Samenvatting: Overheid (lesbrief) begrippen
Begrippenlijst Overheid
aanbodeconomie Een stroming in de economische theorie die de aandacht vooral richt op de knelpunten die zich voordoen bij de beschikbaarheid en de kwaliteit (productiviteit) van de productiefactoren, dus op de omvang en de ontwikkeling van de productiecapaciteit van een land. Deze stroming wordt ook wel met supply side economie aangeduid.
accijns Een prijsverhogende heffing die de overheid legt op bepaalde goederen, bijvoorbeeld benzine, tabak en alcohol. De ondernemers moeten de accijns innen en aan de overheid afdragen.
aflossing De terugbetaling van (een deel van) een schuld.
aftrekpost (bij inkomstenbelasting) Een bedrag dat bij de berekening van het belastbaar inkomen in mindering mag worden gebracht op het bruto inkomen. Het gaat daarbij om:
- beroepskosten: kosten om inkomen te verwerven (o.a. reiskosten)
- persoonlijke verplichtingen (o.a. rente)
- buitengewone lasten (o.a. ziektekosten)
- giften (o.a. kerk)
afwentelen (van lasten) Het gedrag waarbij mensen erin slagen -door aanpassing van hun inkomen en prijzen- lasten zoals belastingen en sociale premies over te dragen op andere deelnemers aan het economisch verkeer.
afwenteling Hiermee wordt bedoeld dat iemand of een onderneming in staat is om kosten of kostenstijgingen door anderen te laten betalen. Bijvoorbeeld: als de invoerprijzen stijgen, kunnen de importeurs (die duurder moeten inkopen) hun verkoopprijzen verhogen zodat de hogere invoerprijzen eigenlijk door die klanten moeten worden opgebracht. Ander voorbeeld: als de belastingtarieven omhoog gaan (zodat werknemers minder nettoloon overhouden) kunnen de vakbonden hogere lonen eisen; als dat lukt betalen de werkgevers uiteindelijk de hogere belastingen. In beide gevallen is er sprake van afwenteling.
algemene rekenkamer Een instelling die toezicht houdt op de Staat en op instellingen die wettelijke taken uitvoeren (zoals de garages die de verplichte APK-keuring uitvoeren) en/of nauwe financi?le banden met de Staat hebben (zoals onderwijsinstellingen). Het toezicht heeft betrekking op de vraag of de instellingen wel verantwoord met hun geld omgaan.
allocatiefunctie (van de overheid) De invloed van de overheid op de aanwending van de productiefactoren en dus op de omvang, de samenstelling en de ontwikkeling van de nationale productie.
allocatie De verdeling van de productiefactoren over de bedrijven en de overheid. Het gaat daarbij om vragen zoals wat wordt er geproduceerd, door wie wordt dat geproduceerd, hoeveel wordt er geproduceerd en waar wordt er geproduceerd.
anti-cyclische begrotingspolitiek De overheid probeert door haar uitgaven en/of inkomsten de conjunctuurcyclus te dempen: bij onderbesteding een groter begrotingstekort (lagere belastingen, meer uitgaven) en bij overbesteding een kleiner begrotingstekort (hogere belastingen, minder uitgaven).
balans Momentopname van de bezittingen (activa) enerzijds en schulden en eigen vermogen (passiva) anderzijds. Een balans ziet er schematisch als volgt uit:
debet credit
bezittingen schulden
eigen vermogen
Het eigen vermogen is het verschil tussen de waarde van de bezittingen en het totale bedrag van de schulden. Elke afzonderlijke vermelding op een balans wordt een balanspost genoemd. De balanspost 'bezittingen' kan ook uitgesplitst worden in bijvoorbeeld de balansposten 'grond', 'gebouwen' et cetera.
begroting Overzicht van geraamde ontvangsten en geraamde uitgaven voor een komende periode. Van een begrotingstekort is sprake als de geraamde ontvangsten kleiner zijn dan de geraamde uitgaven. Zijn de geraamde ontvangsten groter dan de geraamde uitgaven, dan is er sprake van een begrotingsoverschot.
begrotingsoverschot →begroting
begrotingstekort →begroting
belastbaar inkomen (bij inkomstenbelasting) Het bruto inkomen verminderd met alle aftrekposten.
belasting- en premiedruk →collectieve lastendruk
belastingdruk
- Gemiddelde belastingdruk
Het totale bedrag aan verschuldigde belasting als percentage van het totale inkomen.
- Marginale belastingdruk
De verschuldigde bedrag aan belasting dat betrekking heeft op de top van het inkomen als percentage van de top van het inkomen.
belastingfraude →belastingontduiking
belasting Een gedwongen betaling aan de overheid waarvoor de overheid geen individueel aanwijsbare tegenprestatie levert.
belastingontduiking Het in strijd met de wet ontgaan van het betalen van belastingen bijvoorbeeld door zwart te werken, inkomsten niet (volledig) op te geven et cetera.
belastingontwijking Het niet in strijd met de wet ontgaan van het betalen van belastingen bijvoorbeeld door minder te werken, bepaalde goederen niet meer te kopen, te gaan wonen in het buitenland et cetera.
belastingtarief Het percentage dat over de belastinggrondslag moeten worden gehanteerd om het belastingbedrag te bepalen. Het belastingtarief kan soms bestaan uit een samenstel van percentages zoals bij de omzet- en de inkomstenbelasting.
beleid Het geheel van maatregelen bedoeld om een bepaald doel te bereiken. Werkgelegenheidsbeleid bijvoorbeeld kan inhouden dat de arbeidskosten worden verlaagd in de hoop dat de werkgevers meer mensen gaan aanstellen zodat de werkloosheid afneemt. Aan het voeren van een beleid gaan vaak politieke keuzes vooraf.
beleidsvariant Bij het maken van voorspellingen over de ontwikkeling van onze economie in de komende periode gaat het Centraal Planbureau uit van de door het kabinet te voeren economische politiek. Daarbij kan het effect van verschillende soorten overheidsbeleid worden berekend.
bemoeigoederen Kun je indelen in meritgoederen en demeritgoederen. Dit zijn goederen die door de overheid gestimuleerd worden (meritgoederen) of juist ontmoedigd worden (demeritgoederen). De overheid stimuleert het gebruik van meritgoederen met subsidies. Denk hierbij aan onderwijs, openbaar vervoer, zwenbad, etc.. Demeritgoederen ontmoedigt de overheid door er bijvoorbeeld extra heffingen op te leggen (accijns op rookwaren en alcohol).
bestedingsevenwicht Situatie waarbij de bestedingen in een land gelijk zijn aan de productiecapaciteit van dat land.
betalingsbalans Een overzicht van alle ontvangsten van en betalingen aan het buitenland gedurende een bepaalde periode. De betalingsbalans bestaat uit de volgende deelrekeningen: goederenrekening, dienstenrekening, inkomensrekening, kapitaalrekening en salderingsrekening. De eerste drie rekeningen kunnen worden samengevat als de lopende rekening. Bij een overschot respectievelijk een tekort wordt wel gesproken van een actieve respectievelijk een passieve betalingsbalans of actieve respectievelijk passieve deelrekening van de betalingsbalans.
categoriale inkomensverdeling De verdeling van inkomens over de categorie?n arbeid (loon), kapitaal (rente), natuur (pacht) en management of ondernemerschap (winst). Doorgaans wordt het inkomen verdeeld in twee groepen: arbeidsinkomen en overig inkomen.
collectieve goederen Goederen die niet via de markt kunnen worden geleverd doordat ze niet splitsbaar zijn in over de markt verhandelbare eenheden, dat wil zeggen dat er geen individuele prijs voor kan worden berekend. Collectieve goederen kunnen daardoor enkel via de overheid tot stand komen.
collectieve lasten Deze omvatten de belastingen, de premies voor de sociale verzekeringen en enkele niet-belastingmiddelen zoals de omroepbijdrage, schoolgeld en milieuheffingen.
collectieve lastendruk De collectieve lasten uitgedrukt in een percentage van het nationale inkomen.
collectieve uitgaven De uitgaven van de collectieve sector. In grote trekken bestaan ze uit collectieve bestedingen (salarissen ambtenaren, aanschaf goederen en gebouwen, investeringen et cetera) en uit de zogeheten overdrachtsuitgaven (sociale uitkeringen, subsidies et cetera).
conjunctuur De vraagkant van de economie: de hoogte van het nationale inkomen wordt bepaald door de omvang van de nationale bestedingen.
- Het begrip conjunctuur kan in Keynesiaanse zin worden gebruikt waarbij de omvang van de bestedingen wordt afgezet tegen de productiecapaciteit. Er wordt dan onderscheid gemaakt in overbesteding, onderbesteding en bestedingsevenwicht.
- Het begrip conjunctuur kan ook in algemene zin worden gebruikt en duidt dan op de ontwikkeling van de economische bedrijvigheid zoals die tot uitdrukking komt in conjunctuurindicatoren zoals de orderportefeuille van bedrijven, de index van het consumentenvertrouwen, de omvang van de kredietverlening, de omvang van de investeringen en de ontwikkeling van de werkgelegenheid. De conjunctuurontwikkeling wordt doorgaans uitgedrukt als de fluctuatie van de groei van het (re?le) nationale inkomen ten opzichte van de trendmatige groei.
conjunctuurcyclus De opeenvolging van perioden met toe- en afnemende groei van het nationale inkomen. Daarbij worden de volgende fasen onderscheiden:
opgaande conjunctuur neergaande conjunctuur
conjunctureel herstel (van dal tot trendwaarde) conjuncturele afzwakking (van top tot trendwaarde)
hoogconjunctuur (van trendwaarde tot top) laagconjunctuur / recessie (van trendwaarde tot dal)
Met trendwaarde wordt bedoeld de trendmatige groei van het nationale inkomen; met top het hoogste groeipercentage en met dal het laagste. Een volledige conjunctuurcyclus van dal tot dal of van top tot top wordt met conjunctuurgolf aangeduid.
conjunctuurwerkloosheid Werkloosheid die een gevolg is van het tekort schieten van de bestedingen ten opzichte van de productiecapaciteit (onderbesteding) waardoor het beschikbare arbeidspotentieel niet volledig kan worden benut.
crowding out Het verschijnsel dat de ene uitgavencategorie door een andere wordt verdrongen. Als de overheid bijvoorbeeld veel geld leent op de kapitaalmarkt kan daardoor de kapitaalmarktrente omhoog gaan waardoor bedrijven problemen krijgen met het lenen van geld: particuliere investeringen worden dan verdrongen door overheidsbestedingen. Bovendien stijgen de rentelasten van de overheid zodat in de toekomst andere uitgaven dan rente wellicht in het gedrang komen.
decentralisatie (bij de overheid) Het proces dat de centrale overheid steeds meer taken afstoot naar de lagere overheden ten koste van haar eigen beleidsruimte
degressieve belasting De totaal verschuldigde belasting neemt af als percentage van het inkomen naarmate het inkomen hoger is: de gemiddelde belastingdruk daalt. Het begrip degressief wordt hier algemener gebruikt dan in de wiskundige betekenis.
demerit goods Goederen waarvan de overheid het gebruik wil afremmen door bijvoorbeeld het opleggen van een heffing (accijns) omdat ze het gebruik niet verstandig vindt: denk aan sigaretten en alcohol.
denivelleren Verschillen groter maken. Meestal wordt dat in verhouding gezien. Een voorbeeld met inkomens. Als A eerst 1000 gulden verdient en B 2000 gulden is de verhouding tussen het inkomen van A en B 1 : 2. Als A nu 500 gaat verdienen en B 1500 gulden, blijft het verschil 1000 gulden maar de verhouding wordt 1 : 3. De inkomens zijn gedenivelleerd, in verhouding zijn de verschillen groter geworden; eerst verdiende B twee zo veel als A en nu drie keer zo veel.
deregulering (bij de overheid) Het afschaffen of verzachten van beperkende regels en wetten.
directe belasting Belasting die aan personen of bedrijven worden opgelegd. Het is de bedoeling dat zo'n belasting werkelijk drukt op wie de aanslag krijgt, met andere woorden dat deze belasting niet op anderen wordt afgewenteld. Tot de directe belastingen worden gerekend de inkomstenbelasting (met als voorheffing de loonbelasting), de vennootschapsbelasting en de vermogensbelasting. Deze groep van belastingen wordt ook aangeduid met 'belastingen op inkomen, winst en vermogen'.
draagkracht (bij belastingen) Bij belastingheffing naar draagkracht tracht men de hoogste inkomenstrekkers relatief zwaarder te belasten dan de lagere.
duurzame economische groei Groei van productie en consumptie die niet ten koste gaat van (de welvaartsbeleving van) de komende generaties.
economische en monetaire unie Een economische unie uitgebreid met een monetaire unie inhoudende een gemeenschappelijke munt, een gemeenschappelijke centrale bank en een centraal (geco?rdineerd) monetair beleid.
economische groei Toeneming van de behoeftebevrediging voorzover daarbij beslag gelegd wordt op schaarse (alternatief aanwendbare) middelen. Deze definitie van economische groei sluit aan bij het ruime welvaartsbegrip. Dit wordt onderscheiden van het enge welvaartsbegrip waarbij het gaat om de (gemeten) productiegroei. Daarnaast wordt nog het begrip welzijn onderscheiden.
economische orde De economische organisatie van de maatschappij: de manier waarop de beslissingen van consumenten, producenten, overheid en belangenorganisaties op elkaar worden afgestemd. Het gaat daarbij om vragen als: wat wordt er geproduceerd, hoeveel, waar, door wie, voor wie et cetera. Onderscheiden worden twee hoofdtypen met elk twee verschijningsvormen:
markteconomie (marktmechanisme) planeconomie (budgetmechanisme)
volkomen concurrentie democratisch budgetmechanisme
onvolkomen concurrentie bureaucratisch budgetmechanisme
In de praktijk is er meestal sprake van een gemengde economische orde, waarbij zowel elementen van het markt- als van het budgetmechanisme een rol spelen.
economische politiek Het overheidsbeleid dat gericht is op het verwezenlijken van de doelstellingen op economisch terrein: volledige werkgelegenheid, evenwichtige groei, evenwichtige betalingsbalans, stabiel prijsniveau, rechtvaardige inkomensverdeling.
evenwichtige arbeidsmarkt Er is geen langdurige werkloosheid en er is ook geen langdurig tekort aan arbeidskrachten. De werkloosheid hoeft dus niet nul te zijn omdat er altijd wel enige frictiewerkloosheid zal zijn en ook enige seizoenwerkloosheid. De arbeidsmarkt is dus in evenwicht als er geen conjunctuur- en geen structuurwerkloosheid bestaat.
evenwichtige betalingsbalans De inkomsten op de betalingsbalans (export van goederen en diensten, ontvangen inkomens, import van kapitaal) zijn gelijk aan de uitgaven op de betalingsbalans (import van goederen en diensten, betaalde inkomens, export van kapitaal).
evenwichtige economische groei →duurzame economische groei
externe effecten Kosten (nadelen) of opbrengsten (voordelen) van productie en consumptie die niet in de prijzen van de producten zijn opgenomen, maar wel de welvaart be?nvloeden. In het eerste geval spreekt men van negatieve externe effecten (maatschappelijke kosten) en in het tweede geval van positieve externe effecten (maatschappelijke baten). Externe effecten veroorzaken een onderscheid tussen welvaartsgroei en productiegroei.
financieringstekort Het verschil tussen de uitgaven van de staat (exclusief de aflossing op de staatsschuld) en de ontvangsten van de staat. Anders gesteld: het financieringstekort is gelijk aan het begrotingstekort minus de aflossing op de staatsschuld. Het financieringstekort is gelijk aan de toename van de staatsschuld in enig jaar.
financieringsoverschot Het verschil tussen de ontvangsten van de staat en de uitgaven (exclusief de aflossing op de staatsschuld) van de staat. Anders gesteld: het financieringsoverschot is gelijk aan het begrotingsoverschot plus de aflossing op de staatsschuld.
fiscaal Hiermee wordt verwezen naar de belasting(dienst). Een fiscale meevaller betekent bijvoorbeeld dat er minder belasting hoeft te worden betaald dan werd verwacht. Een 'fiscale maatregel' wil zeggen dat er iets met de belasting of de belastingtarieven gebeurt.
fraude →oneigenlijk gebruik
gecentraliseerde besluitvorming Er is sprake van gecentraliseerde besluitvorming indien vrijwel alle besluiten op een hoog niveau worden genomen en wel door mensen die vaak met de uitvoering van die besluiten zelf niet direct te maken hebben. Bijvoorbeeld de directie van een bedrijf beslist hoe werknemers de taken moeten verdelen, wanneer er pauzes zijn.
gedecentraliseerde besluitvorming Er is sprake van gedecentraliseerde besluitvorming indien besluiten op een zo laag mogelijk niveau worden genomen en wel door de mensen die met de uitvoering van die besluiten zelf direct te maken hebben. Bijvoorbeeld werknemers die zelf afspreken hoe de taken worden verdeeld, wanneer er pauzes zijn.
gemengde economische orde →gemengde economie
gemengde economie Economie waarin het marktmechanisme een belangrijke rol speelt, maar waarin de organisatie ook voor een deel via het budgetmechanisme loopt.
geldmarkt Er wordt onderscheid gemaakt tussen:
Geldmarkt in enge zin Geldmarkt in ruime zin
de schuldpositie van de banken bij De Nederlandsche Bank (DNB): het saldo van het tegoed bij DNB enerzijds en de opgenomen voorschotten in rekening-courant en (speciale) beleningen anderzijds de markt voor kortlopend vermogen (oorspronkelijke looptijd korter dan twee jaar): termijndeposito's, daggeldleningen, persoonlijke leningen et cetera
herverdelingsfunctie (van de overheid) →verdelingsfunctie (van de overheid)
indirecte belasting Belastingen op bestedingen. Het is de bedoeling dat deze belasting drukt op een ander dan diegene die de aanslag krijgt, met andere woorden dat deze belasting op anderen wordt afgewenteld bijvoorbeeld door deze in de verkoopprijs op te nemen. Tot de indirecte belastingen worden onder meer gerekend de omzetbelasting (BTW), de accijnzen, en de invoertarieven. Deze groep van belastingen wordt ook aangeduid met 'kostprijsverhogende belastingen'.
inflatiecorrectie (volledige) Vergroting van de schijven van de inkomstenbelasting en de belastingvrije som met een percentage gelijk aan de gemiddelde prijsstijging waardoor de gemiddelde belastingdruk niet stijgt enkel ten gevolge van de prijscompensatie.
infrastructuur De manier waarop een land of een gebied door de mens is ingericht, dus het geheel van wegen, kanalen, havens, vliegvelden, telefoon- en elektriciteitsverbindingen en dergelijke.
inkomensdenivellering Het vergroten van de relatieve inkomensverschillen: het gaat dus om de verhoudingen en niet om de absolute cijfers.
inkomensheffing De som van de verschuldigde inkomstenbelasting en de premies volksverzekeringen.
inkomensverdeling Kan op verschillende manieren worden weergegeven:
- Personele inkomensverdeling: geeft aan hoe het inkomen over mensen / huishoudens verdeeld is.
- Categoriale inkomensverdeling: geeft aan hoe het inkomen over de productiefactoren verdeeld is.
inkomstenbelasting Belasting die mensen over hun inkomsten moeten betalen. De inkomstenbelasting wordt ge?nd door middel van aanslagen en via inhouding van voorheffingen zoals de loonbelasting.
innovatie De succesvolle invoering van nieuwe of vernieuwde producten (productinnovatie) of productieprocessen (procesinnovatie).
institutionele belegger Belegger die via premies of andere periodieke stortingen aan kapitaal komt dat langlopend beschikbaar is en dus op langere termijn moet worden belegd: levensverzekeringsmaatschappij, pensioenfonds.
inverdieneffecten (bij de overheid) Compensatie voor toegenomen overheidsuitgaven bestaande uit dalende overdrachtsuitgaven en stijgende belastingopbrengsten als gevolg van de groei van het nationale inkomen door die toegenomen overheidsuitgaven.
kapitaalmarkt Het geheel van de vraag naar en het aanbod van vermogen met een lange looptijd (oorspronkelijke looptijd langer dan twee jaar): aandelen, obligaties, hypothecaire leningen et cetera.
kapitaalmarktrente Rente bij langlopend krediet: lange rente.
kapitalisme Ondernemingsgewijze productie met priv?-bezit van kapitaal.
kartel Een overeenkomst tussen twee of meer ondernemingen om de concurrentie te beperken.
- Prijskartel: de ondernemers maken afspraken over de prijs.
- Productiekartel: de ondernemers maken afspraken over de omvang en de verdeling van de productie.
- Rayonkartel: de ondernemingen verdelen de markt onder elkaar.
kartelvorming Het aangaan van een kartel (concurrentiebeperkende afspraak) door ondernemingen.
keynesiaans beleid Naar gelang de conjuncturele omstandigheden vergroot of verkleint de overheid de totale vraag naar goederen en diensten bijvoorbeeld via het vergroten of verkleinen van haar begrotingstekort (anti-cyclisch begrotingsbeleid) of vergroot of verkleint de centrale bank de geldhoeveelheid bijvoorbeeld via de monetaire kasresereveregeling (geldhoeveelheidsbeleid).
keynesianen Economen die veronderstellen dat markten niet flexibel werken en dat arbeid en kapitaal beperkt substitueerbaar zijn zodat evenwicht alleen kan ontstaan als de overheid met name via bestedingsbeleid en monetair beleid de helpende hand biedt.
klassieken Economen die veronderstellen dat de markten flexibel werken en dat arbeid en kapitaal substitueerbaar zijn en dat het marktmechanisme er voor zorgt dat de productiecapaciteit in de loop van de tijd volledig bezet blijft. De overheid moet zich in deze visie minimaal met de economie bemoeien.
koersrisico Het nadeel dat ontstaat als de koers van een valuta stijgt of daalt. Als iemand 1.000 dollar heeft gekocht voor 2 gulden per stuk (waarde dus 2.000 gulden) en de koers daalt naar 1,80 gulden dan is dat dollarbezit nog maar 1.800 gulden waard. Een koersstijging kan ook vervelend zijn. Als iemand op rekening goederen koopt in de VS voor 2.000 dollar bij een koers van 2 gulden (kosten 4.000 gulden) stijgen de kosten tot 3.000 dollar als bij afrekening de dollarkoers 2,50 gulden blijkt te zijn.
koppeling De ontwikkeling van een grootheid wordt afhankelijk gesteld van de ontwikkeling van een andere grootheid, bijvoorbeeld de stijging van de sociale uitkeringen wordt afgestemd op de loonstijging in het bedrijfsleven.
liberalisme Opvatting dat de rol van de overheid beperkt moet blijven tot het handhaven van de orde en de buitenlandse politiek.
maatschappelijke kosten →externe effecten
marginaal belastingtarief Belastingpercentage van de hoogste schijf die op een belastbare som van toepassing is.
markteconomie Een economie waarin het marktmechanisme een overheersende rol speelt hetgeen niet hoeft te betekenen dat er sprake is van volkomen concurrentie
marktmechanisme Het geheel van vraag en aanbod waarbij de prijs als signaal tussen vragers en aanbieders zodanig werkt dat er evenwicht tussen vraag en aanbod ontstaat. Hierbij kan er sprake zijn van volkomen concurrentie en van onvolkomen concurrentie.
mededingingswet (ingaande 1 januari 1998) De mededingingswet verbiedt:
- kartels
- misbruik van economische machtsposities
- concentraties van ondernemingen zonder voorafgaande melding
Alle kartelafspraken (verticaal en horizontaal) die de concurrentie beperken zijn verboden, tenzij uitdrukkelijk is toegestaan. Concurrentiebeperkende afspraken kunnen betrekking hebben op prijzen, verdeling van markten, leveringscondities et cetera. Er kunnen ontheffingen op dit algemene verbod worden verleend. Ontheffingen gelden bijvoorbeeld voor franchise, onderzoek en ontwikkeling.
Economische machtsposities zijn niet verboden maar wel misbruik daarvan bijvoorbeeld indien extreem hoge prijzen worden gevraagd. Bij misbruik kunnen maatregelen genomen worden zoals het verbieden van activiteiten die alleen mogelijk zijn dankzij de machtspositie.
Het ontstaan van concentraties (door fusie, overname, joint venture) moet worden gemeld zodat kan worden onderzocht of de concurrentie niet te veel wordt belemmerd. Is dat het geval, dan kan zo'n concentratie verboden worden.
De uitvoering van de wet ligt bij de NMa (Nederlandse Mededingingsautoriteit).
merit goods →bemoeigoederen
miljoenennota Regeringsnota die jaarlijks op Prinsjesdag verschijnt. Deze bevat een beschrijving van de sociaal-economische situatie, een samenvatting van de rijksbegroting en een toelichting op het begrotingsbeleid.
motorrijtuigenbelasting Deze belasting moet worden betaald om met een motorvoertuig (auto, motor) van de weg gebruik te mogen maken.
niet-belastingmiddelen Verzamelnaam voor diverse inkomsten van de collectieve sector: van retributies (kosten van een paspoort en de omroepbijdrage bijvoorbeeld), sommige
nivelleren Verschillen kleiner maken. Meestal wordt dat in verhouding gezien. Een voorbeeld met inkomens. Als A eerst 1000 gulden verdient en B 2000 gulden is de verhouding tussen het inkomen van A en B 1 : 2. Als A nu 2000 gaat verdienen en B 3000 gulden, blijft het verschil 1000 gulden maar de verhouding wordt 1 : 1,5. De inkomens zijn genivelleerd, in verhouding zijn de verschillen kleiner geworden; eerst verdiende B twee zo veel als A en nu nog maar anderhalf keer.
obligatie(lening) Een obligatie is een bewijs van deelname in een obligatielening. Een obligatielening is een krediet dat is aangetrokken door de schuld te splitsen in kleine verhandelbare eenheden (de obligaties).
omslagstelsel Financieringsstelsel van sociale zekerheid waarbij de in een bepaald jaar op te brengen premies zijn afgestemd op het totaal van de in dat jaar te betalen uitkeringen. Er wordt voor die uitkeringen dus niet door de uitkeringsgerechtigden gespaard zoals bij het kapitaaldekkingsstelsel het geval is.
onderhandse lening Een lening die tussen een beperkt aantal partijen wordt afgesloten (niet via de openbare markt dus) waarbij de voorwaarden aan de omstandigheden kunnen worden aangepast.
oneigenlijk gebruik Een wat nettere uitdrukking voor misbruik. Het gaat om het (legaal, dus niet in strijd met de wet) gebruik maken van regelingen en voorzieningen voor een doel of op een manier die eigenlijk niet bedoeld was. De WAO (arbeidsongeschiktheidswet) was daarvan een voorbeeld. Voor 1995 waren de regels voor afkeuring vrij soepel. Men liet toen veel oudere werknemers afkeuren, niet omdat ze ziek waren en niet meer konden werken, maar omdat ze door bijvoorbeeld een reorganisatie overbodig waren geworden en werkloos zouden worden. Omdat de werkloosheidsuitkering lager was dan de arbeidsongeschiktheidsuitkering werden die werknemers dan maar 'afgekeurd'. In 1995 zijn de regels aanzienlijk aangescherpt en werd dit veel moeilijker. Is het gebruik van regelingen en voorzieningen illegaal (in strijd met de wet dus) dan wordt gesproken over frauduleus gebruik of kortweg fraude.
ontduiken (van belastingen en premies) Het op illegale wijze beperken van het betalen van belastingen en sociale premies bijvoorbeeld door zwart te werken.
ontwijken (van belastingen en premies) Het op legale wijze beperken van het betalen van belastingen en sociale premies bijvoorbeeld door een aanpassing van het bestedingsgedrag.
onzichtbare hand (op de markt) →marktmechanisme
overdrachtsinkomen Inkomen dat niet rechtstreeks in de productie wordt verdiend zoals een sociale uitkering.
overdrachtsuitgaven Overdracht van middelen zonder dat daar een tegenprestatie van de ontvangers tegenover staat. Het kan gaan om overdrachten van de collectieve sector aan andere sectoren in de samenleving (gezinnen en bedrijven), maar ook om overdrachten van een land aan andere landen (bijvoorbeeld ontwikkelingshulp).
overheid Bestaat uit de rijksoverheid (de staat: regering en parlement) en de lagere overheden (provincies, de gemeenten en instellingen zoals waterschappen).
overheidsbestedingen De overheidsconsumptie plus de overheidsinvesteringen.
overheidsconsumptie Aanschaffingen door de overheid van goederen en diensten die binnen (zeer) korte tijd worden verbruikt. Hierbij worden onderscheiden:
- materi?le overheidsconsumptie: goederen en diensten voor direct gebruik
- ambtenarensalarissen
overheidsinvesteringen Aanschaf van kapitaalgoederen in de infrastructurele sfeer zoals wegen, gebouwen en rioleringen door de overheid.
overheidssaldo Het verschil tussen de inkomsten van de overheid en de uitgaven van de overheid: het begrotingstekort.
overheidsschuld Staatsschuld plus de schuld van de lagere overheden.
overheidssector →overheid
overheidsuitgaven Bestaan uit overheidsbestedingen (consumptie en investeringen) en overdrachtsuitgaven (exclusief de overdrachtsuitgaven van de sociale zekerheidsinstellingen).
overig inkomen Daarmee wordt bedoeld de som van de beloning voor kapitaal (rente), natuur (pacht) en ondernemerschap (winst). Dit begrip speelt een rol bij de categoriale inkomensverdeling.
personele inkomensverdeling De verdeling van het verdiende inkomen (toegevoegde waarde) over personen of huishoudens waarbij worden onderscheiden:
Primaire inkomensverdeling Secundaire inkomensverdeling Tertiaire inkomensverdeling
de verdeling van de bruto verdiende inkomens, dus v??r verrekening van inkomensoverdrachten (belastingen en sociale premies) de verdeling na verrekening van bepaalde inkomensoverdrachten (enerzijds directe belastingen en premies sociale verzekering, anderzijds sociale uitkeringen) de secundaire verdeling na verrekening van de betaalde belastingen op goederen (indirecte belastingen) en de ontvangen subsidies op goederen (denk aan de subsidie op een treinkaartje bijvoorbeeld)
planeconomie De economische orde waarin de beslissingen over productie en consumptie worden genomen op basis van een democratisch of bureaucratisch budgetmechanisme.
planmechanisme De manier waarop binnen een planeconomie de prijzen tot stand komen. Daarbij worden onderscheiden het democratisch budgetmechanisme en het bureaucratisch budgetmechanisme.
politiek In het algemeen wordt hiermee bedoeld het maken van keuzes: wat willen we bereiken en hoe willen wij dat bereiken? Als er keuzes zijn gemaakt kan er een beleid worden opgesteld, dat wil zeggen een plan van aanpak: welke maatregelen worden genomen, door wie, wanneer, hoeveel et cetera.
premiedruk
- Gemiddelde premiedruk:
Het totale bedrag aan verschuldigde premie als percentage van het totale inkomen.
- Marginale premiedruk:
De verschuldigde bedrag aan premie dat betrekking heeft op de top van het inkomen als percentage van de top van het inkomen.
prijsmechanisme De manier waarop de prijzen tot stand komen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen het marktmechanisme en het planmechanisme.
privatiseren Het uitbesteden van de productie van collectieve voorzieningen aan ondernemingen in de marktsector.
pro-cyclische begrotingspolitiek De overheid versterkt door haar uitgaven en/of inkomsten de conjunctuurcyclus: indien de conjunctuur aantrekt een groter begrotingstekort (lagere belastingen, meer uitgaven) en indien de conjunctuur stagneert een kleiner begrotingstekort (hogere belastingen, minder uitgaven). Meestal is dit het gevolg van een te laat nemen van maatregelen om de conjunctuur bij te sturen. Ingeval van onderbesteding bijvoorbeeld wil de overheid de belastingtarieven verlagen, maar voordat de besluiten genomen zijn en uitgevoerd kunnen worden is er al weer sprake van overbesteding. Als de belastingtarieven dan toch verlaagd worden, versterkt dat de overbesteding.
profijtbeginsel De gebruiker van een bepaalde overheidsdienst betaalt daarvoor een directe bijdrage.
progressieve belasting De totaal verschuldigde belasting neemt toe als percentage van het inkomen naarmate het inkomen hoger is: de gemiddelde belastingdruk stijgt. Het begrip progressief wordt hier algemener gebruikt dan in de wiskundige betekenis.
proportionele belasting De totaal verschuldigde belasting blijft gelijk als percentage van het inkomen naarmate het inkomen hoger is: de gemiddelde belastingdruk blijft gelijk.
publiekrechtelijk lichaam Instantie die regelingen en voorschriften kan maken die de burgers verplicht zijn na te leven: overheidsinstellingen, waterschappen et cetera.
quasi-collectieve goederen →bemoeigoederen
rechtvaardige inkomensverdeling Inkomensverschillen leveren steeds weer discussie op. Aan de ene kant wordt erkend dat er inkomensverschillen kunnen zijn: sommige mensen werken harder dan andere, voor sommige beroepen moet je lang leren en dus kun je minder lang geld verdienen et cetera. Ook wordt erkend dat inkomensverschillen gunstig kunnen werken: mensen kunnen geprikkeld worden om harder te werken, langer te leren et cetera. Maar er worden ook vraagtekens bij inkomensverschillen gezet: moet iemand meer verdienen omdat hij toevallig meer hersens heeft dan een ander, is de verantwoordelijkheid van een arts groter dan die van een leraar, om maar enkele voorbeelden te noemen. Ook wordt tegen inkomensverschillen ingebracht dat ze sociale onrust kunnen veroorzaken bij de armere mensen (waarom zij wel en wij niet?). Met een rechtvaardige inkomensverdeling wordt dan meestal bedoeld dat de inkomensverschillen groot genoeg zijn om de gunstige effecten te krijgen maar niet zo groot dat de ongunstige effecten optreden.
rentepolitiek (van DNB) Een verhoging respectievelijk verlaging van de voorschotrente door De Nederlandsche Bank (DNB) met de bedoeling dat de algemene banken hun rentetarieven ook verhogen respectievelijk verlagen.
revaluatie Een door de regering vastgestelde verhoging van de offici?le wisselkoers van een valuta ten opzichte van andere valuta's: binnen het EMS is dat een verhoging van de spilkoers.
rijk →staat
rijksbegroting Een jaarlijks door de regering opgestelde overzicht van geplande uitgaven voor het komende jaar en de manier waarop deze gefinancierd worden.
rijksoverheid →overheid
ruimte op de kapitaalmarkt De kapitaalmarkt is ruim bij een groot aanbod van en een geringe vraag naar vermogen; in het tegenovergestelde geval is de kapitaalmarkt krap. Bij een krappe kapitaalmarkt zal de lange rente stijgen en bij een ruime kapitaalmarkt zal de lange rente dalen.
schijf (bij de inkomstenbelasting) Een gedeelte van de belastbare som bij de inkomstenbelasting waarbij een bepaald belastingpercentage hoort.
schijventarief De in Nederland gehanteerde methode voor de vaststelling van de hoogte van de te betalen inkomstenbelasting. De belastbare som wordt daartoe verdeeld in een aantal schijven waarover volgens een oplopend percentage inkomstenbelasting wordt berekend. Over de eerste schijf worden ook de sociale premies voor de volksverzekeringen geheven.
ser (sociaal economische raad) Een adviesorgaan van de regering op het gebied van de sociale en economische politiek. De SER telt 45 leden (vanaf 1996 waarschijnlijk 33 leden) waarvan de regering, de werkgeverscentrales en de werknemerscentrales ieder een derde benoemt. De adviezen van de SER dienen vooral de politieke en maatschappelijke haalbaarheid van het beleid.
sociaal-economisch Dit begrip verwijst naar de maatschappelijke (sociale) kanten van de economie. Bedoeld worden zaken als de werkgelegenheid en werkloosheid, de inkomensontwikkeling et cetera.
sociale premies De door de werkgevers (werkgeverspremies) of werknemers (werknemerspremies) betaalde bedragen aan de instellingen die de sociale verzekeringswetten uitvoeren.
sociale verzekeringen Het deel van de sociale zekerheid met een verzekeringskarakter omdat het uit premies wordt gefinancierd. Er wordt onderscheid gemaakt tussen werknemersverzekeringen en volksverzekeringen. Tot de werknemersverzekeringen worden gerekend (het vangnet van de) ZW (ziektewet), de WAO (wet op de arbeidsongeschiktheid), de ZFW (ziekenfondswet) en de WW (werkloosheidswet). Tot de volksverzekeringen worden gerekend de AOW (algemene ouderdomswet), de ANW (algemene nabestaandenwet) en de AKW (algemene kinderbijslagwet), de AAW (algemene arbeidsongeschiktheidswet) en de AWBZ (algemene wet bijzondere ziektekosten). De AKW wordt traditioneel tot de groep sociale verzekeringen gerekend ondanks het feit dat de premiebetaling door het Rijk is overgenomen.
sociale voorzieningen Het deel van de sociale zekerheid dat niet uit premieheffing maar uit de algemene middelen (belastingen) en dus via de Rijksbegroting wordt gefinancierd. De uitvoering verloopt doorgaans via de gemeente. Sociale voorzieningen vullen het inkomen (uit arbeid of een uitkering) aan tot het sociale minimum. De belangrijkste sociale voorziening is de Bijstand (Algemene Bijstandswet).
sociale zekerheidssector De instellingen die de sociale wetgeving uitvoeren. Voor de werkloosheidswet (WW) en de arbeidsongeschiktheidswetten (WAO en AAW) zijn dat de sectorraden, de uitvoeringsinstellingen van de sociale zekerheidswetten (GAK, CADANS, GUO, SFB, USZO), het LISV (landelijk instituut sociale verkeringen) en het CTSV (college van toezicht sociale verzekeringen). Voor de ouderdomswet (AOW), de kinderbijslagwet (AKW) en de nabestaandenwet (ANW) is dat SVB (sociale verzekeringsbank).
sociale zekerheid Het stelsel dat in Nederland iedereen een financieel bestaansminimum garandeert. Onderscheiden worden:
- sociale verzekeringen: betaald uit premies
- sociale voorzieningen: betaald uit belastingen
De sociale verzekeringen worden onderscheiden in:
- werknemersverzekeringen: gelden alleen voor mensen in loondienst
- volksverzekeringen: gelden voor alle ingezetenen
socialisme Opvatting dat de productiemiddelen toebehoren aan en beheerd moeten worden door het volk. Dat kan op verschillende manieren ingevuld worden bijvoorbeeld in de vorm van het communisme waarbij de productiemiddelen eigendom zijn van en beheerd worden door de staat (als vertegenwoordiger van het volk).
staat →overheid
staatslening Lening van de rijksoverheid.
staatsobligatie Een bewijs van deelname in een langetermijnlening uitgegeven door de rijksoverheid.
staatsschuld Het bedrag dat de Nederlandse rijksoverheid in totaal heeft geleend.
stabiel prijsniveau Het prijsniveau wordt stabiel genoemd als er geen deflatie (prijsdaling) of inflatie (prijsstijging) is. Omdat het zelden voorkomt dat prijzen precies gelijk blijven, wordt ook bij een matige inflatie of deflatie toch nog gesproken van een stabiel prijsniveau.
stabiele wisselkoers Er is sprake van stabiele wisselkoersen als er een spilkoers met een bandbreedte is afgesproken (bovenste en onderste interventiekoers). De stabiliteit wordt gerealiseerd doordat de monetaire autoriteiten indien nodig in het marktproces ingrijpen met valuta-interventies of rentebeleid. Bij langdurige onevenwichtigheden op de betalingsbalans kan er een de- of revaluatie plaatsvinden.
stabilisatiefunctie (van de overheid) De overheid probeert de bezettingsgraad van de productiecapaciteit te sturen.
structuur Heeft betrekking op de aanbodkant van de economie, de productiecapaciteit.
structuurwerkloosheid Werkloosheid die ontstaat aan de aanbodkant van de economie: er zijn te weinig banen om iedereen te kunnen laten werken. Structuurwerkloosheid wordt onderscheiden in kwantitatieve en kwalitatieve structuurwerkloosheid.
subsidie (overheids-) Een bijdrage van de overheid aan bepaalde kosten ter ondersteuning van gezinnen of bedrijven.
tariefgroep (bij de inkomstenbelasting) De tariefgroep bepaalt de omvang van het belastingvrije bedrag van de belastingbetaler. De tariefgroep wordt bepaald door de persoonlijke omstandigheden van de belastingplichtige zoals leeftijd en burgerlijke staat (getrouwd of niet getrouwd bijvoorbeeld).
tertiair inkomen Het secundaire inkomen vermeerderd met kostprijsverlagende subsidies en verminderd met kostprijsverhogende belastingen.
trend De gemiddelde ontwikkeling van een grootheid over een reeks van jaren.
trendmatig begrotingsbeleid Een begrotingsbeleid waarbij de omvang van de overheidsuitgaven wordt afgestemd op de trendmatige ontwikkeling van het nationale inkomen. Bij een tijdelijke sterkere groei van het nationale inkomen worden de extra overheidsinkomsten niet uitgegeven maar gebruikt ter verkleining van het financieringstekort. Bij een tijdelijke zwakkere groei van het nationale inkomen hoeft er (binnen zekere grenzen) niet direct te worden bezuinigd en neemt het financieringstekort dus tijdelijk toe. De begroting wordt pas herzien als de ontwikkelingen blijkbaar niet tijdelijk zijn, maar een ombuiging in de trendmatige ontwikkeling betekenen.
trendmatige groei Een over een periode van meerdere jaren verwachte gemiddelde jaarlijkse groei van het nationale inkomen.
verdelingsfunctie (van de overheid) In plaats van over verdelingsfunctie wordt ook wel over herverdelingsfunctie gesproken. Bedoeld wordt de invloed van de collectieve sector op de verdeling van inkomens en vermogens. Die invloed kan onbedoeld en bedoeld zijn. Stel de overheid besluit om rijke mensen in verhouding meer belasting te laten betalen dan arme mensen. Een voorbeeld van een onbedoeld gevolg daarvan is dat mensen kunnen gaan wonen in Belgi? en werken in Nederland als deze mensen de belastingen in Nederland te hoog gaan vinden. Een voorbeeld van een bedoeld gevolg is dat de verschillen in de netto-inkomens kleiner.
vermogensbelasting Belasting die wordt geheven over het vermogen (de waarde van het bezit minus de schulden) van mensen.
verzorgingsstaat Een land met een democratische staatsvorm, waar de productie grotendeels door particuliere ondernemingen wordt verzorgd en waar de staat alle burgers een redelijk bestaat garandeert.
volksverzekering Een sociale verzekering die geldt voor alle ingezetenen: AAW, AWBZ, AOW, ANW, AKW.
vraageconomie Een stroming in de economische theorie die de aandacht vooral richt op de knelpunten die zich voordoen bij de besteding van de verdiende inkomens, dus op de omvang en de ontwikkeling van de bezettingsgraad in een land. Deze stroming wordt ook wel met demand side economie aangeduid.
vrije markt Vraag en aanbod worden niet belemmerd: de prijzen komen tot stand op basis van vraag en aanbod (volkomen concurrentie, volledige mededinging).
werknemerspremie Door de werknemer te betalen premie voor de sociale verzekeringen.
werknemersverzekering Een sociale verzekeringen die alleen geldt voor mensen in loondienst: WW, ZW, WAO, ZFW.
wig Het verschil tussen de loonkosten van de werkgever (brutoloon plus sociale werkgeverspremies) en het nettoloon dat de werknemer ontvangt. De wig bestaat derhalve uit de loonbelasting, de sociale premies betaald door de werknemer zelf en de sociale premies betaald door de werkgever.
wisselkoers De prijs van een munt uitgedrukt in andere geldeenheden: $ 1 = ? 1,73 (dollarkoers) of ? 1 = $ 0,51 (guldenkoers).
wrr (wetenschappelijke raad voor regeringsbeleid) Adviesorgaan van de regering dat op uiteenlopende terreinen advies aan de regering geeft. Het gaat daarbij vooral om de wetenschappelijke en niet zozeer om de politieke haalbaarheid van de adviezen.
aanbodeconomie Een stroming in de economische theorie die de aandacht vooral richt op de knelpunten die zich voordoen bij de beschikbaarheid en de kwaliteit (productiviteit) van de productiefactoren, dus op de omvang en de ontwikkeling van de productiecapaciteit van een land. Deze stroming wordt ook wel met supply side economie aangeduid.
accijns Een prijsverhogende heffing die de overheid legt op bepaalde goederen, bijvoorbeeld benzine, tabak en alcohol. De ondernemers moeten de accijns innen en aan de overheid afdragen.
aflossing De terugbetaling van (een deel van) een schuld.
aftrekpost (bij inkomstenbelasting) Een bedrag dat bij de berekening van het belastbaar inkomen in mindering mag worden gebracht op het bruto inkomen. Het gaat daarbij om:
- beroepskosten: kosten om inkomen te verwerven (o.a. reiskosten)
- persoonlijke verplichtingen (o.a. rente)
- buitengewone lasten (o.a. ziektekosten)
- giften (o.a. kerk)
afwentelen (van lasten) Het gedrag waarbij mensen erin slagen -door aanpassing van hun inkomen en prijzen- lasten zoals belastingen en sociale premies over te dragen op andere deelnemers aan het economisch verkeer.
afwenteling Hiermee wordt bedoeld dat iemand of een onderneming in staat is om kosten of kostenstijgingen door anderen te laten betalen. Bijvoorbeeld: als de invoerprijzen stijgen, kunnen de importeurs (die duurder moeten inkopen) hun verkoopprijzen verhogen zodat de hogere invoerprijzen eigenlijk door die klanten moeten worden opgebracht. Ander voorbeeld: als de belastingtarieven omhoog gaan (zodat werknemers minder nettoloon overhouden) kunnen de vakbonden hogere lonen eisen; als dat lukt betalen de werkgevers uiteindelijk de hogere belastingen. In beide gevallen is er sprake van afwenteling.
algemene rekenkamer Een instelling die toezicht houdt op de Staat en op instellingen die wettelijke taken uitvoeren (zoals de garages die de verplichte APK-keuring uitvoeren) en/of nauwe financi?le banden met de Staat hebben (zoals onderwijsinstellingen). Het toezicht heeft betrekking op de vraag of de instellingen wel verantwoord met hun geld omgaan.
allocatiefunctie (van de overheid) De invloed van de overheid op de aanwending van de productiefactoren en dus op de omvang, de samenstelling en de ontwikkeling van de nationale productie.
allocatie De verdeling van de productiefactoren over de bedrijven en de overheid. Het gaat daarbij om vragen zoals wat wordt er geproduceerd, door wie wordt dat geproduceerd, hoeveel wordt er geproduceerd en waar wordt er geproduceerd.
anti-cyclische begrotingspolitiek De overheid probeert door haar uitgaven en/of inkomsten de conjunctuurcyclus te dempen: bij onderbesteding een groter begrotingstekort (lagere belastingen, meer uitgaven) en bij overbesteding een kleiner begrotingstekort (hogere belastingen, minder uitgaven).
balans Momentopname van de bezittingen (activa) enerzijds en schulden en eigen vermogen (passiva) anderzijds. Een balans ziet er schematisch als volgt uit:
debet credit
bezittingen schulden
eigen vermogen
Het eigen vermogen is het verschil tussen de waarde van de bezittingen en het totale bedrag van de schulden. Elke afzonderlijke vermelding op een balans wordt een balanspost genoemd. De balanspost 'bezittingen' kan ook uitgesplitst worden in bijvoorbeeld de balansposten 'grond', 'gebouwen' et cetera.
begroting Overzicht van geraamde ontvangsten en geraamde uitgaven voor een komende periode. Van een begrotingstekort is sprake als de geraamde ontvangsten kleiner zijn dan de geraamde uitgaven. Zijn de geraamde ontvangsten groter dan de geraamde uitgaven, dan is er sprake van een begrotingsoverschot.
begrotingsoverschot →begroting
begrotingstekort →begroting
belastbaar inkomen (bij inkomstenbelasting) Het bruto inkomen verminderd met alle aftrekposten.
belasting- en premiedruk →collectieve lastendruk
belastingdruk
- Gemiddelde belastingdruk
Het totale bedrag aan verschuldigde belasting als percentage van het totale inkomen.
- Marginale belastingdruk
De verschuldigde bedrag aan belasting dat betrekking heeft op de top van het inkomen als percentage van de top van het inkomen.
belastingfraude →belastingontduiking
belasting Een gedwongen betaling aan de overheid waarvoor de overheid geen individueel aanwijsbare tegenprestatie levert.
belastingontduiking Het in strijd met de wet ontgaan van het betalen van belastingen bijvoorbeeld door zwart te werken, inkomsten niet (volledig) op te geven et cetera.
belastingontwijking Het niet in strijd met de wet ontgaan van het betalen van belastingen bijvoorbeeld door minder te werken, bepaalde goederen niet meer te kopen, te gaan wonen in het buitenland et cetera.
belastingtarief Het percentage dat over de belastinggrondslag moeten worden gehanteerd om het belastingbedrag te bepalen. Het belastingtarief kan soms bestaan uit een samenstel van percentages zoals bij de omzet- en de inkomstenbelasting.
beleid Het geheel van maatregelen bedoeld om een bepaald doel te bereiken. Werkgelegenheidsbeleid bijvoorbeeld kan inhouden dat de arbeidskosten worden verlaagd in de hoop dat de werkgevers meer mensen gaan aanstellen zodat de werkloosheid afneemt. Aan het voeren van een beleid gaan vaak politieke keuzes vooraf.
beleidsvariant Bij het maken van voorspellingen over de ontwikkeling van onze economie in de komende periode gaat het Centraal Planbureau uit van de door het kabinet te voeren economische politiek. Daarbij kan het effect van verschillende soorten overheidsbeleid worden berekend.
bemoeigoederen Kun je indelen in meritgoederen en demeritgoederen. Dit zijn goederen die door de overheid gestimuleerd worden (meritgoederen) of juist ontmoedigd worden (demeritgoederen). De overheid stimuleert het gebruik van meritgoederen met subsidies. Denk hierbij aan onderwijs, openbaar vervoer, zwenbad, etc.. Demeritgoederen ontmoedigt de overheid door er bijvoorbeeld extra heffingen op te leggen (accijns op rookwaren en alcohol).
bestedingsevenwicht Situatie waarbij de bestedingen in een land gelijk zijn aan de productiecapaciteit van dat land.
betalingsbalans Een overzicht van alle ontvangsten van en betalingen aan het buitenland gedurende een bepaalde periode. De betalingsbalans bestaat uit de volgende deelrekeningen: goederenrekening, dienstenrekening, inkomensrekening, kapitaalrekening en salderingsrekening. De eerste drie rekeningen kunnen worden samengevat als de lopende rekening. Bij een overschot respectievelijk een tekort wordt wel gesproken van een actieve respectievelijk een passieve betalingsbalans of actieve respectievelijk passieve deelrekening van de betalingsbalans.
categoriale inkomensverdeling De verdeling van inkomens over de categorie?n arbeid (loon), kapitaal (rente), natuur (pacht) en management of ondernemerschap (winst). Doorgaans wordt het inkomen verdeeld in twee groepen: arbeidsinkomen en overig inkomen.
collectieve goederen Goederen die niet via de markt kunnen worden geleverd doordat ze niet splitsbaar zijn in over de markt verhandelbare eenheden, dat wil zeggen dat er geen individuele prijs voor kan worden berekend. Collectieve goederen kunnen daardoor enkel via de overheid tot stand komen.
collectieve lasten Deze omvatten de belastingen, de premies voor de sociale verzekeringen en enkele niet-belastingmiddelen zoals de omroepbijdrage, schoolgeld en milieuheffingen.
collectieve lastendruk De collectieve lasten uitgedrukt in een percentage van het nationale inkomen.
collectieve uitgaven De uitgaven van de collectieve sector. In grote trekken bestaan ze uit collectieve bestedingen (salarissen ambtenaren, aanschaf goederen en gebouwen, investeringen et cetera) en uit de zogeheten overdrachtsuitgaven (sociale uitkeringen, subsidies et cetera).
conjunctuur De vraagkant van de economie: de hoogte van het nationale inkomen wordt bepaald door de omvang van de nationale bestedingen.
- Het begrip conjunctuur kan in Keynesiaanse zin worden gebruikt waarbij de omvang van de bestedingen wordt afgezet tegen de productiecapaciteit. Er wordt dan onderscheid gemaakt in overbesteding, onderbesteding en bestedingsevenwicht.
- Het begrip conjunctuur kan ook in algemene zin worden gebruikt en duidt dan op de ontwikkeling van de economische bedrijvigheid zoals die tot uitdrukking komt in conjunctuurindicatoren zoals de orderportefeuille van bedrijven, de index van het consumentenvertrouwen, de omvang van de kredietverlening, de omvang van de investeringen en de ontwikkeling van de werkgelegenheid. De conjunctuurontwikkeling wordt doorgaans uitgedrukt als de fluctuatie van de groei van het (re?le) nationale inkomen ten opzichte van de trendmatige groei.
conjunctuurcyclus De opeenvolging van perioden met toe- en afnemende groei van het nationale inkomen. Daarbij worden de volgende fasen onderscheiden:
opgaande conjunctuur neergaande conjunctuur
conjunctureel herstel (van dal tot trendwaarde) conjuncturele afzwakking (van top tot trendwaarde)
hoogconjunctuur (van trendwaarde tot top) laagconjunctuur / recessie (van trendwaarde tot dal)
Met trendwaarde wordt bedoeld de trendmatige groei van het nationale inkomen; met top het hoogste groeipercentage en met dal het laagste. Een volledige conjunctuurcyclus van dal tot dal of van top tot top wordt met conjunctuurgolf aangeduid.
conjunctuurwerkloosheid Werkloosheid die een gevolg is van het tekort schieten van de bestedingen ten opzichte van de productiecapaciteit (onderbesteding) waardoor het beschikbare arbeidspotentieel niet volledig kan worden benut.
crowding out Het verschijnsel dat de ene uitgavencategorie door een andere wordt verdrongen. Als de overheid bijvoorbeeld veel geld leent op de kapitaalmarkt kan daardoor de kapitaalmarktrente omhoog gaan waardoor bedrijven problemen krijgen met het lenen van geld: particuliere investeringen worden dan verdrongen door overheidsbestedingen. Bovendien stijgen de rentelasten van de overheid zodat in de toekomst andere uitgaven dan rente wellicht in het gedrang komen.
decentralisatie (bij de overheid) Het proces dat de centrale overheid steeds meer taken afstoot naar de lagere overheden ten koste van haar eigen beleidsruimte
degressieve belasting De totaal verschuldigde belasting neemt af als percentage van het inkomen naarmate het inkomen hoger is: de gemiddelde belastingdruk daalt. Het begrip degressief wordt hier algemener gebruikt dan in de wiskundige betekenis.
demerit goods Goederen waarvan de overheid het gebruik wil afremmen door bijvoorbeeld het opleggen van een heffing (accijns) omdat ze het gebruik niet verstandig vindt: denk aan sigaretten en alcohol.
denivelleren Verschillen groter maken. Meestal wordt dat in verhouding gezien. Een voorbeeld met inkomens. Als A eerst 1000 gulden verdient en B 2000 gulden is de verhouding tussen het inkomen van A en B 1 : 2. Als A nu 500 gaat verdienen en B 1500 gulden, blijft het verschil 1000 gulden maar de verhouding wordt 1 : 3. De inkomens zijn gedenivelleerd, in verhouding zijn de verschillen groter geworden; eerst verdiende B twee zo veel als A en nu drie keer zo veel.
deregulering (bij de overheid) Het afschaffen of verzachten van beperkende regels en wetten.
directe belasting Belasting die aan personen of bedrijven worden opgelegd. Het is de bedoeling dat zo'n belasting werkelijk drukt op wie de aanslag krijgt, met andere woorden dat deze belasting niet op anderen wordt afgewenteld. Tot de directe belastingen worden gerekend de inkomstenbelasting (met als voorheffing de loonbelasting), de vennootschapsbelasting en de vermogensbelasting. Deze groep van belastingen wordt ook aangeduid met 'belastingen op inkomen, winst en vermogen'.
draagkracht (bij belastingen) Bij belastingheffing naar draagkracht tracht men de hoogste inkomenstrekkers relatief zwaarder te belasten dan de lagere.
duurzame economische groei Groei van productie en consumptie die niet ten koste gaat van (de welvaartsbeleving van) de komende generaties.
economische en monetaire unie Een economische unie uitgebreid met een monetaire unie inhoudende een gemeenschappelijke munt, een gemeenschappelijke centrale bank en een centraal (geco?rdineerd) monetair beleid.
economische groei Toeneming van de behoeftebevrediging voorzover daarbij beslag gelegd wordt op schaarse (alternatief aanwendbare) middelen. Deze definitie van economische groei sluit aan bij het ruime welvaartsbegrip. Dit wordt onderscheiden van het enge welvaartsbegrip waarbij het gaat om de (gemeten) productiegroei. Daarnaast wordt nog het begrip welzijn onderscheiden.
economische orde De economische organisatie van de maatschappij: de manier waarop de beslissingen van consumenten, producenten, overheid en belangenorganisaties op elkaar worden afgestemd. Het gaat daarbij om vragen als: wat wordt er geproduceerd, hoeveel, waar, door wie, voor wie et cetera. Onderscheiden worden twee hoofdtypen met elk twee verschijningsvormen:
markteconomie (marktmechanisme) planeconomie (budgetmechanisme)
volkomen concurrentie democratisch budgetmechanisme
onvolkomen concurrentie bureaucratisch budgetmechanisme
In de praktijk is er meestal sprake van een gemengde economische orde, waarbij zowel elementen van het markt- als van het budgetmechanisme een rol spelen.
economische politiek Het overheidsbeleid dat gericht is op het verwezenlijken van de doelstellingen op economisch terrein: volledige werkgelegenheid, evenwichtige groei, evenwichtige betalingsbalans, stabiel prijsniveau, rechtvaardige inkomensverdeling.
evenwichtige arbeidsmarkt Er is geen langdurige werkloosheid en er is ook geen langdurig tekort aan arbeidskrachten. De werkloosheid hoeft dus niet nul te zijn omdat er altijd wel enige frictiewerkloosheid zal zijn en ook enige seizoenwerkloosheid. De arbeidsmarkt is dus in evenwicht als er geen conjunctuur- en geen structuurwerkloosheid bestaat.
evenwichtige betalingsbalans De inkomsten op de betalingsbalans (export van goederen en diensten, ontvangen inkomens, import van kapitaal) zijn gelijk aan de uitgaven op de betalingsbalans (import van goederen en diensten, betaalde inkomens, export van kapitaal).
evenwichtige economische groei →duurzame economische groei
externe effecten Kosten (nadelen) of opbrengsten (voordelen) van productie en consumptie die niet in de prijzen van de producten zijn opgenomen, maar wel de welvaart be?nvloeden. In het eerste geval spreekt men van negatieve externe effecten (maatschappelijke kosten) en in het tweede geval van positieve externe effecten (maatschappelijke baten). Externe effecten veroorzaken een onderscheid tussen welvaartsgroei en productiegroei.
financieringstekort Het verschil tussen de uitgaven van de staat (exclusief de aflossing op de staatsschuld) en de ontvangsten van de staat. Anders gesteld: het financieringstekort is gelijk aan het begrotingstekort minus de aflossing op de staatsschuld. Het financieringstekort is gelijk aan de toename van de staatsschuld in enig jaar.
financieringsoverschot Het verschil tussen de ontvangsten van de staat en de uitgaven (exclusief de aflossing op de staatsschuld) van de staat. Anders gesteld: het financieringsoverschot is gelijk aan het begrotingsoverschot plus de aflossing op de staatsschuld.
fiscaal Hiermee wordt verwezen naar de belasting(dienst). Een fiscale meevaller betekent bijvoorbeeld dat er minder belasting hoeft te worden betaald dan werd verwacht. Een 'fiscale maatregel' wil zeggen dat er iets met de belasting of de belastingtarieven gebeurt.
fraude →oneigenlijk gebruik
gecentraliseerde besluitvorming Er is sprake van gecentraliseerde besluitvorming indien vrijwel alle besluiten op een hoog niveau worden genomen en wel door mensen die vaak met de uitvoering van die besluiten zelf niet direct te maken hebben. Bijvoorbeeld de directie van een bedrijf beslist hoe werknemers de taken moeten verdelen, wanneer er pauzes zijn.
gedecentraliseerde besluitvorming Er is sprake van gedecentraliseerde besluitvorming indien besluiten op een zo laag mogelijk niveau worden genomen en wel door de mensen die met de uitvoering van die besluiten zelf direct te maken hebben. Bijvoorbeeld werknemers die zelf afspreken hoe de taken worden verdeeld, wanneer er pauzes zijn.
gemengde economische orde →gemengde economie
gemengde economie Economie waarin het marktmechanisme een belangrijke rol speelt, maar waarin de organisatie ook voor een deel via het budgetmechanisme loopt.
geldmarkt Er wordt onderscheid gemaakt tussen:
Geldmarkt in enge zin Geldmarkt in ruime zin
de schuldpositie van de banken bij De Nederlandsche Bank (DNB): het saldo van het tegoed bij DNB enerzijds en de opgenomen voorschotten in rekening-courant en (speciale) beleningen anderzijds de markt voor kortlopend vermogen (oorspronkelijke looptijd korter dan twee jaar): termijndeposito's, daggeldleningen, persoonlijke leningen et cetera
herverdelingsfunctie (van de overheid) →verdelingsfunctie (van de overheid)
indirecte belasting Belastingen op bestedingen. Het is de bedoeling dat deze belasting drukt op een ander dan diegene die de aanslag krijgt, met andere woorden dat deze belasting op anderen wordt afgewenteld bijvoorbeeld door deze in de verkoopprijs op te nemen. Tot de indirecte belastingen worden onder meer gerekend de omzetbelasting (BTW), de accijnzen, en de invoertarieven. Deze groep van belastingen wordt ook aangeduid met 'kostprijsverhogende belastingen'.
inflatiecorrectie (volledige) Vergroting van de schijven van de inkomstenbelasting en de belastingvrije som met een percentage gelijk aan de gemiddelde prijsstijging waardoor de gemiddelde belastingdruk niet stijgt enkel ten gevolge van de prijscompensatie.
infrastructuur De manier waarop een land of een gebied door de mens is ingericht, dus het geheel van wegen, kanalen, havens, vliegvelden, telefoon- en elektriciteitsverbindingen en dergelijke.
inkomensdenivellering Het vergroten van de relatieve inkomensverschillen: het gaat dus om de verhoudingen en niet om de absolute cijfers.
inkomensheffing De som van de verschuldigde inkomstenbelasting en de premies volksverzekeringen.
inkomensverdeling Kan op verschillende manieren worden weergegeven:
- Personele inkomensverdeling: geeft aan hoe het inkomen over mensen / huishoudens verdeeld is.
- Categoriale inkomensverdeling: geeft aan hoe het inkomen over de productiefactoren verdeeld is.
inkomstenbelasting Belasting die mensen over hun inkomsten moeten betalen. De inkomstenbelasting wordt ge?nd door middel van aanslagen en via inhouding van voorheffingen zoals de loonbelasting.
innovatie De succesvolle invoering van nieuwe of vernieuwde producten (productinnovatie) of productieprocessen (procesinnovatie).
institutionele belegger Belegger die via premies of andere periodieke stortingen aan kapitaal komt dat langlopend beschikbaar is en dus op langere termijn moet worden belegd: levensverzekeringsmaatschappij, pensioenfonds.
inverdieneffecten (bij de overheid) Compensatie voor toegenomen overheidsuitgaven bestaande uit dalende overdrachtsuitgaven en stijgende belastingopbrengsten als gevolg van de groei van het nationale inkomen door die toegenomen overheidsuitgaven.
kapitaalmarkt Het geheel van de vraag naar en het aanbod van vermogen met een lange looptijd (oorspronkelijke looptijd langer dan twee jaar): aandelen, obligaties, hypothecaire leningen et cetera.
kapitaalmarktrente Rente bij langlopend krediet: lange rente.
kapitalisme Ondernemingsgewijze productie met priv?-bezit van kapitaal.
kartel Een overeenkomst tussen twee of meer ondernemingen om de concurrentie te beperken.
- Prijskartel: de ondernemers maken afspraken over de prijs.
- Productiekartel: de ondernemers maken afspraken over de omvang en de verdeling van de productie.
- Rayonkartel: de ondernemingen verdelen de markt onder elkaar.
kartelvorming Het aangaan van een kartel (concurrentiebeperkende afspraak) door ondernemingen.
keynesiaans beleid Naar gelang de conjuncturele omstandigheden vergroot of verkleint de overheid de totale vraag naar goederen en diensten bijvoorbeeld via het vergroten of verkleinen van haar begrotingstekort (anti-cyclisch begrotingsbeleid) of vergroot of verkleint de centrale bank de geldhoeveelheid bijvoorbeeld via de monetaire kasresereveregeling (geldhoeveelheidsbeleid).
keynesianen Economen die veronderstellen dat markten niet flexibel werken en dat arbeid en kapitaal beperkt substitueerbaar zijn zodat evenwicht alleen kan ontstaan als de overheid met name via bestedingsbeleid en monetair beleid de helpende hand biedt.
klassieken Economen die veronderstellen dat de markten flexibel werken en dat arbeid en kapitaal substitueerbaar zijn en dat het marktmechanisme er voor zorgt dat de productiecapaciteit in de loop van de tijd volledig bezet blijft. De overheid moet zich in deze visie minimaal met de economie bemoeien.
koersrisico Het nadeel dat ontstaat als de koers van een valuta stijgt of daalt. Als iemand 1.000 dollar heeft gekocht voor 2 gulden per stuk (waarde dus 2.000 gulden) en de koers daalt naar 1,80 gulden dan is dat dollarbezit nog maar 1.800 gulden waard. Een koersstijging kan ook vervelend zijn. Als iemand op rekening goederen koopt in de VS voor 2.000 dollar bij een koers van 2 gulden (kosten 4.000 gulden) stijgen de kosten tot 3.000 dollar als bij afrekening de dollarkoers 2,50 gulden blijkt te zijn.
koppeling De ontwikkeling van een grootheid wordt afhankelijk gesteld van de ontwikkeling van een andere grootheid, bijvoorbeeld de stijging van de sociale uitkeringen wordt afgestemd op de loonstijging in het bedrijfsleven.
liberalisme Opvatting dat de rol van de overheid beperkt moet blijven tot het handhaven van de orde en de buitenlandse politiek.
maatschappelijke kosten →externe effecten
marginaal belastingtarief Belastingpercentage van de hoogste schijf die op een belastbare som van toepassing is.
markteconomie Een economie waarin het marktmechanisme een overheersende rol speelt hetgeen niet hoeft te betekenen dat er sprake is van volkomen concurrentie
marktmechanisme Het geheel van vraag en aanbod waarbij de prijs als signaal tussen vragers en aanbieders zodanig werkt dat er evenwicht tussen vraag en aanbod ontstaat. Hierbij kan er sprake zijn van volkomen concurrentie en van onvolkomen concurrentie.
mededingingswet (ingaande 1 januari 1998) De mededingingswet verbiedt:
- kartels
- misbruik van economische machtsposities
- concentraties van ondernemingen zonder voorafgaande melding
Alle kartelafspraken (verticaal en horizontaal) die de concurrentie beperken zijn verboden, tenzij uitdrukkelijk is toegestaan. Concurrentiebeperkende afspraken kunnen betrekking hebben op prijzen, verdeling van markten, leveringscondities et cetera. Er kunnen ontheffingen op dit algemene verbod worden verleend. Ontheffingen gelden bijvoorbeeld voor franchise, onderzoek en ontwikkeling.
Economische machtsposities zijn niet verboden maar wel misbruik daarvan bijvoorbeeld indien extreem hoge prijzen worden gevraagd. Bij misbruik kunnen maatregelen genomen worden zoals het verbieden van activiteiten die alleen mogelijk zijn dankzij de machtspositie.
Het ontstaan van concentraties (door fusie, overname, joint venture) moet worden gemeld zodat kan worden onderzocht of de concurrentie niet te veel wordt belemmerd. Is dat het geval, dan kan zo'n concentratie verboden worden.
De uitvoering van de wet ligt bij de NMa (Nederlandse Mededingingsautoriteit).
merit goods →bemoeigoederen
miljoenennota Regeringsnota die jaarlijks op Prinsjesdag verschijnt. Deze bevat een beschrijving van de sociaal-economische situatie, een samenvatting van de rijksbegroting en een toelichting op het begrotingsbeleid.
motorrijtuigenbelasting Deze belasting moet worden betaald om met een motorvoertuig (auto, motor) van de weg gebruik te mogen maken.
niet-belastingmiddelen Verzamelnaam voor diverse inkomsten van de collectieve sector: van retributies (kosten van een paspoort en de omroepbijdrage bijvoorbeeld), sommige
nivelleren Verschillen kleiner maken. Meestal wordt dat in verhouding gezien. Een voorbeeld met inkomens. Als A eerst 1000 gulden verdient en B 2000 gulden is de verhouding tussen het inkomen van A en B 1 : 2. Als A nu 2000 gaat verdienen en B 3000 gulden, blijft het verschil 1000 gulden maar de verhouding wordt 1 : 1,5. De inkomens zijn genivelleerd, in verhouding zijn de verschillen kleiner geworden; eerst verdiende B twee zo veel als A en nu nog maar anderhalf keer.
obligatie(lening) Een obligatie is een bewijs van deelname in een obligatielening. Een obligatielening is een krediet dat is aangetrokken door de schuld te splitsen in kleine verhandelbare eenheden (de obligaties).
omslagstelsel Financieringsstelsel van sociale zekerheid waarbij de in een bepaald jaar op te brengen premies zijn afgestemd op het totaal van de in dat jaar te betalen uitkeringen. Er wordt voor die uitkeringen dus niet door de uitkeringsgerechtigden gespaard zoals bij het kapitaaldekkingsstelsel het geval is.
onderhandse lening Een lening die tussen een beperkt aantal partijen wordt afgesloten (niet via de openbare markt dus) waarbij de voorwaarden aan de omstandigheden kunnen worden aangepast.
oneigenlijk gebruik Een wat nettere uitdrukking voor misbruik. Het gaat om het (legaal, dus niet in strijd met de wet) gebruik maken van regelingen en voorzieningen voor een doel of op een manier die eigenlijk niet bedoeld was. De WAO (arbeidsongeschiktheidswet) was daarvan een voorbeeld. Voor 1995 waren de regels voor afkeuring vrij soepel. Men liet toen veel oudere werknemers afkeuren, niet omdat ze ziek waren en niet meer konden werken, maar omdat ze door bijvoorbeeld een reorganisatie overbodig waren geworden en werkloos zouden worden. Omdat de werkloosheidsuitkering lager was dan de arbeidsongeschiktheidsuitkering werden die werknemers dan maar 'afgekeurd'. In 1995 zijn de regels aanzienlijk aangescherpt en werd dit veel moeilijker. Is het gebruik van regelingen en voorzieningen illegaal (in strijd met de wet dus) dan wordt gesproken over frauduleus gebruik of kortweg fraude.
ontduiken (van belastingen en premies) Het op illegale wijze beperken van het betalen van belastingen en sociale premies bijvoorbeeld door zwart te werken.
ontwijken (van belastingen en premies) Het op legale wijze beperken van het betalen van belastingen en sociale premies bijvoorbeeld door een aanpassing van het bestedingsgedrag.
onzichtbare hand (op de markt) →marktmechanisme
overdrachtsinkomen Inkomen dat niet rechtstreeks in de productie wordt verdiend zoals een sociale uitkering.
overdrachtsuitgaven Overdracht van middelen zonder dat daar een tegenprestatie van de ontvangers tegenover staat. Het kan gaan om overdrachten van de collectieve sector aan andere sectoren in de samenleving (gezinnen en bedrijven), maar ook om overdrachten van een land aan andere landen (bijvoorbeeld ontwikkelingshulp).
overheid Bestaat uit de rijksoverheid (de staat: regering en parlement) en de lagere overheden (provincies, de gemeenten en instellingen zoals waterschappen).
overheidsbestedingen De overheidsconsumptie plus de overheidsinvesteringen.
overheidsconsumptie Aanschaffingen door de overheid van goederen en diensten die binnen (zeer) korte tijd worden verbruikt. Hierbij worden onderscheiden:
- materi?le overheidsconsumptie: goederen en diensten voor direct gebruik
- ambtenarensalarissen
overheidsinvesteringen Aanschaf van kapitaalgoederen in de infrastructurele sfeer zoals wegen, gebouwen en rioleringen door de overheid.
overheidssaldo Het verschil tussen de inkomsten van de overheid en de uitgaven van de overheid: het begrotingstekort.
overheidsschuld Staatsschuld plus de schuld van de lagere overheden.
overheidssector →overheid
overheidsuitgaven Bestaan uit overheidsbestedingen (consumptie en investeringen) en overdrachtsuitgaven (exclusief de overdrachtsuitgaven van de sociale zekerheidsinstellingen).
overig inkomen Daarmee wordt bedoeld de som van de beloning voor kapitaal (rente), natuur (pacht) en ondernemerschap (winst). Dit begrip speelt een rol bij de categoriale inkomensverdeling.
personele inkomensverdeling De verdeling van het verdiende inkomen (toegevoegde waarde) over personen of huishoudens waarbij worden onderscheiden:
Primaire inkomensverdeling Secundaire inkomensverdeling Tertiaire inkomensverdeling
de verdeling van de bruto verdiende inkomens, dus v??r verrekening van inkomensoverdrachten (belastingen en sociale premies) de verdeling na verrekening van bepaalde inkomensoverdrachten (enerzijds directe belastingen en premies sociale verzekering, anderzijds sociale uitkeringen) de secundaire verdeling na verrekening van de betaalde belastingen op goederen (indirecte belastingen) en de ontvangen subsidies op goederen (denk aan de subsidie op een treinkaartje bijvoorbeeld)
planeconomie De economische orde waarin de beslissingen over productie en consumptie worden genomen op basis van een democratisch of bureaucratisch budgetmechanisme.
planmechanisme De manier waarop binnen een planeconomie de prijzen tot stand komen. Daarbij worden onderscheiden het democratisch budgetmechanisme en het bureaucratisch budgetmechanisme.
politiek In het algemeen wordt hiermee bedoeld het maken van keuzes: wat willen we bereiken en hoe willen wij dat bereiken? Als er keuzes zijn gemaakt kan er een beleid worden opgesteld, dat wil zeggen een plan van aanpak: welke maatregelen worden genomen, door wie, wanneer, hoeveel et cetera.
premiedruk
- Gemiddelde premiedruk:
Het totale bedrag aan verschuldigde premie als percentage van het totale inkomen.
- Marginale premiedruk:
De verschuldigde bedrag aan premie dat betrekking heeft op de top van het inkomen als percentage van de top van het inkomen.
prijsmechanisme De manier waarop de prijzen tot stand komen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen het marktmechanisme en het planmechanisme.
privatiseren Het uitbesteden van de productie van collectieve voorzieningen aan ondernemingen in de marktsector.
pro-cyclische begrotingspolitiek De overheid versterkt door haar uitgaven en/of inkomsten de conjunctuurcyclus: indien de conjunctuur aantrekt een groter begrotingstekort (lagere belastingen, meer uitgaven) en indien de conjunctuur stagneert een kleiner begrotingstekort (hogere belastingen, minder uitgaven). Meestal is dit het gevolg van een te laat nemen van maatregelen om de conjunctuur bij te sturen. Ingeval van onderbesteding bijvoorbeeld wil de overheid de belastingtarieven verlagen, maar voordat de besluiten genomen zijn en uitgevoerd kunnen worden is er al weer sprake van overbesteding. Als de belastingtarieven dan toch verlaagd worden, versterkt dat de overbesteding.
profijtbeginsel De gebruiker van een bepaalde overheidsdienst betaalt daarvoor een directe bijdrage.
progressieve belasting De totaal verschuldigde belasting neemt toe als percentage van het inkomen naarmate het inkomen hoger is: de gemiddelde belastingdruk stijgt. Het begrip progressief wordt hier algemener gebruikt dan in de wiskundige betekenis.
proportionele belasting De totaal verschuldigde belasting blijft gelijk als percentage van het inkomen naarmate het inkomen hoger is: de gemiddelde belastingdruk blijft gelijk.
publiekrechtelijk lichaam Instantie die regelingen en voorschriften kan maken die de burgers verplicht zijn na te leven: overheidsinstellingen, waterschappen et cetera.
quasi-collectieve goederen →bemoeigoederen
rechtvaardige inkomensverdeling Inkomensverschillen leveren steeds weer discussie op. Aan de ene kant wordt erkend dat er inkomensverschillen kunnen zijn: sommige mensen werken harder dan andere, voor sommige beroepen moet je lang leren en dus kun je minder lang geld verdienen et cetera. Ook wordt erkend dat inkomensverschillen gunstig kunnen werken: mensen kunnen geprikkeld worden om harder te werken, langer te leren et cetera. Maar er worden ook vraagtekens bij inkomensverschillen gezet: moet iemand meer verdienen omdat hij toevallig meer hersens heeft dan een ander, is de verantwoordelijkheid van een arts groter dan die van een leraar, om maar enkele voorbeelden te noemen. Ook wordt tegen inkomensverschillen ingebracht dat ze sociale onrust kunnen veroorzaken bij de armere mensen (waarom zij wel en wij niet?). Met een rechtvaardige inkomensverdeling wordt dan meestal bedoeld dat de inkomensverschillen groot genoeg zijn om de gunstige effecten te krijgen maar niet zo groot dat de ongunstige effecten optreden.
rentepolitiek (van DNB) Een verhoging respectievelijk verlaging van de voorschotrente door De Nederlandsche Bank (DNB) met de bedoeling dat de algemene banken hun rentetarieven ook verhogen respectievelijk verlagen.
revaluatie Een door de regering vastgestelde verhoging van de offici?le wisselkoers van een valuta ten opzichte van andere valuta's: binnen het EMS is dat een verhoging van de spilkoers.
rijk →staat
rijksbegroting Een jaarlijks door de regering opgestelde overzicht van geplande uitgaven voor het komende jaar en de manier waarop deze gefinancierd worden.
rijksoverheid →overheid
ruimte op de kapitaalmarkt De kapitaalmarkt is ruim bij een groot aanbod van en een geringe vraag naar vermogen; in het tegenovergestelde geval is de kapitaalmarkt krap. Bij een krappe kapitaalmarkt zal de lange rente stijgen en bij een ruime kapitaalmarkt zal de lange rente dalen.
schijf (bij de inkomstenbelasting) Een gedeelte van de belastbare som bij de inkomstenbelasting waarbij een bepaald belastingpercentage hoort.
schijventarief De in Nederland gehanteerde methode voor de vaststelling van de hoogte van de te betalen inkomstenbelasting. De belastbare som wordt daartoe verdeeld in een aantal schijven waarover volgens een oplopend percentage inkomstenbelasting wordt berekend. Over de eerste schijf worden ook de sociale premies voor de volksverzekeringen geheven.
ser (sociaal economische raad) Een adviesorgaan van de regering op het gebied van de sociale en economische politiek. De SER telt 45 leden (vanaf 1996 waarschijnlijk 33 leden) waarvan de regering, de werkgeverscentrales en de werknemerscentrales ieder een derde benoemt. De adviezen van de SER dienen vooral de politieke en maatschappelijke haalbaarheid van het beleid.
sociaal-economisch Dit begrip verwijst naar de maatschappelijke (sociale) kanten van de economie. Bedoeld worden zaken als de werkgelegenheid en werkloosheid, de inkomensontwikkeling et cetera.
sociale premies De door de werkgevers (werkgeverspremies) of werknemers (werknemerspremies) betaalde bedragen aan de instellingen die de sociale verzekeringswetten uitvoeren.
sociale verzekeringen Het deel van de sociale zekerheid met een verzekeringskarakter omdat het uit premies wordt gefinancierd. Er wordt onderscheid gemaakt tussen werknemersverzekeringen en volksverzekeringen. Tot de werknemersverzekeringen worden gerekend (het vangnet van de) ZW (ziektewet), de WAO (wet op de arbeidsongeschiktheid), de ZFW (ziekenfondswet) en de WW (werkloosheidswet). Tot de volksverzekeringen worden gerekend de AOW (algemene ouderdomswet), de ANW (algemene nabestaandenwet) en de AKW (algemene kinderbijslagwet), de AAW (algemene arbeidsongeschiktheidswet) en de AWBZ (algemene wet bijzondere ziektekosten). De AKW wordt traditioneel tot de groep sociale verzekeringen gerekend ondanks het feit dat de premiebetaling door het Rijk is overgenomen.
sociale voorzieningen Het deel van de sociale zekerheid dat niet uit premieheffing maar uit de algemene middelen (belastingen) en dus via de Rijksbegroting wordt gefinancierd. De uitvoering verloopt doorgaans via de gemeente. Sociale voorzieningen vullen het inkomen (uit arbeid of een uitkering) aan tot het sociale minimum. De belangrijkste sociale voorziening is de Bijstand (Algemene Bijstandswet).
sociale zekerheidssector De instellingen die de sociale wetgeving uitvoeren. Voor de werkloosheidswet (WW) en de arbeidsongeschiktheidswetten (WAO en AAW) zijn dat de sectorraden, de uitvoeringsinstellingen van de sociale zekerheidswetten (GAK, CADANS, GUO, SFB, USZO), het LISV (landelijk instituut sociale verkeringen) en het CTSV (college van toezicht sociale verzekeringen). Voor de ouderdomswet (AOW), de kinderbijslagwet (AKW) en de nabestaandenwet (ANW) is dat SVB (sociale verzekeringsbank).
sociale zekerheid Het stelsel dat in Nederland iedereen een financieel bestaansminimum garandeert. Onderscheiden worden:
- sociale verzekeringen: betaald uit premies
- sociale voorzieningen: betaald uit belastingen
De sociale verzekeringen worden onderscheiden in:
- werknemersverzekeringen: gelden alleen voor mensen in loondienst
- volksverzekeringen: gelden voor alle ingezetenen
socialisme Opvatting dat de productiemiddelen toebehoren aan en beheerd moeten worden door het volk. Dat kan op verschillende manieren ingevuld worden bijvoorbeeld in de vorm van het communisme waarbij de productiemiddelen eigendom zijn van en beheerd worden door de staat (als vertegenwoordiger van het volk).
staat →overheid
staatslening Lening van de rijksoverheid.
staatsobligatie Een bewijs van deelname in een langetermijnlening uitgegeven door de rijksoverheid.
staatsschuld Het bedrag dat de Nederlandse rijksoverheid in totaal heeft geleend.
stabiel prijsniveau Het prijsniveau wordt stabiel genoemd als er geen deflatie (prijsdaling) of inflatie (prijsstijging) is. Omdat het zelden voorkomt dat prijzen precies gelijk blijven, wordt ook bij een matige inflatie of deflatie toch nog gesproken van een stabiel prijsniveau.
stabiele wisselkoers Er is sprake van stabiele wisselkoersen als er een spilkoers met een bandbreedte is afgesproken (bovenste en onderste interventiekoers). De stabiliteit wordt gerealiseerd doordat de monetaire autoriteiten indien nodig in het marktproces ingrijpen met valuta-interventies of rentebeleid. Bij langdurige onevenwichtigheden op de betalingsbalans kan er een de- of revaluatie plaatsvinden.
stabilisatiefunctie (van de overheid) De overheid probeert de bezettingsgraad van de productiecapaciteit te sturen.
structuur Heeft betrekking op de aanbodkant van de economie, de productiecapaciteit.
structuurwerkloosheid Werkloosheid die ontstaat aan de aanbodkant van de economie: er zijn te weinig banen om iedereen te kunnen laten werken. Structuurwerkloosheid wordt onderscheiden in kwantitatieve en kwalitatieve structuurwerkloosheid.
subsidie (overheids-) Een bijdrage van de overheid aan bepaalde kosten ter ondersteuning van gezinnen of bedrijven.
tariefgroep (bij de inkomstenbelasting) De tariefgroep bepaalt de omvang van het belastingvrije bedrag van de belastingbetaler. De tariefgroep wordt bepaald door de persoonlijke omstandigheden van de belastingplichtige zoals leeftijd en burgerlijke staat (getrouwd of niet getrouwd bijvoorbeeld).
tertiair inkomen Het secundaire inkomen vermeerderd met kostprijsverlagende subsidies en verminderd met kostprijsverhogende belastingen.
trend De gemiddelde ontwikkeling van een grootheid over een reeks van jaren.
trendmatig begrotingsbeleid Een begrotingsbeleid waarbij de omvang van de overheidsuitgaven wordt afgestemd op de trendmatige ontwikkeling van het nationale inkomen. Bij een tijdelijke sterkere groei van het nationale inkomen worden de extra overheidsinkomsten niet uitgegeven maar gebruikt ter verkleining van het financieringstekort. Bij een tijdelijke zwakkere groei van het nationale inkomen hoeft er (binnen zekere grenzen) niet direct te worden bezuinigd en neemt het financieringstekort dus tijdelijk toe. De begroting wordt pas herzien als de ontwikkelingen blijkbaar niet tijdelijk zijn, maar een ombuiging in de trendmatige ontwikkeling betekenen.
trendmatige groei Een over een periode van meerdere jaren verwachte gemiddelde jaarlijkse groei van het nationale inkomen.
verdelingsfunctie (van de overheid) In plaats van over verdelingsfunctie wordt ook wel over herverdelingsfunctie gesproken. Bedoeld wordt de invloed van de collectieve sector op de verdeling van inkomens en vermogens. Die invloed kan onbedoeld en bedoeld zijn. Stel de overheid besluit om rijke mensen in verhouding meer belasting te laten betalen dan arme mensen. Een voorbeeld van een onbedoeld gevolg daarvan is dat mensen kunnen gaan wonen in Belgi? en werken in Nederland als deze mensen de belastingen in Nederland te hoog gaan vinden. Een voorbeeld van een bedoeld gevolg is dat de verschillen in de netto-inkomens kleiner.
vermogensbelasting Belasting die wordt geheven over het vermogen (de waarde van het bezit minus de schulden) van mensen.
verzorgingsstaat Een land met een democratische staatsvorm, waar de productie grotendeels door particuliere ondernemingen wordt verzorgd en waar de staat alle burgers een redelijk bestaat garandeert.
volksverzekering Een sociale verzekering die geldt voor alle ingezetenen: AAW, AWBZ, AOW, ANW, AKW.
vraageconomie Een stroming in de economische theorie die de aandacht vooral richt op de knelpunten die zich voordoen bij de besteding van de verdiende inkomens, dus op de omvang en de ontwikkeling van de bezettingsgraad in een land. Deze stroming wordt ook wel met demand side economie aangeduid.
vrije markt Vraag en aanbod worden niet belemmerd: de prijzen komen tot stand op basis van vraag en aanbod (volkomen concurrentie, volledige mededinging).
werknemerspremie Door de werknemer te betalen premie voor de sociale verzekeringen.
werknemersverzekering Een sociale verzekeringen die alleen geldt voor mensen in loondienst: WW, ZW, WAO, ZFW.
wig Het verschil tussen de loonkosten van de werkgever (brutoloon plus sociale werkgeverspremies) en het nettoloon dat de werknemer ontvangt. De wig bestaat derhalve uit de loonbelasting, de sociale premies betaald door de werknemer zelf en de sociale premies betaald door de werkgever.
wisselkoers De prijs van een munt uitgedrukt in andere geldeenheden: $ 1 = ? 1,73 (dollarkoers) of ? 1 = $ 0,51 (guldenkoers).
wrr (wetenschappelijke raad voor regeringsbeleid) Adviesorgaan van de regering dat op uiteenlopende terreinen advies aan de regering geeft. Het gaat daarbij vooral om de wetenschappelijke en niet zozeer om de politieke haalbaarheid van de adviezen.
Handige opties
- Samenvattingen over:Overheid (lesbrief) begrippen