Samenvatting: Beeldende begrippen; Technieken
Technieken, beeldende begrippen, h5
Hanteringwijze: de manier waarop de maker materiaal en gereedschap heeft gebruikt, bijv. tekenachtig, schetsmatig of schilderachtig. De hanteringwijze is bij iedereen anders.
De tekentechnieken hangen af van de volgende punten:
Het tekenmateriaal
De drager
De controle over de motoriek van hand en pols
De bedoeling van de maker
Tekenen: techniek waarbij een tweedimensionaal beeld ontstaat d.m.v. tekenmaterialen en gereedschappen. Kenmerkend is het lineaire karakter. De scherpte van de lijnen wordt bepaalt door de hardheid en de punt van het materiaal, de drager en de druk. Het is een continu activiteit.
Constructief tekenen is tekenen met gebruik van linialen, passers, driehoeken enz.
Tekenachtig: een vrij nauwkeurige weergave, kan zowel met tekenmateriaal als met verf.
Tekenmateriaal: Potlood, stift, krijt, houtskool en inkt. Deze soorten bestaan ook weer uit verschillende soorten.
Papier: meest voorkomende drager, meestal gemaakt van hout. De kwaliteit is afhankelijk van het gewicht, aanwezigheid van hout en de glad- en stevigheid van het papier.
Arceren: een herhaling van kleine lijntjes om een vlak te vullen, bijv. parallelarcering en kruisarcering. Wordt gebruikt om plasticiteit te suggereren door de lijntjes te laten van dik naar dun.
Doezelaar: opgerold stukje papier, stof of zacht leer, waarmee houtskool of krijt kan worden vervaagd.
Fixatief: middel om houtskool-, krijt- en potloodtekeningen te fixeren zodat ze niet meer uitgeveegd kunnen worden. Er is hars, spiritus of cellulose in opgelost.
Pentekening: tekening in inkt met een sterk lineair karakter. Het soort lijnen wordt bepaald door het soort pen.
Gewassen tekening: tekening waarbij lichtere partijen ingeschilderd zijn met een verdunde oplossing van tekeninkt of waterverf, waardoor het papier zichtbaar blijft.
Oost-Indische inkt: zwarte inkt uit China met fijne koolstofdeeltjes.
Sepia: zwartbruine tekeninkt die wordt gewonnen uit een inktvis. Wordt gebruikt voor aquarellen, penseel- en gewassen tekeningen.
De schildertechnieken hangen af van de volgende punten:
De verf
Het gereedschap
De drager
Toepassingen door de kunstenaar
Schildertechnieken:
Dun en glad
Pasteus, impasto (als een dikke reli?fachtige laag)
Vlekkerig en schilderachtig
Toetsen (kleine likjes)
Tamponneren
Glaceren (lagen dunne, vloeibare olieverf die in lagen over elkaar aangebracht
Dekkend (drager is niet meer zichtbaar)
Transparant (drager is wel zichtbaar)
Egaal (verf is overaal even dik en gelijkmatig aangebracht)
Nat-in-nat: (schilderen over een nog natte verflaag)
Dripping: (verf op drager laten druipen)
Airbrush: verf wordt met verfspuit of verstuiver opgespoten. Bij Airbrush zijn heel geleidelijke kleurovergangen mogelijk.
Gemende technieken: er wordt begonnen met een techniek en er worden vervolgens andere middelen gebruikt
Materieschildering: hierbij worden materialen als zand, gips en textiel gemengd met verf. Ze hebben de structuur en textuur van een materiaal.
Collage: techniek waarbij stukjes stof, papier, ijzerdraad enz. worden opgeplakt. Voorloper is papiers coll?s.
Combine painting: combinatie van gevonden voorwerpen en een beschilderd doek.
Kleurmenging: secundaire en tertiaire kleuren ontstaan door het mengen van andere kleuren.
Mengen van pigmenten, twee of meer kleuren door elkaar roeren.
Opbrengen van transparante kleurlagen; laagjes waterverf over andere laagjes verf heen schilderen.
Optische kleurmenging; kleine puntjes van allerlei kleuren vormen met elkaar ??n kleur voor het oog.
Schilderachtig: een schilder gebruikt zijn hele arm voor het maken van zijn werk. Het is daardoor niet nauwkeurig, maar schetsmatig.
Verf: dik/dun vloeibaar materiaal, dat bestaat uit pigment en bindmiddel , om mee te schilderen.
Plakkaatverf, gouache: met water verdunbare verf. Er kan transparant en dekkend mee worden gewerkt. Als je er stijfsel aan toevoegt, wordt het nog dikker en als je er Arabische gom aan toevoegt gaat het glanzen.
Olieverf: met lijnolie of terpentijn verdunbare verf, waarbij de pigmenten verbonden zijn door drogende olie (olie die verdampt). Hierbij worden penselen, kwasten en paletmessen gebruikt.
Waterverf,aquarel: met water verdunbare verf. Het is dun en wordt daarom op dik papier geschilderd en het droogt snel.de verf is transparant en als het papier vochtig is lopen de kleuren in elkaar over.
Acrylverf: synthetische verf op basis van acryl. Als de verf droog is kan je niet meer verdunnen. Acrylhars droogt snel.
Tempera: met water verdunbare verf, waarbij de pigmenten verbonden worden met eigeel, lijm of hars als bindmiddel. In de Middeleeuwen werd er veel mee gewerkt.
Medium: middel om verf mee te verdunnen.
Plakkaatverf, aquarelverf, acrylverf en tempera> water
Olieverf> terpentijn of olie
Schildergereedschap: kwasten+penselen, paletmessen, palet- of mengbakjes.
Grisaille: manier om de illusie van reli?f op te roepen door met grijze verf te schilderen, wat een plastische werking had.
Grotschildering: schildering in een grot die aangebracht werd met vingers, soort blaaspijp of met borstels.
Sjabloon: dient om gedeelten af te dekken waar geen kleur mag komen. Een sjabloon is een negatieve vorm; de afbeelding een positieve.
Fresco: muurschildering die aangebracht wordt op verse kalklaag. De verf wordt door een chemische reactie verbonden met de kalk.
Hanteringwijze: de manier waarop de maker materiaal en gereedschap heeft gebruikt, bijv. tekenachtig, schetsmatig of schilderachtig. De hanteringwijze is bij iedereen anders.
De tekentechnieken hangen af van de volgende punten:
Het tekenmateriaal
De drager
De controle over de motoriek van hand en pols
De bedoeling van de maker
Tekenen: techniek waarbij een tweedimensionaal beeld ontstaat d.m.v. tekenmaterialen en gereedschappen. Kenmerkend is het lineaire karakter. De scherpte van de lijnen wordt bepaalt door de hardheid en de punt van het materiaal, de drager en de druk. Het is een continu activiteit.
Constructief tekenen is tekenen met gebruik van linialen, passers, driehoeken enz.
Tekenachtig: een vrij nauwkeurige weergave, kan zowel met tekenmateriaal als met verf.
Tekenmateriaal: Potlood, stift, krijt, houtskool en inkt. Deze soorten bestaan ook weer uit verschillende soorten.
Papier: meest voorkomende drager, meestal gemaakt van hout. De kwaliteit is afhankelijk van het gewicht, aanwezigheid van hout en de glad- en stevigheid van het papier.
Arceren: een herhaling van kleine lijntjes om een vlak te vullen, bijv. parallelarcering en kruisarcering. Wordt gebruikt om plasticiteit te suggereren door de lijntjes te laten van dik naar dun.
Doezelaar: opgerold stukje papier, stof of zacht leer, waarmee houtskool of krijt kan worden vervaagd.
Fixatief: middel om houtskool-, krijt- en potloodtekeningen te fixeren zodat ze niet meer uitgeveegd kunnen worden. Er is hars, spiritus of cellulose in opgelost.
Pentekening: tekening in inkt met een sterk lineair karakter. Het soort lijnen wordt bepaald door het soort pen.
Gewassen tekening: tekening waarbij lichtere partijen ingeschilderd zijn met een verdunde oplossing van tekeninkt of waterverf, waardoor het papier zichtbaar blijft.
Oost-Indische inkt: zwarte inkt uit China met fijne koolstofdeeltjes.
Sepia: zwartbruine tekeninkt die wordt gewonnen uit een inktvis. Wordt gebruikt voor aquarellen, penseel- en gewassen tekeningen.
De schildertechnieken hangen af van de volgende punten:
De verf
Het gereedschap
De drager
Toepassingen door de kunstenaar
Schildertechnieken:
Dun en glad
Pasteus, impasto (als een dikke reli?fachtige laag)
Vlekkerig en schilderachtig
Toetsen (kleine likjes)
Tamponneren
Glaceren (lagen dunne, vloeibare olieverf die in lagen over elkaar aangebracht
Dekkend (drager is niet meer zichtbaar)
Transparant (drager is wel zichtbaar)
Egaal (verf is overaal even dik en gelijkmatig aangebracht)
Nat-in-nat: (schilderen over een nog natte verflaag)
Dripping: (verf op drager laten druipen)
Airbrush: verf wordt met verfspuit of verstuiver opgespoten. Bij Airbrush zijn heel geleidelijke kleurovergangen mogelijk.
Gemende technieken: er wordt begonnen met een techniek en er worden vervolgens andere middelen gebruikt
Materieschildering: hierbij worden materialen als zand, gips en textiel gemengd met verf. Ze hebben de structuur en textuur van een materiaal.
Collage: techniek waarbij stukjes stof, papier, ijzerdraad enz. worden opgeplakt. Voorloper is papiers coll?s.
Combine painting: combinatie van gevonden voorwerpen en een beschilderd doek.
Kleurmenging: secundaire en tertiaire kleuren ontstaan door het mengen van andere kleuren.
Mengen van pigmenten, twee of meer kleuren door elkaar roeren.
Opbrengen van transparante kleurlagen; laagjes waterverf over andere laagjes verf heen schilderen.
Optische kleurmenging; kleine puntjes van allerlei kleuren vormen met elkaar ??n kleur voor het oog.
Schilderachtig: een schilder gebruikt zijn hele arm voor het maken van zijn werk. Het is daardoor niet nauwkeurig, maar schetsmatig.
Verf: dik/dun vloeibaar materiaal, dat bestaat uit pigment en bindmiddel , om mee te schilderen.
Plakkaatverf, gouache: met water verdunbare verf. Er kan transparant en dekkend mee worden gewerkt. Als je er stijfsel aan toevoegt, wordt het nog dikker en als je er Arabische gom aan toevoegt gaat het glanzen.
Olieverf: met lijnolie of terpentijn verdunbare verf, waarbij de pigmenten verbonden zijn door drogende olie (olie die verdampt). Hierbij worden penselen, kwasten en paletmessen gebruikt.
Waterverf,aquarel: met water verdunbare verf. Het is dun en wordt daarom op dik papier geschilderd en het droogt snel.de verf is transparant en als het papier vochtig is lopen de kleuren in elkaar over.
Acrylverf: synthetische verf op basis van acryl. Als de verf droog is kan je niet meer verdunnen. Acrylhars droogt snel.
Tempera: met water verdunbare verf, waarbij de pigmenten verbonden worden met eigeel, lijm of hars als bindmiddel. In de Middeleeuwen werd er veel mee gewerkt.
Medium: middel om verf mee te verdunnen.
Plakkaatverf, aquarelverf, acrylverf en tempera> water
Olieverf> terpentijn of olie
Schildergereedschap: kwasten+penselen, paletmessen, palet- of mengbakjes.
Grisaille: manier om de illusie van reli?f op te roepen door met grijze verf te schilderen, wat een plastische werking had.
Grotschildering: schildering in een grot die aangebracht werd met vingers, soort blaaspijp of met borstels.
Sjabloon: dient om gedeelten af te dekken waar geen kleur mag komen. Een sjabloon is een negatieve vorm; de afbeelding een positieve.
Fresco: muurschildering die aangebracht wordt op verse kalklaag. De verf wordt door een chemische reactie verbonden met de kalk.
Handige opties
- Samenvattingen over:Beeldende begrippen; Technieken