Samenvatting: Spraakkunst en Zinsleer
? Pulmans Sophie 2005
Nederlands
Zinsdelen
* Wel en niet staan altijd in een apart zinsdeel
* V??r de pv staat slechts ??n zinsdeel
Onderwerp
Er zijn verschillende onderwerpen:
* Plaatsonderwerp (er..)
* Voorlopig onderwerp (het..)
Staat in de plaats van het echte onderwerp dat later in de zin volgt.
Bv: Het is een hele opluchting dat Ellen haar rijbewijs gehaald heeft.
* Herhaald onderwerp (dat..)
Dat ze haar rijbewijs gehaald heeft, dat is een opluchting.
* Loos onderwerp (het)
?het? heeft niet echt een betekenis.
Bv: Het heeft nu al 3 dagen geregend.
Je hebt enkelvoudige zinnen, en samengestelde zinnen.
Enkelvoudige zinnen zijn zinnen met slechts 1 pv.
Samengestelde zinnen zijn zinnen met meerdere pv?s.
Gezegden
Er zijn 2 soorten gezegden:
* Werkwoordelijk gezegde (= actie-zin)
Het wwg bestaat uit alle werkwoorden uit een zin.
* Naamwoordelijk gezegde (= is-zin)
Het nwg bestaat uit het kww (zie compendium pagina 89 + blijken!! ) en een
predikaatsnomen, ofwel het nwd, het deel van de zin dat wat meer zegt over het
kww.
Wederkerend voornaamwoord
Het wederkerend voornaamwoord is een eigenlijk een verplicht wederkerend voornaamwoord. Je kan het niet vervangen door een ander onderwerp, of LV.
Bv: Vader vergist zich.
Zich is het wederkerend voornaamwoord, vader kan de hond niet vergissen.
Vader scheert zich.
Zich kan hier vervangen worden door de hond, zijn zoon, ..
Zich is hier een LV.
Transitieve en intransitieve werkwoorden
Een transitief werkwoord is een werkwoord met een LV, je kan in de zin iets/iemand v??r het werkwoord plaatsen.
Bv: iets vinden, iemand zoeken, iets melden, ..
Een intransitief werkwoord is een werkwoord zonder LV, je kan niets v??r het werkwoord plaatsen in de zin. (erna eventueel wel)
Bv: vallen, zorgen voor, bestaan uit, ..
Lijdend voorwerp
Enkele aandachtspuntjes bij het lv:
* een LV komt nooit voor met een voorzetsel!
* bij een kww in de zin, moet je niet gaan zoeken naar een lv, dan is er sprake van een
pn. (predikaatsnomen)
Het lv zoek je door je af te vragen: wie/wat + pv + o ?
Meewerkend voorwerp
Het mv is het voorwerp dat het onderwerp ?help? met diens handeling.
Je vindt het mv door: 1) pv moet ongeveer betekenen ?mededelen / geven?
2) aan / voor wie ..?
Voor het zinsdeel met een mv kan je aan / voor voorplaatsen.
Bv: Zij heeft (aan) hem een cd gegeven.
Voorzetselvoorwerp
Het heeft een minder letterlijke betekenis dan het mv.
Het voorzetsel kan je nooit weglaten in een zin.
Er zijn ook enkele regels voor het vv: 1) het zinsdeel moet beginnen met een voorzetsel
2) zoek het hoofdww, is er een vaste band met het
voorzetsel?
Hier kan een pn perfect samengaan met een vv.
Bv: Elke keer weer bluft hij met zijn prestaties.
Bepalingen
Dit jaar zijn er slechts 4 verschillende bepalingen.
* Plaats (waar?)
* Tijd (wanneer?)
* Wijze (hoe/welke wijze?)
* Reden (waarom/waardoor?)
Je hebt ook een BWB of een BVB
Zoek het kernwoord in de zin, en duid dat aan.
Is het kernwoord zelfstandig, dan is het een BVB, is het kernwoord niet zelfstandig, dan is de bepaling een BWB. Bij een zelfstandig kernwoord kan je een lidwoord toevoegen (de/het).
Bv: een klein meisje (= een BVB)
Heel langzaam (= een BWB)
Let op!
Een voorzetsel v??r een kern mag je niet aanduiden, erna wel!
Een lidwoord duid je ook aan, voor of na de kern.
? Pulmans Sophie 2005
Nederlands
Zinsdelen
* Wel en niet staan altijd in een apart zinsdeel
* V??r de pv staat slechts ??n zinsdeel
Onderwerp
Er zijn verschillende onderwerpen:
* Plaatsonderwerp (er..)
* Voorlopig onderwerp (het..)
Staat in de plaats van het echte onderwerp dat later in de zin volgt.
Bv: Het is een hele opluchting dat Ellen haar rijbewijs gehaald heeft.
* Herhaald onderwerp (dat..)
Dat ze haar rijbewijs gehaald heeft, dat is een opluchting.
* Loos onderwerp (het)
?het? heeft niet echt een betekenis.
Bv: Het heeft nu al 3 dagen geregend.
Je hebt enkelvoudige zinnen, en samengestelde zinnen.
Enkelvoudige zinnen zijn zinnen met slechts 1 pv.
Samengestelde zinnen zijn zinnen met meerdere pv?s.
Gezegden
Er zijn 2 soorten gezegden:
* Werkwoordelijk gezegde (= actie-zin)
Het wwg bestaat uit alle werkwoorden uit een zin.
* Naamwoordelijk gezegde (= is-zin)
Het nwg bestaat uit het kww (zie compendium pagina 89 + blijken!! ) en een
predikaatsnomen, ofwel het nwd, het deel van de zin dat wat meer zegt over het
kww.
Wederkerend voornaamwoord
Het wederkerend voornaamwoord is een eigenlijk een verplicht wederkerend voornaamwoord. Je kan het niet vervangen door een ander onderwerp, of LV.
Bv: Vader vergist zich.
Zich is het wederkerend voornaamwoord, vader kan de hond niet vergissen.
Vader scheert zich.
Zich kan hier vervangen worden door de hond, zijn zoon, ..
Zich is hier een LV.
Transitieve en intransitieve werkwoorden
Een transitief werkwoord is een werkwoord met een LV, je kan in de zin iets/iemand v??r het werkwoord plaatsen.
Bv: iets vinden, iemand zoeken, iets melden, ..
Een intransitief werkwoord is een werkwoord zonder LV, je kan niets v??r het werkwoord plaatsen in de zin. (erna eventueel wel)
Bv: vallen, zorgen voor, bestaan uit, ..
Lijdend voorwerp
Enkele aandachtspuntjes bij het lv:
* een LV komt nooit voor met een voorzetsel!
* bij een kww in de zin, moet je niet gaan zoeken naar een lv, dan is er sprake van een
pn. (predikaatsnomen)
Het lv zoek je door je af te vragen: wie/wat + pv + o ?
Meewerkend voorwerp
Het mv is het voorwerp dat het onderwerp ?help? met diens handeling.
Je vindt het mv door: 1) pv moet ongeveer betekenen ?mededelen / geven?
2) aan / voor wie ..?
Voor het zinsdeel met een mv kan je aan / voor voorplaatsen.
Bv: Zij heeft (aan) hem een cd gegeven.
Voorzetselvoorwerp
Het heeft een minder letterlijke betekenis dan het mv.
Het voorzetsel kan je nooit weglaten in een zin.
Er zijn ook enkele regels voor het vv: 1) het zinsdeel moet beginnen met een voorzetsel
2) zoek het hoofdww, is er een vaste band met het
voorzetsel?
Hier kan een pn perfect samengaan met een vv.
Bv: Elke keer weer bluft hij met zijn prestaties.
Bepalingen
Dit jaar zijn er slechts 4 verschillende bepalingen.
* Plaats (waar?)
* Tijd (wanneer?)
* Wijze (hoe/welke wijze?)
* Reden (waarom/waardoor?)
Je hebt ook een BWB of een BVB
Zoek het kernwoord in de zin, en duid dat aan.
Is het kernwoord zelfstandig, dan is het een BVB, is het kernwoord niet zelfstandig, dan is de bepaling een BWB. Bij een zelfstandig kernwoord kan je een lidwoord toevoegen (de/het).
Bv: een klein meisje (= een BVB)
Heel langzaam (= een BWB)
Let op!
Een voorzetsel v??r een kern mag je niet aanduiden, erna wel!
Een lidwoord duid je ook aan, voor of na de kern.
? Pulmans Sophie 2005