Boekverslag: De Franse revolutie
1. Wat is een revolutie?
Een grote verandering in het politieke en dagelijkse leven van mensen noemen we een revolutie. Het woord 'revolutie' betekent letterlijk 'omwenteling'.
2. Wat waren de oorzaken voor de Franse revolutie?
Allereerst was er een indeling van de maatschappij die niet meer voldeed.
Alle mensen in Frankrijk werden verdeeld in drie zogenaamde standen. Je geboorte bepaalde in welke stand je thuishoorde.
Als zoon van een boer 'hoorde' je in de Derde Stand thuis.
Als dochter van een graaf was je lid van de Tweede Stand.
In de Eerste Stand kon je terechtkomen als je lid van de geestelijkheid wilde worden.
Deze drie standen, geestelijkheid, adel en boeren, bestonden sinds de Middeleeuwen. Rond het jaar 1000 was het als systeem 'af'. De geestelijkheid zorgde voor de godsdienst, de adel voor de verdediging van het land en de boeren zorgden voor het voedsel. Sinds het jaar 1000 was er wel het een en ander veranderd. Er waren steden ontstaan. De burgers in de steden behoorden ook bij de Derde Stand. Ook de kooplieden, bankiers, fabrikanten, juristen en dokters hoorden daarbij. Hoe rijk ze ook werden. In de zeventiende en achttiende eeuw gebeurde het in Frankrijk regelmatig dat een rijke koopman voor zichzelf een adellijke titel kocht. Op dezelfde manier kon men ook bijvoorbeeld een rang in het leger kopen. Dan werd men luitenant, niet omdat men iets goed kon, maar alleen omdat men rijk was. Ook in de andere standen was er ongelijkheid ontstaan. Er was een duidelijk verschil tussen de hogere en lagere geestelijkheid. De bisschoppen in de steden kwamen veelal uit de adellijke families en waren rijk. De pastoors in de boerendorpen daarentegen kwamen voort uit de Derde Stand en waren arm. Bij de adel kon men verschil zien tussen de hoge adel, die bij de koning aan het hof leefde, de landadel in de provincies en de burgerlijke ambtsadel (degenen die een titel hadden gekocht).Duidelijk was in ieder geval dat de Derde Stand verreweg het grootst was. Zij vormden 89 procent van de bevolking, terwijl ze maar 30 procent van het land in handen had. Zij moest ook alle belastingen betalen. Geestelijkheid en adel waren daarvan vrijgesteld. De grond waarop de boeren werkten was vaak in handen van een edelman of van een rijke koopman uit de stad. In 1788 was er een slechte oogst. Dat had tot gevolg dat de graanprijzen hoog waren. De gewone mensen moesten dus veel betalen om aan hun eten te komen. Daarbij kwam dat men toch pacht (= de huur van het land) moest betalen aan de landeigenaar. Men moest grondbelasting betalen. Ook andere belastingen, vaak per streek verschillend, moesten betaald worden. Rond 70 procent van het boereninkomen ging op aan belastingen. De prijzen stegen en het inkomen bleef gelijk. De gevolgen waren dat de mensen armer werden en dat er honger werd geleden. Daarbij kwam ook nog dat er grote stukken land niet gebruikt werden, omdat bijvoorbeeld de adel het voor de jacht gebruikte. In de steden waren de mensen ook ontevreden. In de allereerste plaats waren er fabrikanten die van de (te) strenge koninklijke voorschriften afwilden. Zij wilden geen regels voor werktijden en geen verbod om bepaalde machines te gebruiken. De meer ontwikkelde mensen wilden meer zeggenschap, meer democratie. Onder invloed van de idee?n van de verlichting wilde men vrijheid van godsdienst en gelijkheid van rechtspraak voor iedereen. Alle mensen waren gelijk. Dat betekende dat er dezelfde regels en wetten voor iedereen moesten komen. Belasting betalen moest ook betekenen dat men mee kon beslissen in staatszaken De staatsschuld was enorm. De Franse koningen hadden veel te veel geld uitgegeven aan hun hofhouding en aan het leger. Zij hadden al heel veel geld geleend en de grootste post op de begroting was ook het afbetalen van de leningen. Bezuinigen kon niet, meer lenen ook niet en de belastingen verhogen kon niet meer. Er was in 1788 sprake van een staatsbankroet. Koning van het land was op dat moment Lodewijk XVI. Hij besloot voor het eerst in 175 jaar de Staten-Generaal, de vergadering van de standen bij elkaar te roepen. Geestelijken, edelen en boeren en burgers moeten hun vertegenwoordigers kiezen. Lodewijk XVI was geen sterke koning. Hij was nogal afhankelijk van zijn raadgevers en zijn vrouw, Marie-Antoinette, de dochter van de Oostenrijkse keizer.
3. De Staten-Generaal
Het doel van de vergadering moest zijn: het bespreken van nieuwe belastingen. Er moest een grondbelasting voor adel en geestelijkheid komen en een belasting op het inkomen voor alle mensen. Er waren 300 geestelijken, 300 edelen en 600 burgers. Bij de laatste groep waren bijna geen boeren, wel kooplieden en advocaten. In mei 1789 kwam men bijeen in het paleis te Versailles. De standpunten waren duidelijk:
De adel wilde geld van de Derde Stand. Verder was alles onbespreekbaar. Alleen de adel kon regeren.
De geestelijkheid was verdeeld. Ongeveer 80 hogere geestelijken dachten als de adel. De overigen, de lagere geestelijken, zoals de dorpspastoors, dachten als de Derde Stand.
De Derde Stand wilde gelijke rechten en plichten voor alle mensen. Ze wilden meebeslissen.
Bovendien wilde de Derde Stand een stemming per hoofd ( = per persoon) in plaats van per stand. Vroeger was het zo dat elke stand ??n stem mocht uitbrengen. In totaal dus drie stemmen. En aangezien de koning altijd kon rekenen op de stemmen van adel en geestelijkheid, kreeg hij altijd zijn zin. Op 5 mei was de eerste vergadering van elke stand apart. Op 13 juni sloten de lagere geestelijken zich aan bij de Derde Stand. Op 16 juni benoemde de Derde Stand (97 procent van de hele bevolking) zich tot 'Nationale Vergadering'. Zij weigerden verder de verdeling in drie standen te erkennen. Op 17 juni greep de koning in. Hij liet de vergaderzaal op slot doen. De 'Nationale Vergadering' week uit naar de Kaatsbaan (Kaatsen is een soort balspel) in de buurt.
4. De eed in de Kaatsbaan
Men beloofde elkaar niet eerder uit elkaar te gaan voordat de nieuwe grondwet klaar was. Toen gaf de koning toe. Adel en geestelijkheid moesten zich bij de Nationale Vergadering aan sluiten. Voor de zekerheid haalde hij toch 18.000 soldaten naar Parijs en Versailles. De vergadering besloot om alle oude voorrechten van adel en geestelijkheid af te schaffen. Daarna gebeurde er van alles snel achter elkaar. Op 14 juli werd de Bastille, een gevangenis in Parijs, door het volk bestormd. Daarna werd het leger ontbonden en werd er een Nationale Garde gevormd. De eerste gevolgen zijn dat er over heel Frankrijk boerenopstanden kwamen en dat veel edelen vluchtten naar het buitenland. Gevangenissen werden bestormd, kastelen in brand gestoken. Zelfs de rijke burgers werden bang dat de arme bevolking hun huizen zou vernielen en al hun geld en voedsel zou roven. In Parijs werd daarom een burgerwacht ingesteld. Gemeentes gingen zichzelf besturen.
5. De Grondwet
Op 26 augustus kwam de 'Verklaring van de rechten van de mens en de burger'. In de grondwet kwam te staan dat de hoogste macht bij het volk berustte. Het kerkelijke grondbezit was voortaan van de staat. Pastoors zouden voortaan door het volk gekozen worden. Hierbij kwam er natuurlijk tegenstand van de gelovigen en van de paus. Op 3 september 1791 werd de nieuwe grondwet afgekondigd. Frankrijk werd een parlementaire monarchie met een zwakke uitvoerende macht (de koning) en een wetgevende volksvertegenwoordiging. Alle ambtenaren, rechters en juristen zouden gekozen moeten worden. Er kwamen openbare rechtbanken. De staat werd verdeeld in 83 departementen met zelfstandig bestuur.
6. De koning naar Parijs
De winter van 1788-89 was heel streng geweest. Het gewone volk leed honger. De armen van Parijs eisten voedsel. Op 5 oktober trokken Parijse volksvrouwen naar Versailles. Zij wilden dat de koning meekwam naar Parijs, om daar persoonlijk te zien hoe erg het was. De armen gingen zich nu ook met de Nationale Vergadering bemoeien. De publieke tribunes zaten vol. Op 10 oktober werden alle goederen van kerk, kroon en emigranten onteigend. Het was voortaan van het volk. De grond die hierdoor vrij kwam werd verkocht aan de boeren. Ook werd er besloten dat geestelijkheid en adel nu voortaan belasting zouden moeten gaan betalen.
7. Republiek
Er stonden bij de revolutionairen algauw twee groepen tegenover elkaar: de gematigden en de radicalen. Dat de koning de revolutie eigenlijk maar niets vond, werd ondertussen steeds duidelijker. Zijn broer behoorde bij de eerste edelen die naar het buitenland waren gevlucht. Daar zocht hij steun tegen het revolutionaire Frankrijk. Het Parijse volk had Lodewijk en zijn gezin wel uit Versailles gehaald om hem de ellende van de hongerenden te laten zien, maar hij scheen er zich weinig van aan te trekken. Hij bleef wel in Parijs wonen, maar op 20 juni 1791 werd hij aangehouden toen hij probeerde het land te ontvluchten. De gevluchte edelen hoopten op een oorlog. Zij wilden Frankrijk bevrijden van de revolutie. Zij waren echter niet de enige groep die oorlog wilde. In Frankrijk zelf zat een grote groep mensen die het ideaal van de revolutie ook naar andere landen wilde brengen. Ieder land moest bevrijd kunnen worden van het juk van het despotisme (geregeerd worden door een tiran, zoals een koning of keizer). Frankrijk verklaarde de oorlog aan de keizer van Oostenrijk en de koning van Pruisen. Er waren ook mensen die hoopten dat door de oorlog de koning en het volk weer dichter bij elkaar zouden komen te staan. Niets bleek minder waar. Het Franse hof verraadde de plannen van de eigen generaals aan de vijand. In de zomer van 1792 dreigde een vijandelijke generaal om Parijs te verwoesten als de Parijzenaars het nog een keer zouden wagen om hun koning lastig te vallen. Hij kon vanaf een grote afstand zijn dreigement niet waarmaken, maar de Parijzenaars waren zo boos dat ze het koninklijk paleis bestormden en de koning voorgoed opzij schoven. Op 22 september 1792 werd Frankrijk een Republiek. Op 21 januari van het jaar erop werd hij onthoofd.
8. Het schrikbewind
In juni 1793 wordt de absolute volksheerschappij afgekondigd. Dit is mede een reactie op het feit dat het land van alle kanten lijkt te worden aangevallen door Engeland, Oostenrijk en Pruisen. Alle binnenlandse tegenstand werd genadeloos onderdrukt. De dictatuur van Robespierre (1758 - 1794) begint. De Terreur eist in een jaar tijd 251 slachtoffers. In mei 1794 wordt het christendom afgeschaft. Er komt een nieuwe kalenderindeling met nieuwe namen voor dagen en maanden. Op 28 juli 1794 wordt Robespierre ten val gebracht.
9. Napoleon
Als reactie op de Terreur worden er voortaan 5 directeurs gekozen. Maar dit bewind, het Directoire genoemd, is niet sterk genoeg om alle onlusten te bestrijden.
Vanaf 1793 is er de opkomst van Napoleon. In 1799 kreeg hij zoveel macht in handen dat hij de belangrijkste man in Frankrijk wordt. In 1804 werd hij keizer. Hij stelde wetten in die de gelijkheid en vrijheid van de burgers regelden. Toch had hij een ouderwetse manier van regeren, als alleenheerser. Ook hij voerde veel oorlog. Tenslotte, als hij in 1814 is verslagen, komt de monarchie in Frankrijk terug onder Lodewijk XVIII. Toch is er definitief iets veranderd. De idee?n en idealen van de Franse revolutie zijn tot in onze tijd levend gebleven
Een grote verandering in het politieke en dagelijkse leven van mensen noemen we een revolutie. Het woord 'revolutie' betekent letterlijk 'omwenteling'.
2. Wat waren de oorzaken voor de Franse revolutie?
Allereerst was er een indeling van de maatschappij die niet meer voldeed.
Alle mensen in Frankrijk werden verdeeld in drie zogenaamde standen. Je geboorte bepaalde in welke stand je thuishoorde.
Als zoon van een boer 'hoorde' je in de Derde Stand thuis.
Als dochter van een graaf was je lid van de Tweede Stand.
In de Eerste Stand kon je terechtkomen als je lid van de geestelijkheid wilde worden.
Deze drie standen, geestelijkheid, adel en boeren, bestonden sinds de Middeleeuwen. Rond het jaar 1000 was het als systeem 'af'. De geestelijkheid zorgde voor de godsdienst, de adel voor de verdediging van het land en de boeren zorgden voor het voedsel. Sinds het jaar 1000 was er wel het een en ander veranderd. Er waren steden ontstaan. De burgers in de steden behoorden ook bij de Derde Stand. Ook de kooplieden, bankiers, fabrikanten, juristen en dokters hoorden daarbij. Hoe rijk ze ook werden. In de zeventiende en achttiende eeuw gebeurde het in Frankrijk regelmatig dat een rijke koopman voor zichzelf een adellijke titel kocht. Op dezelfde manier kon men ook bijvoorbeeld een rang in het leger kopen. Dan werd men luitenant, niet omdat men iets goed kon, maar alleen omdat men rijk was. Ook in de andere standen was er ongelijkheid ontstaan. Er was een duidelijk verschil tussen de hogere en lagere geestelijkheid. De bisschoppen in de steden kwamen veelal uit de adellijke families en waren rijk. De pastoors in de boerendorpen daarentegen kwamen voort uit de Derde Stand en waren arm. Bij de adel kon men verschil zien tussen de hoge adel, die bij de koning aan het hof leefde, de landadel in de provincies en de burgerlijke ambtsadel (degenen die een titel hadden gekocht).Duidelijk was in ieder geval dat de Derde Stand verreweg het grootst was. Zij vormden 89 procent van de bevolking, terwijl ze maar 30 procent van het land in handen had. Zij moest ook alle belastingen betalen. Geestelijkheid en adel waren daarvan vrijgesteld. De grond waarop de boeren werkten was vaak in handen van een edelman of van een rijke koopman uit de stad. In 1788 was er een slechte oogst. Dat had tot gevolg dat de graanprijzen hoog waren. De gewone mensen moesten dus veel betalen om aan hun eten te komen. Daarbij kwam dat men toch pacht (= de huur van het land) moest betalen aan de landeigenaar. Men moest grondbelasting betalen. Ook andere belastingen, vaak per streek verschillend, moesten betaald worden. Rond 70 procent van het boereninkomen ging op aan belastingen. De prijzen stegen en het inkomen bleef gelijk. De gevolgen waren dat de mensen armer werden en dat er honger werd geleden. Daarbij kwam ook nog dat er grote stukken land niet gebruikt werden, omdat bijvoorbeeld de adel het voor de jacht gebruikte. In de steden waren de mensen ook ontevreden. In de allereerste plaats waren er fabrikanten die van de (te) strenge koninklijke voorschriften afwilden. Zij wilden geen regels voor werktijden en geen verbod om bepaalde machines te gebruiken. De meer ontwikkelde mensen wilden meer zeggenschap, meer democratie. Onder invloed van de idee?n van de verlichting wilde men vrijheid van godsdienst en gelijkheid van rechtspraak voor iedereen. Alle mensen waren gelijk. Dat betekende dat er dezelfde regels en wetten voor iedereen moesten komen. Belasting betalen moest ook betekenen dat men mee kon beslissen in staatszaken De staatsschuld was enorm. De Franse koningen hadden veel te veel geld uitgegeven aan hun hofhouding en aan het leger. Zij hadden al heel veel geld geleend en de grootste post op de begroting was ook het afbetalen van de leningen. Bezuinigen kon niet, meer lenen ook niet en de belastingen verhogen kon niet meer. Er was in 1788 sprake van een staatsbankroet. Koning van het land was op dat moment Lodewijk XVI. Hij besloot voor het eerst in 175 jaar de Staten-Generaal, de vergadering van de standen bij elkaar te roepen. Geestelijken, edelen en boeren en burgers moeten hun vertegenwoordigers kiezen. Lodewijk XVI was geen sterke koning. Hij was nogal afhankelijk van zijn raadgevers en zijn vrouw, Marie-Antoinette, de dochter van de Oostenrijkse keizer.
3. De Staten-Generaal
Het doel van de vergadering moest zijn: het bespreken van nieuwe belastingen. Er moest een grondbelasting voor adel en geestelijkheid komen en een belasting op het inkomen voor alle mensen. Er waren 300 geestelijken, 300 edelen en 600 burgers. Bij de laatste groep waren bijna geen boeren, wel kooplieden en advocaten. In mei 1789 kwam men bijeen in het paleis te Versailles. De standpunten waren duidelijk:
De adel wilde geld van de Derde Stand. Verder was alles onbespreekbaar. Alleen de adel kon regeren.
De geestelijkheid was verdeeld. Ongeveer 80 hogere geestelijken dachten als de adel. De overigen, de lagere geestelijken, zoals de dorpspastoors, dachten als de Derde Stand.
De Derde Stand wilde gelijke rechten en plichten voor alle mensen. Ze wilden meebeslissen.
Bovendien wilde de Derde Stand een stemming per hoofd ( = per persoon) in plaats van per stand. Vroeger was het zo dat elke stand ??n stem mocht uitbrengen. In totaal dus drie stemmen. En aangezien de koning altijd kon rekenen op de stemmen van adel en geestelijkheid, kreeg hij altijd zijn zin. Op 5 mei was de eerste vergadering van elke stand apart. Op 13 juni sloten de lagere geestelijken zich aan bij de Derde Stand. Op 16 juni benoemde de Derde Stand (97 procent van de hele bevolking) zich tot 'Nationale Vergadering'. Zij weigerden verder de verdeling in drie standen te erkennen. Op 17 juni greep de koning in. Hij liet de vergaderzaal op slot doen. De 'Nationale Vergadering' week uit naar de Kaatsbaan (Kaatsen is een soort balspel) in de buurt.
4. De eed in de Kaatsbaan
Men beloofde elkaar niet eerder uit elkaar te gaan voordat de nieuwe grondwet klaar was. Toen gaf de koning toe. Adel en geestelijkheid moesten zich bij de Nationale Vergadering aan sluiten. Voor de zekerheid haalde hij toch 18.000 soldaten naar Parijs en Versailles. De vergadering besloot om alle oude voorrechten van adel en geestelijkheid af te schaffen. Daarna gebeurde er van alles snel achter elkaar. Op 14 juli werd de Bastille, een gevangenis in Parijs, door het volk bestormd. Daarna werd het leger ontbonden en werd er een Nationale Garde gevormd. De eerste gevolgen zijn dat er over heel Frankrijk boerenopstanden kwamen en dat veel edelen vluchtten naar het buitenland. Gevangenissen werden bestormd, kastelen in brand gestoken. Zelfs de rijke burgers werden bang dat de arme bevolking hun huizen zou vernielen en al hun geld en voedsel zou roven. In Parijs werd daarom een burgerwacht ingesteld. Gemeentes gingen zichzelf besturen.
5. De Grondwet
Op 26 augustus kwam de 'Verklaring van de rechten van de mens en de burger'. In de grondwet kwam te staan dat de hoogste macht bij het volk berustte. Het kerkelijke grondbezit was voortaan van de staat. Pastoors zouden voortaan door het volk gekozen worden. Hierbij kwam er natuurlijk tegenstand van de gelovigen en van de paus. Op 3 september 1791 werd de nieuwe grondwet afgekondigd. Frankrijk werd een parlementaire monarchie met een zwakke uitvoerende macht (de koning) en een wetgevende volksvertegenwoordiging. Alle ambtenaren, rechters en juristen zouden gekozen moeten worden. Er kwamen openbare rechtbanken. De staat werd verdeeld in 83 departementen met zelfstandig bestuur.
6. De koning naar Parijs
De winter van 1788-89 was heel streng geweest. Het gewone volk leed honger. De armen van Parijs eisten voedsel. Op 5 oktober trokken Parijse volksvrouwen naar Versailles. Zij wilden dat de koning meekwam naar Parijs, om daar persoonlijk te zien hoe erg het was. De armen gingen zich nu ook met de Nationale Vergadering bemoeien. De publieke tribunes zaten vol. Op 10 oktober werden alle goederen van kerk, kroon en emigranten onteigend. Het was voortaan van het volk. De grond die hierdoor vrij kwam werd verkocht aan de boeren. Ook werd er besloten dat geestelijkheid en adel nu voortaan belasting zouden moeten gaan betalen.
7. Republiek
Er stonden bij de revolutionairen algauw twee groepen tegenover elkaar: de gematigden en de radicalen. Dat de koning de revolutie eigenlijk maar niets vond, werd ondertussen steeds duidelijker. Zijn broer behoorde bij de eerste edelen die naar het buitenland waren gevlucht. Daar zocht hij steun tegen het revolutionaire Frankrijk. Het Parijse volk had Lodewijk en zijn gezin wel uit Versailles gehaald om hem de ellende van de hongerenden te laten zien, maar hij scheen er zich weinig van aan te trekken. Hij bleef wel in Parijs wonen, maar op 20 juni 1791 werd hij aangehouden toen hij probeerde het land te ontvluchten. De gevluchte edelen hoopten op een oorlog. Zij wilden Frankrijk bevrijden van de revolutie. Zij waren echter niet de enige groep die oorlog wilde. In Frankrijk zelf zat een grote groep mensen die het ideaal van de revolutie ook naar andere landen wilde brengen. Ieder land moest bevrijd kunnen worden van het juk van het despotisme (geregeerd worden door een tiran, zoals een koning of keizer). Frankrijk verklaarde de oorlog aan de keizer van Oostenrijk en de koning van Pruisen. Er waren ook mensen die hoopten dat door de oorlog de koning en het volk weer dichter bij elkaar zouden komen te staan. Niets bleek minder waar. Het Franse hof verraadde de plannen van de eigen generaals aan de vijand. In de zomer van 1792 dreigde een vijandelijke generaal om Parijs te verwoesten als de Parijzenaars het nog een keer zouden wagen om hun koning lastig te vallen. Hij kon vanaf een grote afstand zijn dreigement niet waarmaken, maar de Parijzenaars waren zo boos dat ze het koninklijk paleis bestormden en de koning voorgoed opzij schoven. Op 22 september 1792 werd Frankrijk een Republiek. Op 21 januari van het jaar erop werd hij onthoofd.
8. Het schrikbewind
In juni 1793 wordt de absolute volksheerschappij afgekondigd. Dit is mede een reactie op het feit dat het land van alle kanten lijkt te worden aangevallen door Engeland, Oostenrijk en Pruisen. Alle binnenlandse tegenstand werd genadeloos onderdrukt. De dictatuur van Robespierre (1758 - 1794) begint. De Terreur eist in een jaar tijd 251 slachtoffers. In mei 1794 wordt het christendom afgeschaft. Er komt een nieuwe kalenderindeling met nieuwe namen voor dagen en maanden. Op 28 juli 1794 wordt Robespierre ten val gebracht.
9. Napoleon
Als reactie op de Terreur worden er voortaan 5 directeurs gekozen. Maar dit bewind, het Directoire genoemd, is niet sterk genoeg om alle onlusten te bestrijden.
Vanaf 1793 is er de opkomst van Napoleon. In 1799 kreeg hij zoveel macht in handen dat hij de belangrijkste man in Frankrijk wordt. In 1804 werd hij keizer. Hij stelde wetten in die de gelijkheid en vrijheid van de burgers regelden. Toch had hij een ouderwetse manier van regeren, als alleenheerser. Ook hij voerde veel oorlog. Tenslotte, als hij in 1814 is verslagen, komt de monarchie in Frankrijk terug onder Lodewijk XVIII. Toch is er definitief iets veranderd. De idee?n en idealen van de Franse revolutie zijn tot in onze tijd levend gebleven