ik nog om informatie gevraagd aan Birgit Pingen, een Duitse vrouw bij ons op de Camping. Zij werkt met zeer te vroeg geboren kinderen. Ze had veel informatie voor mij en heeft me geholpen bij het verdelen van de hoofdstukken.
1. Inhoudsopgave.
2. Inleiding.
3. Een te vroeg geboren kind.
3.1 Wanneer is hij/zij te vroeg geboren?
3.2 Oorzaken.
4. Wat kunnen de problemen zijn bij een primatuurkind?
4.1 De apgartest.
4.2 Ademhaling.
4.3 Darmproblemen.
4.4 Onbeheersbare spieren.
4.5 Lies en navelbreuk.
4.6 Extra gevoelig voor RVS.
5. Verzorging in het ziekenhuis.
5.1 De verschillende machines.
5.2 Borstvoeding.
5.3 Huidcontact tussen ouders en kind.
5.4 Verschillende bedjes.
6. Ontwikkeling van het kind later.
6.1 Fisio voor alle kinderen.
6.2 Belangstelling voor wiegendood.
1. EN TE VROEG GEEBOREN KIND.
1.1 Wanneer is hij/zij te vroeg geboren.
Een normale zwangerschap duurt ongeveer 9 maanden (?40 weken). Een kind die te vroeg geboren is noemen we een prematuur, of soms een preterm.
Te vroeg dat wil zeggen als ze voor de 37e week geboren worden. Kinderen die vanaf 37 weken zwangerschap geboren worden noemen we “voldragen”. Ongeveer 5% van de kinderen die geboren worden komen te vroeg. De meeste kinderen daarvan worden geboren na een zwangerschap van 35 of 36 weken. Ongeveer 0,9% van alle kinderen is een sterkere vroeggeborene, bijvoorbeeld als een kind geboren wordt bij 32 weken, dat is dus heel zeldzaam.
De ondergrens (de grens van levensvatbaarheid) is nog erg onduidelijk. Een paar jaar geleden lag die grens bij 28 weken, maar de grens ligt nu al bij 25 ? 26 weken. Dat komt omdat de kennis en de apparatuur in de ziekenhuizen steeds verbeterd word. Er worden dus ook steeds meer prematuren gered. Het geboorte gewicht van een prematuur kan vari?ren van ongeveer 600 gram tot ongeveer 3500 gram.
Soms wordt de term “immatuur” gebruikt, dat betekent: onrijp niet levensvatbaar. Voor een immatuur kunnen ze dan ook vaak niks meer doen meer doen. Vroeger noemden ze een kind dat geboren werd na een zwangerschap van 28 weken een immatuur, maar tegenwoordig blijven deze baby’s steeds vaker in leven.
Dan hebben we ook nog de term “dysmatuur”, dat zijn kinderen die te klein zijn voor de duur van de zwangerschap. Voorbeeld: een kind hoort na een zwangerschap van 30 weken ongeveer 1600 gram te wegen. Maar als het, door welke oorzaak dan ook, maar 900 gram weegt dus in de groei is achtergebleven, dan wordt het een dysmatuur genoemd.
1.2 Wat is de oorzaak dat hij/zij te vroeg geboren is?
Er zijn veel redenen waarom een kind te vroeg geboren kan zijn: te vroege wee?n, gebroken vliezen, teveel vruchtwater, een zwakke baarmoederhals, infecties in de baarmoeder, vaginaal bloedverlies enz. Maar de vraag is: waarom die vroege wee?n? Of waarom gebroken vruchtvliezen? Op die vraag is meestal geen antwoord, en daarom kan een aanstaande vroeggeboorte vaak ook niet voorkomen worden.
Soms wordt een kind vroeger dan de uitgerekende datum opgewekt, daar zijn ook verschillende redenen voor: een veel te hoge bloeddruk, infecties, groeivertraging van het kind, een slechtwerkende placenta enz.
Het kan ook zijn dat een moeder nog te jong of te oud is om een kind te krijgen. Als een moeder onder de 16 of boven de 38 is, is de kans dat het kind te vroeg komt groter.
Als het kind gehandicapt is of het heeft problemen met de stofwisseling dan kan het kind ook te vroeg komen. Of als het een meerling is dan is die kans ook redelijk groot.
Een groot probleem is ook het roken, zo’n 30% van de kinderen komen te vroeg door het roken van de moeder. Er word gezegd dat 5 sigaretten per dag nog wel kan en dat een vrouw niet zomaar kan stoppen als ze heeft gerookt. Dat klopt niet. Het kind lijdt onder elke sigaret, en er zijn genoeg moeders die altijd roken maar als ze zwanger zijn dan stoppen ze ermee, tijdelijk of voor altijd. Vooral als een vrouw aanleg heeft voor bloedingsstoringen is iedere sigaret al te veel, nicotine remt namelijk de doorbloeding in de placenta af.
Naast lichamelijke problemen heb je ook nog psychologische problemen. Bijvoorbeeld bij financi?le problemen of in een slecht relatie met ruzies en andere problemen. Als een vrouw in het buitenland is tijdens de zwangerschap en daar ook moet bevallen dan is de kans ook groot dat het kind te vroeg komt. Ook vrouwen die het druk hebben met het huishouden, andere kinderen of ander werk vormen ook een grote risicogroep.
Dit zijn lang niet alle oorzaken, maar dat zijn er zoveel dat ze niet eens allemaal bekend zijn.
WAT KUNNEN DE PROBLEMEN ZIJN BIJ EEN PREMATUURKIND?
2.1 De apgartest.
De apgartest word uit gevoerd bij alle pasgeboren baby’s, het is een korte test waarbij de belangrijke dingen worden getest: de hoofdkleur, de ademhaling, de spieren en de reflexen. Er worden dan punten gegeven van 0 tot 2, 0 is slecht en 2 is goed. De punten worden bekeken, een kind dat een punten aantal van 7 tot 10 heeft noemen ze gezond.
Onderzoek Puntaantal 0 Puntaantal 1 Puntaantal 2
Huidskleur Blauw of wit Roze en blauw aan handen en voeten Over het hele lichaam roze
Ademhaling Geen ademhaling Zwak en onregelmatig Krachtig en luid
Hartslag Geen hartslag Onder de 100 per minuut Boven de 100 per minuut
Spierspanning Slap Trage bewegingen van de armen en benen Krachtige, actieve bewegingen
“Antwoord” op het invoeren van kleine slangetjes in de neus Geen reactie De baby grijnst een beetje De baby schreeuwt en verweert zich
2.2 De ademhaling.
Bij de ademhaling wordt zuurstof uit de lucht opgenomen. Prematuren hebben longen die niet helemaal volgroeid zijn, daarom hebben ze vaak problemen bij het ademhalen. Bij de meeste lukt het wel maar sommige hebben een beetje hulp nodig. Er wordt dan zuurstof gegeven via een circulatiesysteem van de couveuse gegeven. Bij een andere manier wordt een box van plexiglas over het hoofd van het kindje gezet, en zo word zuurstof gegeven. Het voordeel hiervan is dat de concentratie zuurstof constant blijft als de couveuse opengaat.
Als een kind voor langere tijd weinig zuurstof nodig heeft, dan word er zuurstof gegeven via een slangetje. Ze noemen dit zuurstof geven met een “snorretje”.
Dan is er ook nog de CPAP methode. Er word dan een mengsel van zuurstof en lucht in de neus geblazen. Dit wordt meestal gebruikt bij kinderen die moeilijk kunnen ademen of een slechte kleur hebben.
Als een kind helemaal niet zelf kan ademen word kunstmatige beademing gebruikt. Het kind doet dan zelf helemaal niets, hierbij word zuurstof of een mengsel van lucht en zuurstof meteen in de luchtpijp geblazen.het apparaat kan heel precies worden ingesteld worden en ook worden aangepast aan het kind zelf. Als de longen helemaal volgroeid zijn word de beademing langzaam afgebouwd. Het nadeel van deze methode is dat als er langdurig intensieve beademing wordt gegeven, de longen kunnen beschadigen.
Als er gebruik gemaakt wordt van slangetjes dan geven ze het kind ook vaak pijnstillende middelen(b.v. morfine), omdat dit veel pijn doet. Het gebruik van pijnstillende middelen wordt meteen gestopt als de beademing wordt afgebouwd. De pijnstillers kunnen namelijk de ademhaling van het kind zelf onderdrukken. Ook worden er soms spierverslappers gegeven, dit is als een kind zeer onrustig is aan de beademing, het kind kan zich dan niet meer bewegen of verzetten. Ook deze verslappers worden meteen gestopt als de beademing wordt afgebouwd.
Een longaandoening die bij prematuren wel voorkomt is Bronchopulmonale Dyplasie (word ook wel afgekort met BPD). BPD is een chronische aandoening die voorkomt bij sterk onrijpe vroeggeborene, maar het kan het kan ook komen als een IRDS heeft gehad (Idiopathic Respiratory Distress Syndroom) Bij IRDS blijft er geen lucht achter in de longblaasjes, wat wel zo hoort te zijn. De longen klappen dan dicht en het gevolg daarvan is dat het kind zich te veel moet inspannen voor een volgende ademhaling. Er komt dan te weinig zuurstof in het bloed waardoor er een ophoping van koolzuur plaatsvindt. Het kind wordt dan meestal geholpen met de CPAP methode.
Kinderen met BPD hebben langdurige ademhalingsmoeilijkheden. Als een kind met BPD te weinig zuurstof binnenkrijgt, raakt hij in een slechte conditie en krijgt het nog benauwder. De ademhaling is vaak versneld en het borstkastje vertoont soms intrekkingen.
2.3 darmproblemen.
Kleine kinderen braken nog wel eens, het kan zijn dat er iets mis is met de darmen, b.v. als ze een vernauwing of afsluiting van het maag- darmkanaal hebben. De voeding wil verder maar kan dat niet dus gaat het weer terug naar boven. Het kan ook zijn dat de voeding net op gang worden gebracht en dat de darmen het nog niet aankunnen. Het komt ook voor bij kinderen die ziek of misselijk zijn of bij kinderen die moeite hebben hun ontlasting kwijt te raken. Als kinderen gaan braken word de voeding verdund of tijdelijk gestopt. Er wordt dan vaak parenterale voeding gegeven. Dat is voeding die bestaat uit amoniazuren, een vetemulsie, een glucose oplossing, mineralen, vitamine en sporenelementen, het wordt toegediend met een infuus.
Als er een verstopping in de darmen zit of er zit te veel lucht in de maag, dan kan het buikje van het kindje opzetten. Het gebeurt vooral vaak bij kinderen die ademhalingsondersteuning krijgen door CPAP, er komt dan te veel lucht in de buik. Ook nu word de voeding verdund of gestopt, vervolgens gaan ze proberen het probleem op te lossen. Dat doen ze door een “schoorsteentje” te plaatsen, dat wil zeggen dat er een sonde in de anus gebracht wordt.
2.4 onbeheersbare spieren.
Als kinderen ademhalingsondersteuning hebben gehad, maar toch een keer zuurstoftekort hebben gehad, die kunnen last hebben van een hersenbeschadiging. Ze kunnen ook een hersenbeschadiging hebben opgelopen na een hersenbloeding. Dit kan ten gevolge hebben dat een kind een bepaalde spiergroep niet meer kan beheersen, dit noemen ze spasticiteit. Spasticiteit kan niet helemaal verholpen worden, maar met behulp van fysiotherapie kunnen ze het wel voor een deel onder controle krijgen. Ze dragen het dus wel hun hele leven bij zich.
2.5 lies en navelbreukjes.
Bij veel prematuren ontstaat er, als ze uit het ziekenhuis zijn, een bobbel op de plaats waar de navelstreng vast zat, een navelbreuk. Het gebied rond de navel is een zwakke plek. Bij een navelbreuk komt de “buikinhoud” naar buiten, vaak is dat buikvlies en soms zelfs een stukje darm. Een navelbreuk geneest zichzelf meestal na enkele weken.
Bij een liesbreuk komt er een zelfde bobbel maar dan rechts of links bij de lies. Een liesbreuk geneest alleen minder goed, daarom word het ook vaak operatief verholpen. Dat is ook omdat een deel van de buikinhoud beklemd kan raken, en dat kan gevaarlijk zijn.
2.6 Extra gevoelig voor RVS.
RVS betekent Respiratoir Syncytieel Virus. RVS kan bij iedereen voorkomen, normaal gesproken is het alleen een verkoudheid. Maar bij prematuren en kinderen tot 2jaar is het vaak erger, ze worden ernstig ziek en moeten naar het ziekenhuis. Prematuren hebben het virus vaak opgelopen in het ziekenhuis. Het aantal kinderen dat met RVS opgenomen word is per jaar verschillend. Het virus is over het algemeen goed te verhelpen. Ongeveer 1% van de mensen met RVS overlijd eraan, alleen bij de risicogroepen is dat getal hoger.
RVS is te herkennen aan:
* een milde hoest.
* een loopneus.
* een lichte hoest.
* slecht drinken.
RVS heeft tot gevolg dat:
* ernstig hoesten.
* een piepend geluid bij de ademhaling.
* moeite met ademhalen.
* grauw zien.
* braken.
* uitdroging.
VERZORGING IN HET ZIEKENHUIS
3.1 De verschillende machines.
Allereerst hebben we de Monitor, daarmee worden meerdere dingen tegelijk bewaakt: * De ademhaling.
* Het hart.
* De hoeveelheid zuurstof en koolstofdioxide in het bloed.
* Bloeddruk.
* Temperatuur.
Als er iets fout gaat, dan gaat er een alarm en kan een arts meteen reageren. Om de ademhaling en het hart te bewaken worden er elektroden op de huid geplakt, zo worden de hartslagen en de ademhalingen gemeten.
Dan heb je de beademingsmachine maar die is in paragraaf 2.1 al uitgelegd.
Ook is er nog de Incubator. Die zorgt ervoor dat het kindje een goede temperatuur behoudt. Een klimaatregelaar zorgt ervoor dat de lucht temperatuur en de luchtvochtigheid constant blijft. De temperatuur moet ongeveer tussen de 28 en 37 graden liggen, en de luchtvochtigheid tussen de 50% en 100%.
3.2 De voeding.
Prematuren kunnen nog niet zo goed de voeding verdragen omdat het maag- darmkanaal nog niet volgroeid is. Ze hebben daardoor een kleinere maagcapaciteit enz.
Meestal proberen ze wel gewone voeding te gebruiken, want dat versnelt de rijping van het maag-darmkanaal. Bij sommige kinderen moeten ze nog heel voorzichtig zijn met voeden, die krijgen dan ieder uur een beetje voeding, maar dan krijgen ze per keer maar 1/2 tot 1 ml binnen en dat word dan langzaam opgebouwd.
Als het mogelijk is word het liefst moedermelk gegeven, maar omdat een baby pas na 35 a 36 weken zwangerschap zelf aan de borst kan drinken moet er melk afgekolfd worden bij de moeder. Het kolven van melk kun je doen met een machine, meet een spuitpomp of met de hand. Het voordeel van moedermelk tegenover kunstmelk is, dat de moedermelk afweerstoffen bevat die het kind kunnen beschermen tegen infecties. Om zoveel mogelijk afweerstoffen in de melk te houden is het het beste om het vers te geven en niet te bewerken (invriezen en pasteuriseren enz.).
3.3 Huidcontact tussen ouders en kind.
Het huidcontact tussen ouders en kind noemen we Kangoeroe?n. Je leert daardoor je kind beter kennen en je begint pas goed te beseffen dat je vader of moeder bent.
Kangoeroe?n komt oorspronkelijk uit Colombia. Het hielp bij de genezing van een kind omdat er te weinig apparatuur was voor te vroeg geboren kinderen. In 1979 zijn ze er mee begonnen, als het kind stabiel was mocht het mee naar huis, het kind werd dan bloot op de borst van de moeder gebonden en de moeder kreeg instructies mee hoe ze het kind moest verzorgen. De resultaten van het project waren goed, en het werd in steeds meer landen gebruikt.
De rijkere landen zijn het een poosje later ook gaan gebruiken. Om zo de band tussen ouders en kind te verbeteren en om het kind op een meer natuurlijke manier te kunnen verzorgen.
Tegenwoordig word bij Kangoeroe?n het kind uit de couveuse gehaald en bloot op de blote borst van een van de ouders gelegd. De kangoeroemethode kan al vrij snel gebruikt worden. Zodra het kind stabiel is, is dat mogelijk. Het maakt dus niet uit hoeveel het kind weegt of hoe oud het is. Als het nodig is kan de bewakings temperatuur gewoon blijven zitten bij het Kangoeroe?n.
3.4 De verschillende bedjes.
Kinderen die op de couveuseafdeling terechtkomen, beginnen in een gewone couveuse. Alles wordt dan geregeld om het voor het kind gemakkelijker te maken. Maar als het kindje al wat groter word en goed vooruit gaat mag het naar een ander bedje, ze noemen dit een “open” bedje. Het is een verhoogd bed met een warmtelamp erboven, waardoor de temperatuur nog wel gedeeltelijk geregeld kan worden. Het kind wendt hierdoor steeds meer aan de “buitenwereld”. Als het kind dan alweer een poosje in het open bedje ligt, kan de lamp er van boven en als alles dan goed gaat ligt er aan het eind alleen nog maar een kindje in een “normaal” bedje zonder slangetjes en draden enz.
ONTWIKKELING VAN HET KIND LATER.
4.1 Fysiotherapie.
Kinderen die op de couveuseafdeling liggen worden vaak ook begeleid door een fysiotherapeut. De therapeut kan dan de motorische ontwikkelingen van begin tot eind volgen, dit kan voordelig zijn bij de latere therapie. De therapeut kan de ouders ook advies geven over de verzorging en de beweging van het kind.
Omdat een prematuur een lange poos alleen heeft gelegen, heeft hij een grote achterstand gekregen op de andere kinderen. Door fysiotherapie te gaan volgen als het kind uit het ziekenhuis komt kan die achterstand weer wat ingehaald worden. Je kunt dan vaak terecht bij therapeuten die een speciale opleiding hebben gevolgd.
Er zijn twee bekende vormen van fysiotherapie: bobath en vojta.
Bij bobath word er voor gezorgd dat het kind niet nog meer verkeerde en ingewikkelde bewegingen leert. Bijvoorbeeld als een kind zich “overstrekt” (sterk maakt) kan hij niet meer bij zijn voetjes, dit is dus een verkeerde houding. De baby leert bij bobath zich te ontspannen en daarna worden hem normale bewegingen geleerd. Na een poos is de baby dan al de verkeerde bewegingen vergeten. Bobath kun je ook makkelijk thuis oefenen. Kinderen met een hersenbeschadiging doen er vaak langer over om te herstellen dan een kind zonder hersenbeschadiging.
Bij vojta word veel geoefend, zo’n 75 minuten per dag. Dat komt omdat ze het kind willen leren wat een slechte houding is, en bij een slechte houding word het kind geleerd hoe het wel moet.
De bobath-methode legt de nadruk meer op het allerdaagse gebeuren thuis, met veel adviezen. De vojta-methode is meer het oefenen. Tegenwoordig gebruiken veel therapeuten allebei de methodes.
4.2 Wiegendood.
Als een kind uit het ziekenhuis komt is de kans dat het overlijdt erg klein. Er zijn een aantal dingen waaraan een kind later nog kan sterven:
* Aangeboren afwijkingen waar niks meer aan gedaan kan worden.
* Ernstige infecties, in het ziekenhuis maar ook thuis.
* Wiegendood.
Wiegendood wil ik wat verder uitleggen.
Bij wiegendood sterft een kind plotseling. De oorzaak is vaak onbekend. Het kan zijn dat er niks aan het kind te zien was, en hij in zijn slaap sterft. Wiegendood is erg zeldzaam, maar er zijn wel risicogrepen:
* Te vroeg geboren kinderen.
* Kinderen met problemen rond de geboorte.
* Kinderen waarvan een broertje of zusje aan wiegendood is gestorven
* Kinderen die op hun buik slapen.
Als kinderen tot een van de risicogroepen horen, worden ze wel eens, om de ouders een veilig gevoel te geven, bewaakt door een monitor. Hierbij wordt het hart en de ademhaling bewaakt.
Naast wiegendood heb je ook nog “bijna wiegendood”, het kind stopt dan eventjes met ademhalen. Zo’n aanval noemt men een apneu-aanval. Dit kan meerdere malen voorkomen bij een kind. Wanneer een kind een keer zo’n aanval heeft gehad, word het ook bewaakt met een monitor. Als het kind dan stopt met ademhalen gaat er een alarm. Het kind schrikt hierbij en gaat vaak weer door met ademhalen. Vaak halen ze dan alweer adem voordat de ouders er bij zijn. Ook deze groep vormt een risicogroep voor wiegendood.
Als een kind overlijdt is het vaak erg moeilijk te verwerken voor de ouders.
Het kan zijn dat het kindje in het ziekenhuis sterft, dat is dan vaak al bekend. Het is dan ook mogelijk voor de ouders om erbij te zijn en het kindje vast te houden als het sterft. Sommige ouders willen dit niet omdat ze dat te moeilijk vinden. Maar anderen willen juist tot het laatste moment er voor het kindje zijn. Het helpt ook bij het verwerken ervan. Ouders die er niet bij zijn hebben kans later nachtmerries en rare fantasie?n erover te krijgen.
Dit is een voorbeeld van ouders die blij waren dat ze de laatste minuten bij hun dochter waren:
Wil en Boris waren vreselijk verdrietig dat hun Leonie na enkele angstaanjagende en verschrikkelijke dagen in hun armen overleed. Ze waren geroepen toen het al bijna afgelopen was. Een zuster vroeg hen of ze haar niet op schoot wilden hebben. Enigszins overrompeld stemden ze daarin toe. Na ongeveer een half uur overleed leonie in hun armen. Later hadden zij, ondanks hen verdriet, heel goede herinneringen aan die laatste momenten met haar. Zij hadden dit niet willen missen, ook al hadden ze van tevoren nooit gedacht dat zij zoiets zouden doen.
Als een kind thuis sterft is het vaak onverwacht, en ouders zijn er vaak ook niet bij als het kindje sterft.
BRONVERMELDING.
Het was niet erg makkelijk om informatie te vinden. Op internet stonden alleen veel boeken die je moest bestellen, en in de bibliotheek waren veel van de informatieve boeken in het Engels. Uiteindelijk heb ik drie boeken gevonden:
* Schrijver :Richard de Leeuw en Lilian Bakker.
Titel :Te vroeg geboren.
Uitgifte :Kosmos-Z&K Uitgevers, Utrecht/Antwerpen, 1995.
* Schrijver :Zita van der Heyden.
Titel :Vanuit de couveuse de wereld in.
Uitgifte :Zomer & Keuning, Ede, 1992.
* Schrijver :Edith Gerritsma en Zita van der Heyden
Titel :De couveuse, een wieg in het ziekenhuis.
Uitgifte :???
Verder heb ik geschreven naar:
* Ziekenhuis Walcheren.
* Academisch ziekenhuis Rotterdam.
* Vereniging van Ouders van Couveusekinderen.
Verder heb ik nog om informatie gevraagd aan Birgit Pingen, een Duitse vrouw bij ons op de Camping. Zij werkt met zeer te vroeg geboren kinderen. Ze had veel informatie voor mij en heeft me geholpen bij het verdelen van de hoofdstukken.