Samenvatting: Gs samenvating h8
Geschiedenis samenvatting Hoofdstuk 8
Proloog Feest verteld over: - gewoonten
- Gebruiken
Dit zegt iets over de mentaliteit van de mensen.
Elite: De rijke burgers (macht, ontwikkeling en rijkdom)
Carnaval: Vastenavond. 3 dagen lang zondag-aswoensdag
Par.1.1 steden in de middeleeuwen: veel moestuinen, boomgaarden of wijngaarden. Klein vergeleken met steden van nu.
1.2.1. De positie en status die je had hing af van je geboorte ze konden slechts in beperkte mate zelf worden verworven.
1.2.3. vanaf hun zevende werden kinderen aan het werk gezet. Teken van het kind zijn: melkgebit (verliezen ze vanaf hun 7e)
Als armen naar school gingen kwamen ze in volle klassen als ze eraf kwamen konden ze soms nog niet rekenen en schrijven.
1.2.4. gildetaken:
- belanghartigen van de eigen groep
- bewaakte de kwaliteit van de producten
- tegen oneerlijke concurrentie, zorgde voor opleidingen.
- Maatschappelijke zorg aan gildeleden
1.2.5. patriciaat: groep families die de politieke en economische macht in handen had.
Ze hadden veel vrije tijd. Groot, stenen huis aan belangrijke straat, bont, juwelen, paard. Ze gaven veel aan de armen en kerk of als subsidie. Ze hadden hun eigen feesten, voelden zich te goed voor de feesten van het volk.
1.2.6. armen (varende luyden) volk behandelde hun verschillend:
- geven aan naaste = goede daad > je komt in de hemel
- argwaan > God strafte hen, ze hadden het aan zichzelf te danken.
?eigen? stedelijke armen werden minder gewantrouwd dan de varende luyden.
1.2.7. geestelijken (clerici)
God
-----
Oratores (bidders = geestelijken)
Bellatores (vechters = adel)
Laboratores (werkers = rest van het volk)
Verschillen tussen geestelijken:
1. wereldlijke. Ze hielden zich bezig met de zielzorg van het volk.
2. reguliere. Ze hadden zich afgewend van de wereld. Leefden volgens strenge regels.
Begijnhoven: afgezonderd stukje huizen in stad waar vrouwen (begijnen) zieken verzorgden. Verschil met geestelijken: ze deden geen afstand van hun spullen. Geestelijken wilden dat ze echte nonnen werden. Leiders van een klooster waren meestal van hoge afkomst.
1.2.8. vreemdelingen:
1. varende luyden
2. boeren uit de omgeving. Gingen naar de markt.
3. adellijken. Vierden feest of deden inkopen.
4. handelaren. Gingen naar de markt en brachten laatste nieuwtjes
5. Pelgrims op doortocht.
6. landsheer. Maakte de meeste indruk. Groot feest als hij kwam.
Par.2. kinderbisschop (schoelrebisschop) 28 december. Ontstaan doordat oblaten (kinderen in klooster met voorbestemming monnik) op een dag mochten doen alsof zij alle macht hadden. Werd overgenomen door scholen. Werd gekozen op 6 december. Gingen in optocht naar de kerk en kreeg daar mijter en staf. Jongetje hield preek die door vb. Leraar was geschreven. Luisteraars moesten zich goed gedragen voor kinderen.
Par.2.3. koppermaandag. Maandag na driekoningen. (Verswaren maandag) mensen mochten geld ophalen om het daarna te verbrassen of varkensjacht door blinden.
Ritueel: vaste handeling die keer op keer op de zelfde manier wordt uitgevoerd. Zelfde plaats en tijd.
2.4. vastenavond. Iedereen was onmatig en zette de zaak op de kop. Normaal = abnormaal = normaal. Het was een bevestiging van de hi?rarchie. Het moraal: de grens tussen goed en kwaad, wat mag en niet mag. Moraal van de feesten: ze deden even ( 3 dagen) onmatig om daarna je weer aan de regels te houden. Tijdens feest: geen standenverschillen, geen verschil tussen mannen en vrouwen. Goede band met stadsbestuur werd onderstreept doordat ze subsidies gaven om maltijden te organiseren.
2.4.3. nar: symbool van de gekke wereld.
Metgezellen:
1. duivel: bokkenpoten, horens, zwarte staart. Symbool voor slechtheid. Mensen waren er bang voor maar ook lachlust: het was de domme bedrieger in toneelstukken. Vrome mensen waren de duivel dan altijd te slim af.
2. wildeman: Vriendelijker variant van het slechte. Harige man die was bedekt met bladeren. Woest en onbeschaafd. Kende geen maat. Onverzadigbaar. Woonde diep in bossen. Symbool voor driften en lust.
2.4.4. adel had toernooien met zwaardvechters kinderen reden op houten stokpaardjes en deden het na.
2.4.5. toneel bood de mogelijkheid om kritiek te leveren op mensen als het maar grappig was.
Par.3. chaos in de middeleeuwen: wat je zag maar niet te pakken kon krijgen (natuur) duivel. Alles buiten de stad.
Duivel: ze hadden geen greep op het onverklaarbare daarom werden ze er bang voor. Vb: natuurverschijnsels.
Binnen de stad: ordecorporatief systeem. Greep op het onverklaarbare door rituelen. Sterke regelmaat. (kerkelijke) orde van dienst. Er ontstond volksgeloof met bezweringformules. Wanneer de kerk geen antwoord op vragen heeft.
3.1. hi?rarchie: rangorde: een sociale indeling van mensen.
Corporatieve ordening: ordening van de samenleving waarbij het menselijk lichaam als voorbeeld dient. Het bestuur is het hoofd met de hersenen. De hand (volk) moet doen wat de hersenen zeggen.
3.1.2. er waren veel spanningen in de stad. Stadsbestuur organiseerde feesten om de spanningen af te reageren. Onmatig zijn om daarna weer normaal te zijn.
3.1.4. door deze feesten ontstond verbroedering. De grenzen tussen arm en rijk vervaagden omdat iedereen onmatig was en niet zichzelf. Stadsbestuur liet zien hoe eendrachtig de stad was en daarmee hoe goed ze leiding gaven daarom gaven ze subsidies voor feesten.
3.2. chaos: wanorde. Kwaad = chaos. wereld buiten stadsmuren: angst en chaos. Rituelen en magie ontstonden doordat mensen greep wilden krijgen op het chaotische leven. Iedereen hield zich ermee bezig. Magie was een aanvulling op verstand (arts) en geloof (bidden)
3.2.2. moralistische boodschap in toneelspelen over vastenavond en vasten: overvloed en onmatig gedrag tegenover vasten en onthouding.
Par.4. 15e eeuw: feesten worden overdadiger > kledingvoorschriften; iedereen moest gekleed volgens hun eigen stand zodat de hi?rarchie niet verstoord raakte (verschil arm en rijk te weinig zichtbaar) stadsbestuur maakte deze regels omdat verspilling, ijdelheid enz. slecht waren en onchristelijk.
4.2. deze regels waren tegenstrijdig en werden niet nageleefd (ze werden steeds opnieuw uitgevaardigd) scheidingswand vermaak en agressie waren dun (vaak ruzies)
par.4.3. in de 16e eeuw verbrokkelde de feestcultuur > stadsbesturen gingen eigen feesten vieren.
Par.5.1. gevolg: subsidies namen af. Afschermende houding door:
1. politieke dreiging; nieuwe rijken wilden in de politieke top en koningen wilden meer macht dus stadsbesturen kregen minder macht.
2. ontwikkeling van patriciaatleden. Zij kregen betere opleidingen (nog meer verschil met de massa)
nieuwe scheiding tussen binnen (stad) en buiten (wereld). Binnen was de elite en buiten was de wereld van het volk (gepeupel/grauw) wie meedeed aan de feesten van het volk had een slechte smaak > leden gingen minder schrijven over volkse feesten, er werd dus minder over bekend.
Par.5.2. toch bleven contacten en bemoeienissen bestaan. Regels waren meer nodig want rijken begaven zich niet meer onder de massa. Kerk bleef invloed uitoefenen.
16e eeuw: Reformatie. De calvinistische kerk lanceerde een kruistocht tegen ?paapse? uitwassen (het noorden van Nederland)
Zuiden: katholieke kerk wilde ?heidense? uitwassen en volkse praktijken bestrijden. Censuur en voorschriften namen toe. Het feestgedruis verstilde in heel Nederland.
Proloog Feest verteld over: - gewoonten
- Gebruiken
Dit zegt iets over de mentaliteit van de mensen.
Elite: De rijke burgers (macht, ontwikkeling en rijkdom)
Carnaval: Vastenavond. 3 dagen lang zondag-aswoensdag
Par.1.1 steden in de middeleeuwen: veel moestuinen, boomgaarden of wijngaarden. Klein vergeleken met steden van nu.
1.2.1. De positie en status die je had hing af van je geboorte ze konden slechts in beperkte mate zelf worden verworven.
1.2.3. vanaf hun zevende werden kinderen aan het werk gezet. Teken van het kind zijn: melkgebit (verliezen ze vanaf hun 7e)
Als armen naar school gingen kwamen ze in volle klassen als ze eraf kwamen konden ze soms nog niet rekenen en schrijven.
1.2.4. gildetaken:
- belanghartigen van de eigen groep
- bewaakte de kwaliteit van de producten
- tegen oneerlijke concurrentie, zorgde voor opleidingen.
- Maatschappelijke zorg aan gildeleden
1.2.5. patriciaat: groep families die de politieke en economische macht in handen had.
Ze hadden veel vrije tijd. Groot, stenen huis aan belangrijke straat, bont, juwelen, paard. Ze gaven veel aan de armen en kerk of als subsidie. Ze hadden hun eigen feesten, voelden zich te goed voor de feesten van het volk.
1.2.6. armen (varende luyden) volk behandelde hun verschillend:
- geven aan naaste = goede daad > je komt in de hemel
- argwaan > God strafte hen, ze hadden het aan zichzelf te danken.
?eigen? stedelijke armen werden minder gewantrouwd dan de varende luyden.
1.2.7. geestelijken (clerici)
God
-----
Oratores (bidders = geestelijken)
Bellatores (vechters = adel)
Laboratores (werkers = rest van het volk)
Verschillen tussen geestelijken:
1. wereldlijke. Ze hielden zich bezig met de zielzorg van het volk.
2. reguliere. Ze hadden zich afgewend van de wereld. Leefden volgens strenge regels.
Begijnhoven: afgezonderd stukje huizen in stad waar vrouwen (begijnen) zieken verzorgden. Verschil met geestelijken: ze deden geen afstand van hun spullen. Geestelijken wilden dat ze echte nonnen werden. Leiders van een klooster waren meestal van hoge afkomst.
1.2.8. vreemdelingen:
1. varende luyden
2. boeren uit de omgeving. Gingen naar de markt.
3. adellijken. Vierden feest of deden inkopen.
4. handelaren. Gingen naar de markt en brachten laatste nieuwtjes
5. Pelgrims op doortocht.
6. landsheer. Maakte de meeste indruk. Groot feest als hij kwam.
Par.2. kinderbisschop (schoelrebisschop) 28 december. Ontstaan doordat oblaten (kinderen in klooster met voorbestemming monnik) op een dag mochten doen alsof zij alle macht hadden. Werd overgenomen door scholen. Werd gekozen op 6 december. Gingen in optocht naar de kerk en kreeg daar mijter en staf. Jongetje hield preek die door vb. Leraar was geschreven. Luisteraars moesten zich goed gedragen voor kinderen.
Par.2.3. koppermaandag. Maandag na driekoningen. (Verswaren maandag) mensen mochten geld ophalen om het daarna te verbrassen of varkensjacht door blinden.
Ritueel: vaste handeling die keer op keer op de zelfde manier wordt uitgevoerd. Zelfde plaats en tijd.
2.4. vastenavond. Iedereen was onmatig en zette de zaak op de kop. Normaal = abnormaal = normaal. Het was een bevestiging van de hi?rarchie. Het moraal: de grens tussen goed en kwaad, wat mag en niet mag. Moraal van de feesten: ze deden even ( 3 dagen) onmatig om daarna je weer aan de regels te houden. Tijdens feest: geen standenverschillen, geen verschil tussen mannen en vrouwen. Goede band met stadsbestuur werd onderstreept doordat ze subsidies gaven om maltijden te organiseren.
2.4.3. nar: symbool van de gekke wereld.
Metgezellen:
1. duivel: bokkenpoten, horens, zwarte staart. Symbool voor slechtheid. Mensen waren er bang voor maar ook lachlust: het was de domme bedrieger in toneelstukken. Vrome mensen waren de duivel dan altijd te slim af.
2. wildeman: Vriendelijker variant van het slechte. Harige man die was bedekt met bladeren. Woest en onbeschaafd. Kende geen maat. Onverzadigbaar. Woonde diep in bossen. Symbool voor driften en lust.
2.4.4. adel had toernooien met zwaardvechters kinderen reden op houten stokpaardjes en deden het na.
2.4.5. toneel bood de mogelijkheid om kritiek te leveren op mensen als het maar grappig was.
Par.3. chaos in de middeleeuwen: wat je zag maar niet te pakken kon krijgen (natuur) duivel. Alles buiten de stad.
Duivel: ze hadden geen greep op het onverklaarbare daarom werden ze er bang voor. Vb: natuurverschijnsels.
Binnen de stad: ordecorporatief systeem. Greep op het onverklaarbare door rituelen. Sterke regelmaat. (kerkelijke) orde van dienst. Er ontstond volksgeloof met bezweringformules. Wanneer de kerk geen antwoord op vragen heeft.
3.1. hi?rarchie: rangorde: een sociale indeling van mensen.
Corporatieve ordening: ordening van de samenleving waarbij het menselijk lichaam als voorbeeld dient. Het bestuur is het hoofd met de hersenen. De hand (volk) moet doen wat de hersenen zeggen.
3.1.2. er waren veel spanningen in de stad. Stadsbestuur organiseerde feesten om de spanningen af te reageren. Onmatig zijn om daarna weer normaal te zijn.
3.1.4. door deze feesten ontstond verbroedering. De grenzen tussen arm en rijk vervaagden omdat iedereen onmatig was en niet zichzelf. Stadsbestuur liet zien hoe eendrachtig de stad was en daarmee hoe goed ze leiding gaven daarom gaven ze subsidies voor feesten.
3.2. chaos: wanorde. Kwaad = chaos. wereld buiten stadsmuren: angst en chaos. Rituelen en magie ontstonden doordat mensen greep wilden krijgen op het chaotische leven. Iedereen hield zich ermee bezig. Magie was een aanvulling op verstand (arts) en geloof (bidden)
3.2.2. moralistische boodschap in toneelspelen over vastenavond en vasten: overvloed en onmatig gedrag tegenover vasten en onthouding.
Par.4. 15e eeuw: feesten worden overdadiger > kledingvoorschriften; iedereen moest gekleed volgens hun eigen stand zodat de hi?rarchie niet verstoord raakte (verschil arm en rijk te weinig zichtbaar) stadsbestuur maakte deze regels omdat verspilling, ijdelheid enz. slecht waren en onchristelijk.
4.2. deze regels waren tegenstrijdig en werden niet nageleefd (ze werden steeds opnieuw uitgevaardigd) scheidingswand vermaak en agressie waren dun (vaak ruzies)
par.4.3. in de 16e eeuw verbrokkelde de feestcultuur > stadsbesturen gingen eigen feesten vieren.
Par.5.1. gevolg: subsidies namen af. Afschermende houding door:
1. politieke dreiging; nieuwe rijken wilden in de politieke top en koningen wilden meer macht dus stadsbesturen kregen minder macht.
2. ontwikkeling van patriciaatleden. Zij kregen betere opleidingen (nog meer verschil met de massa)
nieuwe scheiding tussen binnen (stad) en buiten (wereld). Binnen was de elite en buiten was de wereld van het volk (gepeupel/grauw) wie meedeed aan de feesten van het volk had een slechte smaak > leden gingen minder schrijven over volkse feesten, er werd dus minder over bekend.
Par.5.2. toch bleven contacten en bemoeienissen bestaan. Regels waren meer nodig want rijken begaven zich niet meer onder de massa. Kerk bleef invloed uitoefenen.
16e eeuw: Reformatie. De calvinistische kerk lanceerde een kruistocht tegen ?paapse? uitwassen (het noorden van Nederland)
Zuiden: katholieke kerk wilde ?heidense? uitwassen en volkse praktijken bestrijden. Censuur en voorschriften namen toe. Het feestgedruis verstilde in heel Nederland.