Werkstuk: Aids
Inleiding
Toen de ziekte aids aan het eind van de jaren '70 werd ontdekt, wist niemand wat de ziekte precies inhield en hoe deze het lichaam aanviel. Ruim achttien jaar later is er nog steeds geen medicijn tegen aids gevonden. Ondertussen zijn al een miljoen mensen aan deze ziekte gestorven en heeft het aidsvirus al zeventien miljoen mensen besmet. We kunnen nog van geluk spreken dat aids zich niet, zoals griep, door de lucht kan verplaatsen, want dan zou de ramp niet te overzien zijn.
Dit alles brengt mij bij mijn probleemstelling:
Waarom is er nog steeds geen medicijn tegen aids gevonden ?
Het lijkt me belangrijk dat er zo snel mogelijk een medicijn wordt gevonden tegen aids. Ik heb begrepen dat aids steeds van 'jasje' verandert, maar dat doet griep ook en daar kun je tegen inge?nt worden, tegen de meest voorkomende soorten dan. Waarom kun je dan niet inge?nt worden tegen aids met de bekende 'jasjes' ?
Hier wilde ik graag wat meer over weten en gelukkig stonden er in de KIJK van december twee artikelen over aids. Aangezien deze niet gaan over (het onderzoek naar) medicijnen tegen aids, was ik blij met het artikel in het Brabants Dagblad over twee nieuwe middelen tegen aids.
Ik heb mijn informatie gehaald uit verschillende encyclopedie?n, boeken en krantenartikelen.
De opbouw van mijn scriptie is als volgt:
Hoofdstuk 1 gaat over de geschiedenis van aids en over apen.
In hoofdstuk 2 vertel ik wat aids is en hoe het zich voortplant.
In hoofdstuk 3 leg ik de werking van het immuunsysteem uit, dit wordt namelijk aangevallen door het aidsvirus en is dus belangrijk bij de ontwikkeling van medicijnen tegen aids.
Hoofdstuk 4 gaat over het verband tussen aids en het immuunsysteem.
Tot slot behandel ik een aantal medicijnen tegen aids die op de markt zijn.
Mijn scriptie bevat verder nog een inhoudsopgave, een inleiding, een conclusie, een verklarende woordenlijst en een literatuurlijst.
Hoofdstuk 1, De geschiedenis van Aids
Een onbekende ziekte
Aan het eind van de jaren '70, begin jaren '80 stak er een onbekende ziekte de kop op in Amerika en iets later in Europa. De weerstand van de getroffen personen was aangetast, 9 van de tien waren homoseksueel en 98 % was man. Het leek een 'Homoziekte', zoals veel kranten toen berichtten. Later bleek deze aanduiding onjuist te zijn. In 1982 werd duidelijk dat ook gebruikers van verdovende middelen en lijders aan de bloederziekte Hemofilie de ziekte kregen. Deze laatstgenoemden kregen bloedtransfusies met besmet bloed. Eind 1990 kreeg de ziekte een naam: acquired immune deficiency syndrome, aids.
Afweersysteem
Medici veronderstelden dat de ziekte te maken had met het afweersysteem, met name het ontbreken van bepaalde lichamelijke afweerstoffen. Infecties die gezonde mensen overleven, bleken dodelijk voor personen die getroffen waren met de onbekende ziekte, dat was bijvoorbeeld het geval met de Pneumocystis-longontste- king.
Ouder dan gedacht
Professor dr. J. Goudsmit presenteerde in mei 1997 zijn boek "Vrijend virus"; over aard en oorsprong van het aidsvirus. Hij schrijft dat het aidsvirus, HIV, al tientallen jaren eerder dan gedacht voorkwam in Europa. Deze primitieve vorm van het virus zou verantwoordelijk zijn geweest voor enkele epidemie?n van de bovengenoemde Pneumocystis-longontsteking. De eerste epidemie was in de Duitse stad Danzig (Gdansk) in 1939 en het virus was waarschijnlijk meegekomen met Duitse soldaten vanuit Kameroen. De tweede epidemie stak de kop op tussen 1955 en 1958 in de Kweekschool voor Vroedvrouwen in Heerlen.
Apen
Volgens Goudsmit is het huidige aidsvirus oorspronkelijk een apenziekte. Het virus is bij de mens terecht gekomen door de jacht op en de handel in apen, het kappen van het Afrikaanse regenwoud en de kolonisatie van Afrika. Aids is een virus, heeft dus gastheren nodig, het aidsvirus stapte dus van de ene gastheer (de aap) over naar een andere gastheer, de mens, en evolueerde verder.2 In het volgende hoofdstuk staat er meer over de verwantschap van aids met een apenziekte.
Hoofdstuk 2, Wat is Aids?
Aids = aquired immune deficiency syndrome
HIV = human immunodeficiency virus.
Aids
Aids is een verschrikkelijke ziekte, die in de meeste gevallen een dodelijke afloop heeft (zie HIV). Aids is een virus en kan worden overgedragen op andere personen door onveilig seksueel contact of door besmetting met bloed. Dit laatste kan op verschillende manieren, bijvoorbeeld bij verslaafden die elkaars naalden lenen of bij een bloedtransfusie. Ook zwangere vrouwen kunnen het virus aan het baby doorgeven.
Een virus heeft altijd een incubatietijd, de tijd tussen de besmetting en het uitbreken van de ziekte. Bij aids is de gemiddelde incubatietijd 9 ? 10 jaar, na deze periode wordt je dus pas echt ziek, heb je aids. De eerste 9 ? 10 jaar ben je seropositief.
HIV
Aids is een ziekte die bij mensen meestal veroorzaakt wordt door HIV-1. Er is een stamboom van aidsvirussen, daarbij wordt verschil gemaakt tussen mens-virussen (HIV) en aap-virussen (SIV, simian immunodeficiency virus). De mens-virussen worden onderverdeeld in het veel voorkomende HIV-1 en het zeldzame HIV-2, dat vooral voorkomt in West-Afrika. Een besmetting met HIV-1 is fataal, maar mensen die met HIV-2 besmet worden, krijgen niet altijd aids. De aap-virussen kun je splitsen in een Chimpansee-virus, een Roodkopmangab?-virus en verschillende Meerkat-virussen. De verschillen tussen deze virussen komen door verschillen in het erfelijk materiaal, RNA, een stof die sterk lijk op het DNA lijkt.
Virus
Als het aidsvirus eenmaal in de bloedbaan is gekomen gaat het zich voortplanten. Virussen kunnen zich niet alleen voortplanten, ze maken daarbij gebruik van een gastheercel. Die gastheercel spuiten ze vol met hun eigen erfelijk materiaal en die gastheercel gaat dan nieuwe aidsvirus-cellen produceren. Dit is heel simpel gezegd hoe het aidsvirus zich vermenigvuldigd.
Het kan dus ook ingewikkelder: Het aidsvirus is een retrovirus, dat wil zeggen een virus waarvan het genetisch materiaal bestaat uit RNA, ribonucle?nezuur. RNA geeft binnen een cel de genetische informatie door die in het DNA verzameld is.
Een virus is geen cel en heeft geen enzymen waarmee een stofwisseling in stand kan worden gehouden. Daarom dringt een virus levende lichaamscellen binnen en dwingt deze om nieuwe virusdeeltjes te maken die gelijk zijn aan het oorspronkelijk binnengedrongen deeltje. Het virale RNA wordt met behulp van enzymen 'vertaald' tot DNA. Het virale DNA dringt binnen in het DNA van de gastheercel en zet de gastheercel aan tot het maken van viraal RNA voor in het aidsvirus.
Jasje
Eigenlijk is een virus niets meer dan een stukje erfelijk materiaal met een jasje van eiwitcellen aan doet het niets anders dan zichzelf kopi?ren en cellen aanvallen. Het menselijk lichaam maakt antistoffen tegen virussen, bacteri?n en andere micro-organismen om deze uit te roeien. Helaas kan het aidsvirus van jasje veranderen, wat de bestrijding ervan moeilijker maakt. Het is dus niet mogelijk om een antigeen in te spuiten om de produktie van antistoffen te bevorderen, want die helpen maar tegen ??n jasje. Aangezien dit ene jasje al lang weer verder ge?volueerd is heeft het ook geen nut. Het tweede nadeel van dit veranderlijke jasje is het feit dat het aidsvirus zelf niet getraceerd kan worden. De ziekte wordt dan ook vastgesteld door bloed te testen op aanwezigheid van antistoffen.
Als een vrouw zwanger is van een baby kan deze de ziekte aids 'erven', maar ook alleen de antistoffen, dit gebeurt bij 1 op de 4 kinderen van moeders met aids.
Hoofdstuk 3, Het immuun systeem
Bescherming
De hoofdtaak van het immuunsysteem is het beschermen van het menselijk lichaam tegen binnendringende micro-organismen. Een andere taak van het immuunsysteem is het herkennen en afstoten van lichaamsvreemd materiaal (antigeen), zoals kankercellen. Dit gaat ook wel eens mis, bijvoorbeeld bij een getransplanteerd orgaan dat wordt afgestoten.
Immuniteit kan worden onderverdeeld in verschillende soorten, o.a. humorale immuniteit en cellulaire immuniteit. Alleen gewervelde dieren, dus ook de mens, beschikken over een uitgebreid immuunsysteem, dat bestaat uit uitwendige en inwendige organen en veel stoffen.
Uitwendig
Die micro-organismen kunnen het menselijk lichaam aan alle kanten binnendringen. Dit kan bijvoorbeeld via de neus of de mond (bij het inademen), hier raken ze tijdens hun reis naar de longen onherroepelijk verstrikt in het slijm aan de rand van de luchtpijp. Vervolgens wordt het slijm door cili?n, trilhaartjes, naar de keel gestuwd, waarna het wordt doorgeslikt en de micro-organismen door het zuur van de maagsappen zullen worden gedood. De bacteri?n, virussen, schimmels of andere micro-organismen kunnen ook op de huid terecht komen waar ze door een enzym, (lysozym), dat in de talg zit die de huid afscheidt, worden gedood. Micro-organismen die het lichaam via de urinebuis het lichaam proberen binnen te dringen worden over het algemeen door de urine weggespoeld.
Inwendig
Als de microbe het lichaam toch is binnen- gedrongen, zijn er in het lichaam organen die ervoor zorgen dat het micro-organisme zich niet gaat ontwikkelen. Dgeen antistoffen meer aantoonbaar zijn. Als hetzelfde antigeen later weer het lichaam binnendringt kan de antistof sneller aangemaakt worden en blijft die ook langer in het bloed aanwezig, dus is de immuniteit langer.
Cellulaire immuniteit
Bij cellulaire immuniteit spelen de T-lymfocyten een rol. Ook zij vermenigvuldigen zodra ze in aanraking komen met een antigeen, maar T-lymfocyten produceren moleculen die andere cellen van het immuunsysteem stimuleren om te groeien.
T-lymfocyten worden onderverdeeld in cytotoxische lymfocyten en in helper-T-lymfocytklassen. De eerste herkennen en doden de cellen die ge?nfecteerd zijn met de ziekteverwekker, enat doen zij met behulp van bepaalde witte bloedcellen, lymfocyten. De cellen die later lymfocyten worden, ontstaan in het beenmerg. Een deel gaat via het bloed naar de zwezerik en worden T-lymfocyten, die vreemde eiwitten in de bloedbaan ontdekken. Het andere deel blijft achter in het beenmerg en ontwikkelt zich tot B-lymfocyten. De gerijpte T- en B-lymfocyten komen uiteindelijk terecht in de milt of in het lymfatisch stelsel, waar- onder de lymfklieren en de amandelen vallen.
Hun taak is het bloed te controleren op micro-organismen en die uit het bloed te filtreren.
Immunoglobulinen
De antistoffen die het menselijk lichaam produceert worden ook wel immuno-globulinen (Ig) genoemd. Deze verbinden zich met het antigeen zodat het onschadelijk wordt. Er zijn vijf verschillende klassen immunoglobulinen, (IgG, IgA, IgM, IgD en IgE), met ieder hun eigen functie.
Humorale immuniteit
Als B-lymfocyt een antigeen tegenkomt, wordt deze aangezet tot celdeling. Dit gaat zo snel dat een deel van de B-lymfocyten verandert in plasmacellen, die op hun beurt weer immunoglobulinen gaan produceren. Op dat moment stijgt de hoeveelheid antistoffen in het bloed, na verloop van tijd neemt deze af, totdat er na ongeveer twee maanden de tweede stimuleren de B-lymfocyten en helpen macrofagen (bepaalde witte bloedcellen) om micro-organismen op te nemen.
Hoofdstuk 4, Aids en het immuunsysteem
Bloed
Men dacht dat het aidsvirus in het bloed rondzweefde, dat is echter niet het geval. Slechts 2 % van het aidsvirus bevindt zich in het bloed, de overige 98 % zit in de lymfklieren.
T4-cellen
Een symptoom van aids is een verminderde afweer, dat komt omdat HIV een klein deel van de T-lymfocyten besmet, namelijk de T4-cellen, ook wel CD4-cellen genoemd. Deze kunnen hun 'beroep' dus niet meer uitoefenen, ze doden de cellen die geinfecteerd zijn met het aidsvirus niet meer.
Er wordt maar een klein deel van de T-lymfocyten besmet en toch richt het aidsvirus een enorme schade aan. Dit komt waarschijnlijk omdat de eiwitten van het aidsvirus zich hechten aan de cellen die het HIV aanvallen. Deze worden dan door de cytotoxische T-lymfocyten aangezien als geinfecteerde cellen (terwijl ze dat niet zijn) en worden gedood.
HIV besmet niet alleen cytotoxische T-lymfocyten en helper-T-lymfocyten, maar ook macrofagen. De macrofagen kunnen dan geen micro-organismen meer doden.
Onderzoek
De eerste immunologische studies werden gedaan in 1981. In 1980 was men al in staat om de T4-cellen te traceren in het bloed. Er werd een verlies van de T4-cellen geconstateerd, wat de onderzoekers zagen als een aanwijzing voor de verwoestende werking van het aidsvirus in het afweersysteem. Pas in 1984 werd duidelijk dat de T4-cellen zelf de receptor, de ontvanger van het aidsvirus was.
Miljard
Mensen hebben een voorraad van tweehonderd miljoen T4-cellen. Als iemand besmet is met het aidsvirus, heeft die persoon ongeveer een miljard T4-cellen in zijn of haar lichaam zitten, die besmet zijn met het aidsvirus. Als het afweersysteem haar werk goed doet, worden er dus iedere dag een miljard T4-cellen vervangen. Zo wordt het afweersysteem dag in dag uit zwaar op de proef gesteld. Op een gegeven moment kan het afweersysteem het niet meer bijbenen en 'sterven' er iedere dag meer T4-cellen dan dat er bijgemaakt worden. Hoe de T4-cellen verdwijnen is niet helemaal duidelijk. Er zijn twee theorie?n voor: Of het afweersysteem heeft bepaalde killer-cellen die ge?nfecteerde T4-cellen doden voordat het virus kans heeft gezien om naar buiten te komen, of de cellen gaan kapot nadat het virus zichzelf heeft vermenigvuldigd.
Toen de ziekte aids aan het eind van de jaren '70 werd ontdekt, wist niemand wat de ziekte precies inhield en hoe deze het lichaam aanviel. Ruim achttien jaar later is er nog steeds geen medicijn tegen aids gevonden. Ondertussen zijn al een miljoen mensen aan deze ziekte gestorven en heeft het aidsvirus al zeventien miljoen mensen besmet. We kunnen nog van geluk spreken dat aids zich niet, zoals griep, door de lucht kan verplaatsen, want dan zou de ramp niet te overzien zijn.
Dit alles brengt mij bij mijn probleemstelling:
Waarom is er nog steeds geen medicijn tegen aids gevonden ?
Het lijkt me belangrijk dat er zo snel mogelijk een medicijn wordt gevonden tegen aids. Ik heb begrepen dat aids steeds van 'jasje' verandert, maar dat doet griep ook en daar kun je tegen inge?nt worden, tegen de meest voorkomende soorten dan. Waarom kun je dan niet inge?nt worden tegen aids met de bekende 'jasjes' ?
Hier wilde ik graag wat meer over weten en gelukkig stonden er in de KIJK van december twee artikelen over aids. Aangezien deze niet gaan over (het onderzoek naar) medicijnen tegen aids, was ik blij met het artikel in het Brabants Dagblad over twee nieuwe middelen tegen aids.
Ik heb mijn informatie gehaald uit verschillende encyclopedie?n, boeken en krantenartikelen.
De opbouw van mijn scriptie is als volgt:
Hoofdstuk 1 gaat over de geschiedenis van aids en over apen.
In hoofdstuk 2 vertel ik wat aids is en hoe het zich voortplant.
In hoofdstuk 3 leg ik de werking van het immuunsysteem uit, dit wordt namelijk aangevallen door het aidsvirus en is dus belangrijk bij de ontwikkeling van medicijnen tegen aids.
Hoofdstuk 4 gaat over het verband tussen aids en het immuunsysteem.
Tot slot behandel ik een aantal medicijnen tegen aids die op de markt zijn.
Mijn scriptie bevat verder nog een inhoudsopgave, een inleiding, een conclusie, een verklarende woordenlijst en een literatuurlijst.
Hoofdstuk 1, De geschiedenis van Aids
Een onbekende ziekte
Aan het eind van de jaren '70, begin jaren '80 stak er een onbekende ziekte de kop op in Amerika en iets later in Europa. De weerstand van de getroffen personen was aangetast, 9 van de tien waren homoseksueel en 98 % was man. Het leek een 'Homoziekte', zoals veel kranten toen berichtten. Later bleek deze aanduiding onjuist te zijn. In 1982 werd duidelijk dat ook gebruikers van verdovende middelen en lijders aan de bloederziekte Hemofilie de ziekte kregen. Deze laatstgenoemden kregen bloedtransfusies met besmet bloed. Eind 1990 kreeg de ziekte een naam: acquired immune deficiency syndrome, aids.
Afweersysteem
Medici veronderstelden dat de ziekte te maken had met het afweersysteem, met name het ontbreken van bepaalde lichamelijke afweerstoffen. Infecties die gezonde mensen overleven, bleken dodelijk voor personen die getroffen waren met de onbekende ziekte, dat was bijvoorbeeld het geval met de Pneumocystis-longontste- king.
Ouder dan gedacht
Professor dr. J. Goudsmit presenteerde in mei 1997 zijn boek "Vrijend virus"; over aard en oorsprong van het aidsvirus. Hij schrijft dat het aidsvirus, HIV, al tientallen jaren eerder dan gedacht voorkwam in Europa. Deze primitieve vorm van het virus zou verantwoordelijk zijn geweest voor enkele epidemie?n van de bovengenoemde Pneumocystis-longontsteking. De eerste epidemie was in de Duitse stad Danzig (Gdansk) in 1939 en het virus was waarschijnlijk meegekomen met Duitse soldaten vanuit Kameroen. De tweede epidemie stak de kop op tussen 1955 en 1958 in de Kweekschool voor Vroedvrouwen in Heerlen.
Apen
Volgens Goudsmit is het huidige aidsvirus oorspronkelijk een apenziekte. Het virus is bij de mens terecht gekomen door de jacht op en de handel in apen, het kappen van het Afrikaanse regenwoud en de kolonisatie van Afrika. Aids is een virus, heeft dus gastheren nodig, het aidsvirus stapte dus van de ene gastheer (de aap) over naar een andere gastheer, de mens, en evolueerde verder.2 In het volgende hoofdstuk staat er meer over de verwantschap van aids met een apenziekte.
Hoofdstuk 2, Wat is Aids?
Aids = aquired immune deficiency syndrome
HIV = human immunodeficiency virus.
Aids
Aids is een verschrikkelijke ziekte, die in de meeste gevallen een dodelijke afloop heeft (zie HIV). Aids is een virus en kan worden overgedragen op andere personen door onveilig seksueel contact of door besmetting met bloed. Dit laatste kan op verschillende manieren, bijvoorbeeld bij verslaafden die elkaars naalden lenen of bij een bloedtransfusie. Ook zwangere vrouwen kunnen het virus aan het baby doorgeven.
Een virus heeft altijd een incubatietijd, de tijd tussen de besmetting en het uitbreken van de ziekte. Bij aids is de gemiddelde incubatietijd 9 ? 10 jaar, na deze periode wordt je dus pas echt ziek, heb je aids. De eerste 9 ? 10 jaar ben je seropositief.
HIV
Aids is een ziekte die bij mensen meestal veroorzaakt wordt door HIV-1. Er is een stamboom van aidsvirussen, daarbij wordt verschil gemaakt tussen mens-virussen (HIV) en aap-virussen (SIV, simian immunodeficiency virus). De mens-virussen worden onderverdeeld in het veel voorkomende HIV-1 en het zeldzame HIV-2, dat vooral voorkomt in West-Afrika. Een besmetting met HIV-1 is fataal, maar mensen die met HIV-2 besmet worden, krijgen niet altijd aids. De aap-virussen kun je splitsen in een Chimpansee-virus, een Roodkopmangab?-virus en verschillende Meerkat-virussen. De verschillen tussen deze virussen komen door verschillen in het erfelijk materiaal, RNA, een stof die sterk lijk op het DNA lijkt.
Virus
Als het aidsvirus eenmaal in de bloedbaan is gekomen gaat het zich voortplanten. Virussen kunnen zich niet alleen voortplanten, ze maken daarbij gebruik van een gastheercel. Die gastheercel spuiten ze vol met hun eigen erfelijk materiaal en die gastheercel gaat dan nieuwe aidsvirus-cellen produceren. Dit is heel simpel gezegd hoe het aidsvirus zich vermenigvuldigd.
Het kan dus ook ingewikkelder: Het aidsvirus is een retrovirus, dat wil zeggen een virus waarvan het genetisch materiaal bestaat uit RNA, ribonucle?nezuur. RNA geeft binnen een cel de genetische informatie door die in het DNA verzameld is.
Een virus is geen cel en heeft geen enzymen waarmee een stofwisseling in stand kan worden gehouden. Daarom dringt een virus levende lichaamscellen binnen en dwingt deze om nieuwe virusdeeltjes te maken die gelijk zijn aan het oorspronkelijk binnengedrongen deeltje. Het virale RNA wordt met behulp van enzymen 'vertaald' tot DNA. Het virale DNA dringt binnen in het DNA van de gastheercel en zet de gastheercel aan tot het maken van viraal RNA voor in het aidsvirus.
Jasje
Eigenlijk is een virus niets meer dan een stukje erfelijk materiaal met een jasje van eiwitcellen aan doet het niets anders dan zichzelf kopi?ren en cellen aanvallen. Het menselijk lichaam maakt antistoffen tegen virussen, bacteri?n en andere micro-organismen om deze uit te roeien. Helaas kan het aidsvirus van jasje veranderen, wat de bestrijding ervan moeilijker maakt. Het is dus niet mogelijk om een antigeen in te spuiten om de produktie van antistoffen te bevorderen, want die helpen maar tegen ??n jasje. Aangezien dit ene jasje al lang weer verder ge?volueerd is heeft het ook geen nut. Het tweede nadeel van dit veranderlijke jasje is het feit dat het aidsvirus zelf niet getraceerd kan worden. De ziekte wordt dan ook vastgesteld door bloed te testen op aanwezigheid van antistoffen.
Als een vrouw zwanger is van een baby kan deze de ziekte aids 'erven', maar ook alleen de antistoffen, dit gebeurt bij 1 op de 4 kinderen van moeders met aids.
Hoofdstuk 3, Het immuun systeem
Bescherming
De hoofdtaak van het immuunsysteem is het beschermen van het menselijk lichaam tegen binnendringende micro-organismen. Een andere taak van het immuunsysteem is het herkennen en afstoten van lichaamsvreemd materiaal (antigeen), zoals kankercellen. Dit gaat ook wel eens mis, bijvoorbeeld bij een getransplanteerd orgaan dat wordt afgestoten.
Immuniteit kan worden onderverdeeld in verschillende soorten, o.a. humorale immuniteit en cellulaire immuniteit. Alleen gewervelde dieren, dus ook de mens, beschikken over een uitgebreid immuunsysteem, dat bestaat uit uitwendige en inwendige organen en veel stoffen.
Uitwendig
Die micro-organismen kunnen het menselijk lichaam aan alle kanten binnendringen. Dit kan bijvoorbeeld via de neus of de mond (bij het inademen), hier raken ze tijdens hun reis naar de longen onherroepelijk verstrikt in het slijm aan de rand van de luchtpijp. Vervolgens wordt het slijm door cili?n, trilhaartjes, naar de keel gestuwd, waarna het wordt doorgeslikt en de micro-organismen door het zuur van de maagsappen zullen worden gedood. De bacteri?n, virussen, schimmels of andere micro-organismen kunnen ook op de huid terecht komen waar ze door een enzym, (lysozym), dat in de talg zit die de huid afscheidt, worden gedood. Micro-organismen die het lichaam via de urinebuis het lichaam proberen binnen te dringen worden over het algemeen door de urine weggespoeld.
Inwendig
Als de microbe het lichaam toch is binnen- gedrongen, zijn er in het lichaam organen die ervoor zorgen dat het micro-organisme zich niet gaat ontwikkelen. Dgeen antistoffen meer aantoonbaar zijn. Als hetzelfde antigeen later weer het lichaam binnendringt kan de antistof sneller aangemaakt worden en blijft die ook langer in het bloed aanwezig, dus is de immuniteit langer.
Cellulaire immuniteit
Bij cellulaire immuniteit spelen de T-lymfocyten een rol. Ook zij vermenigvuldigen zodra ze in aanraking komen met een antigeen, maar T-lymfocyten produceren moleculen die andere cellen van het immuunsysteem stimuleren om te groeien.
T-lymfocyten worden onderverdeeld in cytotoxische lymfocyten en in helper-T-lymfocytklassen. De eerste herkennen en doden de cellen die ge?nfecteerd zijn met de ziekteverwekker, enat doen zij met behulp van bepaalde witte bloedcellen, lymfocyten. De cellen die later lymfocyten worden, ontstaan in het beenmerg. Een deel gaat via het bloed naar de zwezerik en worden T-lymfocyten, die vreemde eiwitten in de bloedbaan ontdekken. Het andere deel blijft achter in het beenmerg en ontwikkelt zich tot B-lymfocyten. De gerijpte T- en B-lymfocyten komen uiteindelijk terecht in de milt of in het lymfatisch stelsel, waar- onder de lymfklieren en de amandelen vallen.
Hun taak is het bloed te controleren op micro-organismen en die uit het bloed te filtreren.
Immunoglobulinen
De antistoffen die het menselijk lichaam produceert worden ook wel immuno-globulinen (Ig) genoemd. Deze verbinden zich met het antigeen zodat het onschadelijk wordt. Er zijn vijf verschillende klassen immunoglobulinen, (IgG, IgA, IgM, IgD en IgE), met ieder hun eigen functie.
Humorale immuniteit
Als B-lymfocyt een antigeen tegenkomt, wordt deze aangezet tot celdeling. Dit gaat zo snel dat een deel van de B-lymfocyten verandert in plasmacellen, die op hun beurt weer immunoglobulinen gaan produceren. Op dat moment stijgt de hoeveelheid antistoffen in het bloed, na verloop van tijd neemt deze af, totdat er na ongeveer twee maanden de tweede stimuleren de B-lymfocyten en helpen macrofagen (bepaalde witte bloedcellen) om micro-organismen op te nemen.
Hoofdstuk 4, Aids en het immuunsysteem
Bloed
Men dacht dat het aidsvirus in het bloed rondzweefde, dat is echter niet het geval. Slechts 2 % van het aidsvirus bevindt zich in het bloed, de overige 98 % zit in de lymfklieren.
T4-cellen
Een symptoom van aids is een verminderde afweer, dat komt omdat HIV een klein deel van de T-lymfocyten besmet, namelijk de T4-cellen, ook wel CD4-cellen genoemd. Deze kunnen hun 'beroep' dus niet meer uitoefenen, ze doden de cellen die geinfecteerd zijn met het aidsvirus niet meer.
Er wordt maar een klein deel van de T-lymfocyten besmet en toch richt het aidsvirus een enorme schade aan. Dit komt waarschijnlijk omdat de eiwitten van het aidsvirus zich hechten aan de cellen die het HIV aanvallen. Deze worden dan door de cytotoxische T-lymfocyten aangezien als geinfecteerde cellen (terwijl ze dat niet zijn) en worden gedood.
HIV besmet niet alleen cytotoxische T-lymfocyten en helper-T-lymfocyten, maar ook macrofagen. De macrofagen kunnen dan geen micro-organismen meer doden.
Onderzoek
De eerste immunologische studies werden gedaan in 1981. In 1980 was men al in staat om de T4-cellen te traceren in het bloed. Er werd een verlies van de T4-cellen geconstateerd, wat de onderzoekers zagen als een aanwijzing voor de verwoestende werking van het aidsvirus in het afweersysteem. Pas in 1984 werd duidelijk dat de T4-cellen zelf de receptor, de ontvanger van het aidsvirus was.
Miljard
Mensen hebben een voorraad van tweehonderd miljoen T4-cellen. Als iemand besmet is met het aidsvirus, heeft die persoon ongeveer een miljard T4-cellen in zijn of haar lichaam zitten, die besmet zijn met het aidsvirus. Als het afweersysteem haar werk goed doet, worden er dus iedere dag een miljard T4-cellen vervangen. Zo wordt het afweersysteem dag in dag uit zwaar op de proef gesteld. Op een gegeven moment kan het afweersysteem het niet meer bijbenen en 'sterven' er iedere dag meer T4-cellen dan dat er bijgemaakt worden. Hoe de T4-cellen verdwijnen is niet helemaal duidelijk. Er zijn twee theorie?n voor: Of het afweersysteem heeft bepaalde killer-cellen die ge?nfecteerde T4-cellen doden voordat het virus kans heeft gezien om naar buiten te komen, of de cellen gaan kapot nadat het virus zichzelf heeft vermenigvuldigd.