Overige: De das
Dassen zijn de grootse roofdieren van Nederland. Ze lijken een beetje op beertjes. Maar je herkent ze meteen aan hun zwart-wit gestreepte kop. Dassen zijn schuwe dieren. Ze komen pas tevoorschijn als de zon ondergaat. Ze hebben geen natuurlijke vijanden. Hun grootste vijanden zijn mensen en auto's.
Dassen zijn ongeveer 75 cm groot, m?t staart van bijna ??n meter. Hun kop is zwart wit gestreept, hun ruige vacht lijkt grijs, maar dat komt omdat elke haar zwart en wit gekleurd is.
Het vrouwtje van de das noem je een zeug, het mannetje een beer. Je ziet haast geen verschil tussen beide. De beer is wat forser en de zeug heeft een mooiere staart. Dassen kunnen redelijk zien, maar ruiken doen ze ongelofelijk goed. Ze bewegen zich langzaam, maar als het moet maken ze flinke sprongen. Ze houden van baden en zwemmen.
Dassen hebben zeer gespierde voorpoten. Daar kunnen ze zo snel mee graven, dat je hen met een schop niet bijhoudt! Met hun sterke nagels kunnen ze zelfs in harde grond, zoals leem, mergel en klei graven.
Dassen wonen op stille, afgelegen plaatsen. Daar graven ze hun 'burchten'. Dat zijn vaak enorme ondergrondse holen, met lange gangen, verschillende verdiepingen, kamers, kokers voor frisse lucht en zelfs wc's voor de jongen. Ze worden zo knap gemaakt, dat de dassen er veilig zijn bij regen en bosbranden. De burchten worden vaak al eeuwenlang door dassen bewoond. Generaties hebben eraan gebouwd en verbouwd. En nog steeds gaan er dassen mee door, ze worden steeds maar groter. Nieuwbouw komt niet zoveel voor. Dassen hebben dikwijls nog een tweede burcht in de buurt. Een soort vakantiehuis.
Schoon en netjes.
Dassen zijn gezelligheidsdieren, ze kunnen wel met z'n twintigen bij elkaar leven. Toch zijn hun burchten heel schoon en netjes. De kamers zijn ingericht met mos, blaadjes en gras. En regelmatig houden ze grote schoonmaak. Dan gaan de oude spullen eruit, ze worden gelucht of er worden nieuwe aangevoerd. Dassen bewaren binnen geen voedsel en ze poepen nooit in huis. Voor hun jongen maken ze wc-tjes. Hun eigen uitwerpselen gaan in gaten in de grond, buiten het hol.
Soms krijgen de dassen inwoning van vossen. Die laten overal etensresten slingeren en poepen wel in de burcht! Ze hebben niet voor niets de bijnaam 'sloddervos':
Echte alleseters
Dassen zijn echte alleseters. Ze scharrelen rond in bosjes, weilanden en boomgaarden en ook bij beken en poelen op zoek naar voedsel. Ze eten: regenwormen, larven van allerlei insecten en honing van bijen, wespen en hommels (met hun dikke vacht hebben ze geen last van steken); graankorrels (ma?s), kevers, 'valfruit' zoals appels peren, pruimen en kersen; mollen, egels, muizen en konijntjes; kikkers, padden, kikkerdril, slakken, paddenstoelen, vogels en eieren, aardbeien, bramen, bessen, wilde planten, en knolletjes van een plant die 'daslook' heet.
Dassenpaadjes
Dassen lopen over hun eigen vaste paadjes (wissels) om voedsel te zoeken. Ze hebben een geurklier onder hun staart. Daar komt een geurstof uit die musk heet. Overal laten de dassen wat van die stof achter. Op stenen, aan bomen, in het gras en ook op elkaar. Zo krijg je een speciale familiegeur. Daarmee laten ze aan indringers weten: blijf weg, dit is ONS terrein!
Dassen hebben in hun leefgebied ook allerlei ondergrondse gangen, waar ze vliegensvlug in kunnen vluchten als er gevaar dreigt.
Winter
Dassen houden geen echte winterslaap, maar als het koud is blijven ze dagenlang binnen. Bij strenge winters komen ze alleen naar buiten om wat te drinken en hun behoefte te doen. Ze teren dan op hun vetlaag. Na zo'n winter zijn ze broodmager.
Jonge dassen
In het voorjaar richt het wijfje in de burcht een kraamkamer in, met een bedje van zacht mos en blaadjes. De dassenmoeder werpt meestal 2 jongen, maar het kunnen er ook wel 5 zijn. Een pasgeboren dasje heeft wit donshaar en dichte oogjes. De oogjes gaan pas na een maand open. Dan is zijn kop ook zwart wit geworden.
Na acht weken komen de jongen voorzichtig naar buiten met hun moeder. Iedere nacht gaan ze een beetje verder. Ze stoeien, klauteren, klimmen en krabben aan bomen. En ze leren om zelf voedsel te zoeken. Vaak blijven de jongen nog een winter bij hun ouders, voordat ze de wijde wereld intrekken. Dassen kunnen 12 tot 15 jaar oud worden.
Dassen en mensen
Duizenden jaren geleden leefden er al dassen in ons land. Ze woonden op wat hoger gelegen gronden, waar ze geen natte poten kregen. Later kwamen er ook mensen. Ze gingen ook wonen in het gebied van de dassen. Sinds die tijd werd er op dassen gejaagd.
Ze werden doodgemaakt om hun bont, om hun lange dassenharen, waar penselen en kwasten van werden gemaakt. En omdat ze de akkers van de boeren zouden vernielen. Later kwam er als bedreiging ook nog het verkeer bij. Talloze dieren werden doodgereden. Er bleef haast geen das meer over...
In 1947 werd het verboden om op dassen te jagen. Maar nu is er een ander probleem: hun leefgebieden worden bedreigd. Er komen woonwijken op de plaats van de dassenburchten.
In 1981 werd de Vereniging Das & Boom opgericht, die opkomt voor dassen (en andere marterachtige dieren). Das & Boom is er als de kippen bij als er weer bouwplannen zijn op plaatsen waar dassen leven. Er worden zoveel mogelijk dassentunnels aangelegd, maar helaas sterven er nog elk jaar zo'n 500 dassen in het verkeer. De vereniging heeft een opvangcentrum voor gewonde dassen en jongen van doodgereden moederdieren. Ze worden verzorgd en later weer uitgezet in de natuur.
Maar er is ook goed nieuws. Er zijn nu ongeveer 3000 dassen in Nederland, dat zijn er meer dan 5 jaar geleden! En er leven weer dassen op plaatsen waar ze allang waren uitgestorven! Maar we moeten ze blijven beschermen, anders gaat het toch nog mis.
Voortplanting
(Meles meles, Linnaeus 1758)
Een mannetje en een vrouwtje blijven waarschijnlijk hun hele leven bij elkaar. Ze paren in juli of augustus, maar de embryo's beginnen zich pas in december of januari te ontwikkelen. Zo'n verlengde draagtijd komt vaak voor bij Marterachtigen. De bevruchte eicel deelt zich een paar keer en houdt dan voor een paar maanden op met groeien. Pas in de winter of het voorjaar gaat het embryo verder met groeien, waardoor de jongen in een gunstig jaargetijde (februari/maart) geboren worden. In totaal heeft een dassenjong 60 groeidagen nodig voordat het geboren wordt.
In Nederland is het aantal jongen per worp 1 tot 5, maar twee is normaal. Bij de geboorte zijn ze 12,5 cm lang, waarvan 4 cm staart. Ze zijn witachtig van kleur en doof en blind. Pas na 30 dagen kunnen ze hun ogen opendoen. De moeder zoogt de jongen ongeveer 3 maanden.
In de eerste 6-8 weken van bun leven blijven de jongen ondergronds; daarna gaan ze voorzichtig de wereld boven ze verkennen. Als ze de burcht uitgaan komt eerst de moeder de omgeving met gesnuffel inspecteren. Dan gaat zij terug om haar jongen op te halen. In het begin blijven ze maar kort buiten en schieten ze bij het minste teken van onraad terug in de veilige burcht. Na een week worden ze wat moediger en beginnen hun omgeving te onderzoeken en ruwe en woeste spelletjes met eikaar te spelen. Later worden ze door de moeder mee genomen en leren zelf hun eten te zoeken. Ze verlaten hun ouders tenslotte in oktober.
Dassen zijn ongeveer 75 cm groot, m?t staart van bijna ??n meter. Hun kop is zwart wit gestreept, hun ruige vacht lijkt grijs, maar dat komt omdat elke haar zwart en wit gekleurd is.
Het vrouwtje van de das noem je een zeug, het mannetje een beer. Je ziet haast geen verschil tussen beide. De beer is wat forser en de zeug heeft een mooiere staart. Dassen kunnen redelijk zien, maar ruiken doen ze ongelofelijk goed. Ze bewegen zich langzaam, maar als het moet maken ze flinke sprongen. Ze houden van baden en zwemmen.
Dassen hebben zeer gespierde voorpoten. Daar kunnen ze zo snel mee graven, dat je hen met een schop niet bijhoudt! Met hun sterke nagels kunnen ze zelfs in harde grond, zoals leem, mergel en klei graven.
Dassen wonen op stille, afgelegen plaatsen. Daar graven ze hun 'burchten'. Dat zijn vaak enorme ondergrondse holen, met lange gangen, verschillende verdiepingen, kamers, kokers voor frisse lucht en zelfs wc's voor de jongen. Ze worden zo knap gemaakt, dat de dassen er veilig zijn bij regen en bosbranden. De burchten worden vaak al eeuwenlang door dassen bewoond. Generaties hebben eraan gebouwd en verbouwd. En nog steeds gaan er dassen mee door, ze worden steeds maar groter. Nieuwbouw komt niet zoveel voor. Dassen hebben dikwijls nog een tweede burcht in de buurt. Een soort vakantiehuis.
Schoon en netjes.
Dassen zijn gezelligheidsdieren, ze kunnen wel met z'n twintigen bij elkaar leven. Toch zijn hun burchten heel schoon en netjes. De kamers zijn ingericht met mos, blaadjes en gras. En regelmatig houden ze grote schoonmaak. Dan gaan de oude spullen eruit, ze worden gelucht of er worden nieuwe aangevoerd. Dassen bewaren binnen geen voedsel en ze poepen nooit in huis. Voor hun jongen maken ze wc-tjes. Hun eigen uitwerpselen gaan in gaten in de grond, buiten het hol.
Soms krijgen de dassen inwoning van vossen. Die laten overal etensresten slingeren en poepen wel in de burcht! Ze hebben niet voor niets de bijnaam 'sloddervos':
Echte alleseters
Dassen zijn echte alleseters. Ze scharrelen rond in bosjes, weilanden en boomgaarden en ook bij beken en poelen op zoek naar voedsel. Ze eten: regenwormen, larven van allerlei insecten en honing van bijen, wespen en hommels (met hun dikke vacht hebben ze geen last van steken); graankorrels (ma?s), kevers, 'valfruit' zoals appels peren, pruimen en kersen; mollen, egels, muizen en konijntjes; kikkers, padden, kikkerdril, slakken, paddenstoelen, vogels en eieren, aardbeien, bramen, bessen, wilde planten, en knolletjes van een plant die 'daslook' heet.
Dassenpaadjes
Dassen lopen over hun eigen vaste paadjes (wissels) om voedsel te zoeken. Ze hebben een geurklier onder hun staart. Daar komt een geurstof uit die musk heet. Overal laten de dassen wat van die stof achter. Op stenen, aan bomen, in het gras en ook op elkaar. Zo krijg je een speciale familiegeur. Daarmee laten ze aan indringers weten: blijf weg, dit is ONS terrein!
Dassen hebben in hun leefgebied ook allerlei ondergrondse gangen, waar ze vliegensvlug in kunnen vluchten als er gevaar dreigt.
Winter
Dassen houden geen echte winterslaap, maar als het koud is blijven ze dagenlang binnen. Bij strenge winters komen ze alleen naar buiten om wat te drinken en hun behoefte te doen. Ze teren dan op hun vetlaag. Na zo'n winter zijn ze broodmager.
Jonge dassen
In het voorjaar richt het wijfje in de burcht een kraamkamer in, met een bedje van zacht mos en blaadjes. De dassenmoeder werpt meestal 2 jongen, maar het kunnen er ook wel 5 zijn. Een pasgeboren dasje heeft wit donshaar en dichte oogjes. De oogjes gaan pas na een maand open. Dan is zijn kop ook zwart wit geworden.
Na acht weken komen de jongen voorzichtig naar buiten met hun moeder. Iedere nacht gaan ze een beetje verder. Ze stoeien, klauteren, klimmen en krabben aan bomen. En ze leren om zelf voedsel te zoeken. Vaak blijven de jongen nog een winter bij hun ouders, voordat ze de wijde wereld intrekken. Dassen kunnen 12 tot 15 jaar oud worden.
Dassen en mensen
Duizenden jaren geleden leefden er al dassen in ons land. Ze woonden op wat hoger gelegen gronden, waar ze geen natte poten kregen. Later kwamen er ook mensen. Ze gingen ook wonen in het gebied van de dassen. Sinds die tijd werd er op dassen gejaagd.
Ze werden doodgemaakt om hun bont, om hun lange dassenharen, waar penselen en kwasten van werden gemaakt. En omdat ze de akkers van de boeren zouden vernielen. Later kwam er als bedreiging ook nog het verkeer bij. Talloze dieren werden doodgereden. Er bleef haast geen das meer over...
In 1947 werd het verboden om op dassen te jagen. Maar nu is er een ander probleem: hun leefgebieden worden bedreigd. Er komen woonwijken op de plaats van de dassenburchten.
In 1981 werd de Vereniging Das & Boom opgericht, die opkomt voor dassen (en andere marterachtige dieren). Das & Boom is er als de kippen bij als er weer bouwplannen zijn op plaatsen waar dassen leven. Er worden zoveel mogelijk dassentunnels aangelegd, maar helaas sterven er nog elk jaar zo'n 500 dassen in het verkeer. De vereniging heeft een opvangcentrum voor gewonde dassen en jongen van doodgereden moederdieren. Ze worden verzorgd en later weer uitgezet in de natuur.
Maar er is ook goed nieuws. Er zijn nu ongeveer 3000 dassen in Nederland, dat zijn er meer dan 5 jaar geleden! En er leven weer dassen op plaatsen waar ze allang waren uitgestorven! Maar we moeten ze blijven beschermen, anders gaat het toch nog mis.
Voortplanting
(Meles meles, Linnaeus 1758)
Een mannetje en een vrouwtje blijven waarschijnlijk hun hele leven bij elkaar. Ze paren in juli of augustus, maar de embryo's beginnen zich pas in december of januari te ontwikkelen. Zo'n verlengde draagtijd komt vaak voor bij Marterachtigen. De bevruchte eicel deelt zich een paar keer en houdt dan voor een paar maanden op met groeien. Pas in de winter of het voorjaar gaat het embryo verder met groeien, waardoor de jongen in een gunstig jaargetijde (februari/maart) geboren worden. In totaal heeft een dassenjong 60 groeidagen nodig voordat het geboren wordt.
In Nederland is het aantal jongen per worp 1 tot 5, maar twee is normaal. Bij de geboorte zijn ze 12,5 cm lang, waarvan 4 cm staart. Ze zijn witachtig van kleur en doof en blind. Pas na 30 dagen kunnen ze hun ogen opendoen. De moeder zoogt de jongen ongeveer 3 maanden.
In de eerste 6-8 weken van bun leven blijven de jongen ondergronds; daarna gaan ze voorzichtig de wereld boven ze verkennen. Als ze de burcht uitgaan komt eerst de moeder de omgeving met gesnuffel inspecteren. Dan gaat zij terug om haar jongen op te halen. In het begin blijven ze maar kort buiten en schieten ze bij het minste teken van onraad terug in de veilige burcht. Na een week worden ze wat moediger en beginnen hun omgeving te onderzoeken en ruwe en woeste spelletjes met eikaar te spelen. Later worden ze door de moeder mee genomen en leren zelf hun eten te zoeken. Ze verlaten hun ouders tenslotte in oktober.