Samenvatting: Afrekenen module
Afrekenen
Functies van geld:
- ruilmiddel
- rekenmiddel (prijzen uitgedrukt in geld kunnen de waarden vergeleken worden)
- oppotmiddel (geld in goederen/vermogen)
M1 Enge geldhoeveelheid (primaire liquiditeiten); chartale + girale geld dat in handen is van ingezetenen v/h eurogebied ? geld dat zich bevindt in kassen v/d banken en nationale overheden
Secundaire liquiditeiten + M1 = ruime geldhoeveelheid M3
Banken kunnen niet oneindig veel geld uitlenen. Rekeninghouders kunnen hun tegoed elk moment in chartale vorm opnemen. De bank moet dus wel garanderen dat ze genoeg geld in kas heeft om de rekeninghouders te betalen. Uit ervaring blijkt dat maar een bep. % v/d girale goederen wordt opgevraagd. Bank hoeft dus geen 100% kassadekking te hebben.
Liquiditeit; verhouding tussen kasgeld (van bank) en girale verplichtingen.
De liquiditeitenmassa kan veranderen door geldschepping en geldvernietiging.
- geldschepping: wanneer geld in handen van publiek komt
- geldvernietiging: omzetbelasting die in handen v/d centrale overheid komt. Geld wordt omgezet in bijna-geld
Er zijn 3 manieren waardoor de enge geldhoeveelheid kan veranderen:
- Substitutie; chartaal wordt giraal of andersom (samenstelling giraal ? chartaal verandert)
- Transformatie; geld wordt bijna-geld of andersom (geldbijna-geld= gv., bijna-geld geld= gs.)
- Wederzijdse schuldaanvaarding; kredietverlening in vorm van rc. (girale gs.)
Primaire bank geldscheppende bank
Secundaire bank geen geldscheppende banken, kredietbemiddelingen
Het verschil tussen geldscheppende en niet-geldscheppende banken is sterk vervaagd door branchevervaging.
Er was ook sprake van een concentratiebeweging, er zijn veel fusies geweest.
Vermogensmarkt: aantal deelmarkten waar krediet wordt verhandeld:
- geldmarkt, kredieten verhandeld met looptijd, bij uitgifte, van max. 2 jaar. Kortlopend krediet.
- Kapitaalmarkt, met een looptijd van meer dan 2 jaar.
1. Openbare kapitaalmarkt: belegger ontvangt een obligatie. Is gemakkelijk te verhandelen op effectenbeurs
Onderhandse kapitaalmarkt: voorwaarden worden niet vooraf bekend gemaakt en niet aan iedereen vrij staat om de lening in te schrijven
2. 1e hands markt (primair): handel in nieuw uitgegeven waarde papieren
2e hands markt (secundair): door verkoop van bestaande waardepapieren
3. Vragers: centrale overheden (budgettekort financieren), lagere overheden, gezinnen (hypothecair krediet), bedrijven.
Aanbieders: verzekeringsmaatschappijen, pensioenfondsen=institutionele beleggers. Ze ontvangen premies v/d mensen die bij hen verzekerd zijn. De premies beleggen ze daar om later het pensioen van te betalen.
Op effectenbeurs wordt gehandeld in effecten:
- aandelen; eigendomsbewijzen in een vennootschap
- obligaties; bewijzen van deelname aan een langlopende rekening
- pandbrief; schuldbewijs van een hypotheekbank
Bij inflatie is er een vermindering v/d koopkracht. Als we inflatie meten kan je niet gewoon het gemiddelde berekenen van alle prijsverhogingen. Want niet alle producten nemen een even grote plaats in binnen het gezinsbudget.
Inflatie is vervelend voor mensen die geld uitlenen. Daarom gaat het uitlenen van geld gepaard met rente, de rente is een vergoeding voor;
- uitstel van consumptie door de uitlener
- het risico dat de tegenpartij straks zijn schuld niet betaald
- geldontwaarding
Om geen koopkracht te verliezen moet de jaarrente minstens gelijk zijn aan de jaarlijkse inflatie. De re?le rente is rente verminderd met de procentuele inflatie.
Bij inflatie stijgen meestal ook de exportproducten. De concurrentiepositie verslechtert als de prijzen hoger zijn dan de rest v/d wereld. De export zal dan afnemen, het importvolume neemt toe met relatief goedkopere goederen. Dit is slecht voor werkgelegenheid. De kostenstijgingen hoeven niet altijd doorgerekend worden in de eindprijs. Maar dan leidt het tot een verkleining v/d winst. Deflatie heeft ook nadelen.
Overbestedingsinflatie: stijging v/d bestedingen kan prijsstijgingen veroorzaken. Als de besteders meer willen kopen dan met de productiecapaciteit kan worden gemaakt. Bij meer vraag dan aanbod, is het verleidelijk om de prijzen te verhogen. Inflatie die veroorzaakt wordt door te grote bestedingen.
Bestedingsbeperkende politiek: overhoud zou belasting tarieven kunnen verhogen. Mensen houden dan een kleiner besteedbaar inkomen over.
? Krap begrotingsbeleid: overheid bezuinigt.
? Krap monetair beleid: cb verhoogt rente op kortlopende rekening. Kopen op krediet wordt duurder en dat remt bestedingen
Loonkosteninflatie: reactie op inflatie maar ook te grote loonstijgingen kunnen op die manier een oorzaak vormen van kosteninflatie. Als de lonen sterker stijgen dan de arbeidsproductiviteit, nemen de kosten voor de onderneming toe. De kans hierop is het grootst bij overbesteding. Na een tijdje kan bestedingsinflatie overgaan in loonkosteninflatie; prijsstijgingen roepen nieuwe loonseisen op, die weer worden doorberekend in de prijzen.
Overheid kan loonmaatregel opleggen of verlaging van premies en tarieven loonbelasting. Werknemers hoeven dan minder loon te eisen, en ze gaan er toch netto op vooruit.
Ge?mporteerde inflatie: als de prijzen stijgen v/d producten die we importeren, werkt dat door in ons prijs gemiddelde.
Ander oorzaak van kosteninflatie kan ook door dat de overheid milieuheffingen en aardgasprijzen verhoogd.
Kosteninflatie kan ook gepaard gaan met onderbesteding=stagflatie; het tegelijkertijd verschijnen van werkeloosheid en inflatie.
Kostenstijgingen tegen ge?mporteerde inflatie kan een land zich beschermen d.m.v. een koersstijging v/d eigen munt. Door eigen valuta te laten stijgen ten opzichte van buitenlandse leveranciers, kan het land de invloed van hogere invoerprijzen op het binnenlandse prijspeil matigen. (hoge wisselkoers minder eenheden van eigen munt hoeft neer te tellen voor een eenheid vreemd geld, voor buitenlandse producten hoeft dus minder te worden betaald)
De overheid kan ook de heffingen niet meer verhogen. Maar soms is ?t geld gewoon nodig.
Inflatieverwachtingen kunnen inflatie veroorzaken. Werknemers kunnen bij loononderhandelingen uitgaan v/d verwachte inflatie. Omdat de werkgevers ervan uit gaan dat de prijzen gaan stijgen, zullen zij niet al te moeilijk doen. Zodat ze het gewoon door kunnen berekenen in hun eindproducten.
Elk land heeft een eigen betalingsbalans. Het geeft een overzicht van alle in geld uitgedrukte transacties die in een jaar hebben plaatsgevonden tussen de ingezetenen (personen & instellingen) van een land en niet-ingezetenen.
Een betalingsbalans bestaat uit verschillende deelrekeningen:
Lopende rekening;
- goederenrekening; export en import
onzichtbaar verkeer;
- dienstenrekening; toeristen hier en toeristen in buitenland, diensten, vervoer en technische dienstverlening
- primaire inkomens; rente van leningen en winst van ondernemingen
- inkomensoverdrachtenrekening; betalingen aan buitenland zonder tegenprestatie
- kapitaalrekening; verstrekte en verkregen kredieten
Dit samen vormt het saldo v/d betalingsbalans, als dat saldo 0 is, bestaat er materieel betalingsbalansevenwicht. Meestal heeft een land een tekort of overschot. Bij een overschot neemt de deviezenvoorraad toe. Bij een tekort zou het gebruikt maken v/d deviezenreserve. Dit soort veranderingen zie je op de rekening;
- offici?le reserves (salderingsrekening, waarde v/d goudvoorraad en voorraad convertibele valuta?s; buitenlandse betaalmiddelen die onbeperkt kunnen worden ingewisseld tegen alle andere valuta?s)
De verandering v/d offici?le reserves zorgt ervoor dat de balans op 0 is. Dit is het formele betalingsbalansevenwicht.
De offici?le reserves behoren ook tot de onvoorwaardelijke kredieten waarover een land kan beschikken bij het IMF, een aantal doelstellingen hiervan:
- bevordering van internationale samenwerking op monetair gebied
- uitbreiding wereldhandel
- wisselkoersstabiliteit.
Dit doet het IMF via het uitleven van vreemde valuta?s aan landen met betalingsproblemen.
Bij kredieten bij het IMF, de trekkingsrechten kan je verdelen in:
- onvoorwaardelijke trekkingsrechten, special drawing rights.
- voorwaardelijke trekkingsrechten.
Wisselkoers; prijs van een valuta, uitgedrukt in eenheden van een andere valuta.
De wisselkoersen worden bepaald door vraag en aanbod.
Hoe hoger de koers v/d dollar (Amerikanen krijgen meer euro?s voor een dollar) hoe duurder Amerikaanse producten, dan is het goedkoper in EU. We zullen dan minder buitenlandse producten kopen dan bij een lage koers dan zijn producten namelijk goedkoper in Amerika en in Europa duurder.
Hoge dollarkoers duurdere import verminderde belangstelling voor import goederen kleiner gevraagde hoeveelheid dollars op de valutamarkt. (hoe hoger de koers hoe kleiner de vraag zal worden, aanbod is hoog)
Lage dollarkoers goedkopere import vergrote belangstelling voor import goederen uit Amerika vraag naar dollars wordt groter (hoe lager de koers hoe groter de vraag zal worden.)
Bij een toenemende vraag hogere koers (appreciatie=koersstijging v/d dollar) of een depreciatie v/d euro (verschuiving van V naar rechts):
- de prijzen in EU stijgen gemiddeld sneller dan in buitenland. De Europese consument koop dat liever relatief goedkope buitenlandse producten, en daarvoor heeft hij dollars nodig
- de inkomens in Eu nemen sterker toe dan die in het buitenland. Een toename v/d Europese inkomens leidt tot grotere bestedingen en daarmee tot een grotere import
- de rente in Eu daalt ten opzichte van die in het buitenland, waardoor het voor Europeanen aantrekkelijker wordt hun spaargeld buiten Eu te beleggen.
Bij een groter aanbod van dollars: minder vraag naar dollars omdat (daling dollarkoers=depreciatie dollar, appreciatie euro):
- inflatie in Europa is lager dan die in het buitenland, aantrekkelijker om dus gewoon producten uit de EU zelf te halen, dat is goedkoper
- de inkomens in Eu blijven achter bij die in het buitenland, bestedingen blijven achter dus minder import en daardoor minder vraag
- de rente in Europa daalt ten opzichte v/h buitenland
Zwevende wisselkoers; koers heeft vrij spel
Voordeel: betalingsoverschotten of tekorten worden via de koers weggewerkt
Inflatie te hoog exportprijzen te hoogexport daalt (V naar Europese producten daalt) wisselkoers daalt (meer aanbod dan vraag en dan worden Europese producten weer lager) exportprijzen lager
Nadeel: voor internationale handel, koersrisico?s ontmoedigen.
Stabiele wisselkoers; koersen mogen maar beperkt afwijken van een spilkoers
Centrale bank kan op 2 manieren ingrijpen om de koers van eigen munt te be?nvloeden:
- geldmarktrente; lage koers, dan kan de CB de rente v/h land verhogen, waardoor het voor beleggers aantrekkelijk wordt om te beleggen in Europa, daardoor wordt de vraag groter en stijgt de koers. Bij een hoge koers kunnen ze de rente verlagen, waardoor het minder aantrekkelijk wordt om in de Eu te beleggen, zodat de vraag naar euro?s weer zakt.
- Valuta-interventies; CB koopt met vreemd geld uit haar offici?le reserves de eigen munt op; daardoor wordt de vraag verhoogd naar euro?s.
Devaluatieverlaging v/d afgesproken koers
Revaluatieverhoging v/d afgesproken koers
Als een land te veel geld uitgeeft, zijn daar verschillende manieren voor om de bestedingen v/h land te beperken;
- krap begrotingsbeleid; belastingtarieven verhogen gezinnen gaan minder besteden minder vraag naar import daling tekort overheid op lopende rekening
- krapgeldpolitiek; cb verhoogt rente lenen wordt duurder minder bestedingen minder import daling tekort lopende rekening v/d overheid.
- Verlaging v/d wisselkoers; koersdaling ruilvoetverslechtering (invoerprijzen hoger en uitvoerprijzen lager) export groter, import kleiner tekort lopende rekening kleiner.
Om erachter te komen of een lagere wisselkoers de export bevorderd en de import verminderd, moet je inzicht krijgen in de prijsgevoeligheid v/d invoer en uitvoer v/h land. We meten die invloed m.b.v. prijselasticiteit;
Epe= Procentuele verandering exportvolume : procentuele verandering exportprijspeil
Epi= Procentuele verandering importvolume : procentuele verandering importpeil
Een manier om overbesteding tegen te gaan is er voor te zorgen dat de mensen niet te veel geld in handen hebben, dan moet de groei v/d geldhoeveelheid afgeremd worden. Een te krappe geldhoeveelheid heeft als nadelig gevolg dat er dan te weinig geld is voor aankoop beschikbare producten.
Procentuele groei v/d geldhoeveelheid moet gelijks zijn aan procentuele groei v/d productie. Monetaristen hebben een andere opvatting; jaarlijkse geldgroei niet afstemmen op het percentage waarmee de productie per jaar stijgt, maar op een gemiddelde daarvan over een reeks jaren: monetaristische geldgroei; jaarlijkse toeneming moet gelijk zijn aan verwachte gemiddelde stijging v/d re?le productie. De geldhoeveelheid neemt dan in elk v die jaren met hetzelfde percentage toe geldpolitiek/monetaire politiek.
De ECB wil handhaving prijsstabiliteit. ECB is:
- circulatiebank; brengt bankbiljetten in omloop. De munten worden via nationale overheden in omloop gebracht
- bank v/d banken; alle banken hebben een rekening bij hun nationale centrale bank. Banken kunnen onder bepaalde voorwaarden kortlopend krediet opnemen bij CB
ECB zorgt ervoor dat particuliere banken altijd krap bij kas zitten. Banken hebben daardoor altijd kortlopende kredieten. Ze zijn gedwongen om rood te staan, dat is van groot belang bij het voeren van een effectief rentebeleid: banken reageren alleen op tariefveranderingen v/d ECB als zij dit rente percentage ook werkelijk aan de ECB moeten betalen.
Herfinancieringrente/disconto; rente die particuliere banken aan de ECB moeten afdragen
Openmarkttransacties; banken kunnen bij ECB terecht voor kortlopende kredieten tegen onderpand van waarde papieren, belangrijkste vorm: basisherfinancierings-transacties/repotransacties: ECB stelt per bank was voor welk bedrag zijn maximaal een beroep kan doen op deze voorschotfaciliteit. Over deze kredieten betalen de banken rente; refi-rente/disconto.
Als geldgroei te snel gaat rente omhoog; dat matigt ontwikkeling v/d bestedingen. Het is een soort signaalfunctie voor economie. Het kan worden versterkt door de wisselkoers bestedingen omlaag en inflatieverwachtingen omlaag inflatiegevaar vermindert.
Voordelen Euro;
- geen provisiekosten
- geen koersonzekerheden in onderlinge betalingsverkeer, daarom hoeven ondernemers zich niet meer te verzekeren
- prijzen zijn beter te vergelijken. Het kan onderlinge concurrentie bevorderen. En kan voor Europese consument voordeling uitpakken.
Functies van geld:
- ruilmiddel
- rekenmiddel (prijzen uitgedrukt in geld kunnen de waarden vergeleken worden)
- oppotmiddel (geld in goederen/vermogen)
M1 Enge geldhoeveelheid (primaire liquiditeiten); chartale + girale geld dat in handen is van ingezetenen v/h eurogebied ? geld dat zich bevindt in kassen v/d banken en nationale overheden
Secundaire liquiditeiten + M1 = ruime geldhoeveelheid M3
Banken kunnen niet oneindig veel geld uitlenen. Rekeninghouders kunnen hun tegoed elk moment in chartale vorm opnemen. De bank moet dus wel garanderen dat ze genoeg geld in kas heeft om de rekeninghouders te betalen. Uit ervaring blijkt dat maar een bep. % v/d girale goederen wordt opgevraagd. Bank hoeft dus geen 100% kassadekking te hebben.
Liquiditeit; verhouding tussen kasgeld (van bank) en girale verplichtingen.
De liquiditeitenmassa kan veranderen door geldschepping en geldvernietiging.
- geldschepping: wanneer geld in handen van publiek komt
- geldvernietiging: omzetbelasting die in handen v/d centrale overheid komt. Geld wordt omgezet in bijna-geld
Er zijn 3 manieren waardoor de enge geldhoeveelheid kan veranderen:
- Substitutie; chartaal wordt giraal of andersom (samenstelling giraal ? chartaal verandert)
- Transformatie; geld wordt bijna-geld of andersom (geldbijna-geld= gv., bijna-geld geld= gs.)
- Wederzijdse schuldaanvaarding; kredietverlening in vorm van rc. (girale gs.)
Primaire bank geldscheppende bank
Secundaire bank geen geldscheppende banken, kredietbemiddelingen
Het verschil tussen geldscheppende en niet-geldscheppende banken is sterk vervaagd door branchevervaging.
Er was ook sprake van een concentratiebeweging, er zijn veel fusies geweest.
Vermogensmarkt: aantal deelmarkten waar krediet wordt verhandeld:
- geldmarkt, kredieten verhandeld met looptijd, bij uitgifte, van max. 2 jaar. Kortlopend krediet.
- Kapitaalmarkt, met een looptijd van meer dan 2 jaar.
1. Openbare kapitaalmarkt: belegger ontvangt een obligatie. Is gemakkelijk te verhandelen op effectenbeurs
Onderhandse kapitaalmarkt: voorwaarden worden niet vooraf bekend gemaakt en niet aan iedereen vrij staat om de lening in te schrijven
2. 1e hands markt (primair): handel in nieuw uitgegeven waarde papieren
2e hands markt (secundair): door verkoop van bestaande waardepapieren
3. Vragers: centrale overheden (budgettekort financieren), lagere overheden, gezinnen (hypothecair krediet), bedrijven.
Aanbieders: verzekeringsmaatschappijen, pensioenfondsen=institutionele beleggers. Ze ontvangen premies v/d mensen die bij hen verzekerd zijn. De premies beleggen ze daar om later het pensioen van te betalen.
Op effectenbeurs wordt gehandeld in effecten:
- aandelen; eigendomsbewijzen in een vennootschap
- obligaties; bewijzen van deelname aan een langlopende rekening
- pandbrief; schuldbewijs van een hypotheekbank
Bij inflatie is er een vermindering v/d koopkracht. Als we inflatie meten kan je niet gewoon het gemiddelde berekenen van alle prijsverhogingen. Want niet alle producten nemen een even grote plaats in binnen het gezinsbudget.
Inflatie is vervelend voor mensen die geld uitlenen. Daarom gaat het uitlenen van geld gepaard met rente, de rente is een vergoeding voor;
- uitstel van consumptie door de uitlener
- het risico dat de tegenpartij straks zijn schuld niet betaald
- geldontwaarding
Om geen koopkracht te verliezen moet de jaarrente minstens gelijk zijn aan de jaarlijkse inflatie. De re?le rente is rente verminderd met de procentuele inflatie.
Bij inflatie stijgen meestal ook de exportproducten. De concurrentiepositie verslechtert als de prijzen hoger zijn dan de rest v/d wereld. De export zal dan afnemen, het importvolume neemt toe met relatief goedkopere goederen. Dit is slecht voor werkgelegenheid. De kostenstijgingen hoeven niet altijd doorgerekend worden in de eindprijs. Maar dan leidt het tot een verkleining v/d winst. Deflatie heeft ook nadelen.
Overbestedingsinflatie: stijging v/d bestedingen kan prijsstijgingen veroorzaken. Als de besteders meer willen kopen dan met de productiecapaciteit kan worden gemaakt. Bij meer vraag dan aanbod, is het verleidelijk om de prijzen te verhogen. Inflatie die veroorzaakt wordt door te grote bestedingen.
Bestedingsbeperkende politiek: overhoud zou belasting tarieven kunnen verhogen. Mensen houden dan een kleiner besteedbaar inkomen over.
? Krap begrotingsbeleid: overheid bezuinigt.
? Krap monetair beleid: cb verhoogt rente op kortlopende rekening. Kopen op krediet wordt duurder en dat remt bestedingen
Loonkosteninflatie: reactie op inflatie maar ook te grote loonstijgingen kunnen op die manier een oorzaak vormen van kosteninflatie. Als de lonen sterker stijgen dan de arbeidsproductiviteit, nemen de kosten voor de onderneming toe. De kans hierop is het grootst bij overbesteding. Na een tijdje kan bestedingsinflatie overgaan in loonkosteninflatie; prijsstijgingen roepen nieuwe loonseisen op, die weer worden doorberekend in de prijzen.
Overheid kan loonmaatregel opleggen of verlaging van premies en tarieven loonbelasting. Werknemers hoeven dan minder loon te eisen, en ze gaan er toch netto op vooruit.
Ge?mporteerde inflatie: als de prijzen stijgen v/d producten die we importeren, werkt dat door in ons prijs gemiddelde.
Ander oorzaak van kosteninflatie kan ook door dat de overheid milieuheffingen en aardgasprijzen verhoogd.
Kosteninflatie kan ook gepaard gaan met onderbesteding=stagflatie; het tegelijkertijd verschijnen van werkeloosheid en inflatie.
Kostenstijgingen tegen ge?mporteerde inflatie kan een land zich beschermen d.m.v. een koersstijging v/d eigen munt. Door eigen valuta te laten stijgen ten opzichte van buitenlandse leveranciers, kan het land de invloed van hogere invoerprijzen op het binnenlandse prijspeil matigen. (hoge wisselkoers minder eenheden van eigen munt hoeft neer te tellen voor een eenheid vreemd geld, voor buitenlandse producten hoeft dus minder te worden betaald)
De overheid kan ook de heffingen niet meer verhogen. Maar soms is ?t geld gewoon nodig.
Inflatieverwachtingen kunnen inflatie veroorzaken. Werknemers kunnen bij loononderhandelingen uitgaan v/d verwachte inflatie. Omdat de werkgevers ervan uit gaan dat de prijzen gaan stijgen, zullen zij niet al te moeilijk doen. Zodat ze het gewoon door kunnen berekenen in hun eindproducten.
Elk land heeft een eigen betalingsbalans. Het geeft een overzicht van alle in geld uitgedrukte transacties die in een jaar hebben plaatsgevonden tussen de ingezetenen (personen & instellingen) van een land en niet-ingezetenen.
Een betalingsbalans bestaat uit verschillende deelrekeningen:
Lopende rekening;
- goederenrekening; export en import
onzichtbaar verkeer;
- dienstenrekening; toeristen hier en toeristen in buitenland, diensten, vervoer en technische dienstverlening
- primaire inkomens; rente van leningen en winst van ondernemingen
- inkomensoverdrachtenrekening; betalingen aan buitenland zonder tegenprestatie
- kapitaalrekening; verstrekte en verkregen kredieten
Dit samen vormt het saldo v/d betalingsbalans, als dat saldo 0 is, bestaat er materieel betalingsbalansevenwicht. Meestal heeft een land een tekort of overschot. Bij een overschot neemt de deviezenvoorraad toe. Bij een tekort zou het gebruikt maken v/d deviezenreserve. Dit soort veranderingen zie je op de rekening;
- offici?le reserves (salderingsrekening, waarde v/d goudvoorraad en voorraad convertibele valuta?s; buitenlandse betaalmiddelen die onbeperkt kunnen worden ingewisseld tegen alle andere valuta?s)
De verandering v/d offici?le reserves zorgt ervoor dat de balans op 0 is. Dit is het formele betalingsbalansevenwicht.
De offici?le reserves behoren ook tot de onvoorwaardelijke kredieten waarover een land kan beschikken bij het IMF, een aantal doelstellingen hiervan:
- bevordering van internationale samenwerking op monetair gebied
- uitbreiding wereldhandel
- wisselkoersstabiliteit.
Dit doet het IMF via het uitleven van vreemde valuta?s aan landen met betalingsproblemen.
Bij kredieten bij het IMF, de trekkingsrechten kan je verdelen in:
- onvoorwaardelijke trekkingsrechten, special drawing rights.
- voorwaardelijke trekkingsrechten.
Wisselkoers; prijs van een valuta, uitgedrukt in eenheden van een andere valuta.
De wisselkoersen worden bepaald door vraag en aanbod.
Hoe hoger de koers v/d dollar (Amerikanen krijgen meer euro?s voor een dollar) hoe duurder Amerikaanse producten, dan is het goedkoper in EU. We zullen dan minder buitenlandse producten kopen dan bij een lage koers dan zijn producten namelijk goedkoper in Amerika en in Europa duurder.
Hoge dollarkoers duurdere import verminderde belangstelling voor import goederen kleiner gevraagde hoeveelheid dollars op de valutamarkt. (hoe hoger de koers hoe kleiner de vraag zal worden, aanbod is hoog)
Lage dollarkoers goedkopere import vergrote belangstelling voor import goederen uit Amerika vraag naar dollars wordt groter (hoe lager de koers hoe groter de vraag zal worden.)
Bij een toenemende vraag hogere koers (appreciatie=koersstijging v/d dollar) of een depreciatie v/d euro (verschuiving van V naar rechts):
- de prijzen in EU stijgen gemiddeld sneller dan in buitenland. De Europese consument koop dat liever relatief goedkope buitenlandse producten, en daarvoor heeft hij dollars nodig
- de inkomens in Eu nemen sterker toe dan die in het buitenland. Een toename v/d Europese inkomens leidt tot grotere bestedingen en daarmee tot een grotere import
- de rente in Eu daalt ten opzichte van die in het buitenland, waardoor het voor Europeanen aantrekkelijker wordt hun spaargeld buiten Eu te beleggen.
Bij een groter aanbod van dollars: minder vraag naar dollars omdat (daling dollarkoers=depreciatie dollar, appreciatie euro):
- inflatie in Europa is lager dan die in het buitenland, aantrekkelijker om dus gewoon producten uit de EU zelf te halen, dat is goedkoper
- de inkomens in Eu blijven achter bij die in het buitenland, bestedingen blijven achter dus minder import en daardoor minder vraag
- de rente in Europa daalt ten opzichte v/h buitenland
Zwevende wisselkoers; koers heeft vrij spel
Voordeel: betalingsoverschotten of tekorten worden via de koers weggewerkt
Inflatie te hoog exportprijzen te hoogexport daalt (V naar Europese producten daalt) wisselkoers daalt (meer aanbod dan vraag en dan worden Europese producten weer lager) exportprijzen lager
Nadeel: voor internationale handel, koersrisico?s ontmoedigen.
Stabiele wisselkoers; koersen mogen maar beperkt afwijken van een spilkoers
Centrale bank kan op 2 manieren ingrijpen om de koers van eigen munt te be?nvloeden:
- geldmarktrente; lage koers, dan kan de CB de rente v/h land verhogen, waardoor het voor beleggers aantrekkelijk wordt om te beleggen in Europa, daardoor wordt de vraag groter en stijgt de koers. Bij een hoge koers kunnen ze de rente verlagen, waardoor het minder aantrekkelijk wordt om in de Eu te beleggen, zodat de vraag naar euro?s weer zakt.
- Valuta-interventies; CB koopt met vreemd geld uit haar offici?le reserves de eigen munt op; daardoor wordt de vraag verhoogd naar euro?s.
Devaluatieverlaging v/d afgesproken koers
Revaluatieverhoging v/d afgesproken koers
Als een land te veel geld uitgeeft, zijn daar verschillende manieren voor om de bestedingen v/h land te beperken;
- krap begrotingsbeleid; belastingtarieven verhogen gezinnen gaan minder besteden minder vraag naar import daling tekort overheid op lopende rekening
- krapgeldpolitiek; cb verhoogt rente lenen wordt duurder minder bestedingen minder import daling tekort lopende rekening v/d overheid.
- Verlaging v/d wisselkoers; koersdaling ruilvoetverslechtering (invoerprijzen hoger en uitvoerprijzen lager) export groter, import kleiner tekort lopende rekening kleiner.
Om erachter te komen of een lagere wisselkoers de export bevorderd en de import verminderd, moet je inzicht krijgen in de prijsgevoeligheid v/d invoer en uitvoer v/h land. We meten die invloed m.b.v. prijselasticiteit;
Epe= Procentuele verandering exportvolume : procentuele verandering exportprijspeil
Epi= Procentuele verandering importvolume : procentuele verandering importpeil
Een manier om overbesteding tegen te gaan is er voor te zorgen dat de mensen niet te veel geld in handen hebben, dan moet de groei v/d geldhoeveelheid afgeremd worden. Een te krappe geldhoeveelheid heeft als nadelig gevolg dat er dan te weinig geld is voor aankoop beschikbare producten.
Procentuele groei v/d geldhoeveelheid moet gelijks zijn aan procentuele groei v/d productie. Monetaristen hebben een andere opvatting; jaarlijkse geldgroei niet afstemmen op het percentage waarmee de productie per jaar stijgt, maar op een gemiddelde daarvan over een reeks jaren: monetaristische geldgroei; jaarlijkse toeneming moet gelijk zijn aan verwachte gemiddelde stijging v/d re?le productie. De geldhoeveelheid neemt dan in elk v die jaren met hetzelfde percentage toe geldpolitiek/monetaire politiek.
De ECB wil handhaving prijsstabiliteit. ECB is:
- circulatiebank; brengt bankbiljetten in omloop. De munten worden via nationale overheden in omloop gebracht
- bank v/d banken; alle banken hebben een rekening bij hun nationale centrale bank. Banken kunnen onder bepaalde voorwaarden kortlopend krediet opnemen bij CB
ECB zorgt ervoor dat particuliere banken altijd krap bij kas zitten. Banken hebben daardoor altijd kortlopende kredieten. Ze zijn gedwongen om rood te staan, dat is van groot belang bij het voeren van een effectief rentebeleid: banken reageren alleen op tariefveranderingen v/d ECB als zij dit rente percentage ook werkelijk aan de ECB moeten betalen.
Herfinancieringrente/disconto; rente die particuliere banken aan de ECB moeten afdragen
Openmarkttransacties; banken kunnen bij ECB terecht voor kortlopende kredieten tegen onderpand van waarde papieren, belangrijkste vorm: basisherfinancierings-transacties/repotransacties: ECB stelt per bank was voor welk bedrag zijn maximaal een beroep kan doen op deze voorschotfaciliteit. Over deze kredieten betalen de banken rente; refi-rente/disconto.
Als geldgroei te snel gaat rente omhoog; dat matigt ontwikkeling v/d bestedingen. Het is een soort signaalfunctie voor economie. Het kan worden versterkt door de wisselkoers bestedingen omlaag en inflatieverwachtingen omlaag inflatiegevaar vermindert.
Voordelen Euro;
- geen provisiekosten
- geen koersonzekerheden in onderlinge betalingsverkeer, daarom hoeven ondernemers zich niet meer te verzekeren
- prijzen zijn beter te vergelijken. Het kan onderlinge concurrentie bevorderen. En kan voor Europese consument voordeling uitpakken.