Antwoorden: Nieuw Nederlands VWO-3 Hoofdstuk 3
Spreken en luisteren
Opdracht 1
A Weet je nog?
1. bijvoorbeeld: het bord, sheets, een plaatje in een boek, powerpoint-dia's, videofragment, geluidsfragment, gereedschappen of andere materialen.
2. Als je langzamer praat, komt wat je zeggen wilt, beter over. De groep begrijpt jou dan beter.
3. bijvoorbeeld:
- niet op ??n toon praten
- enthousiast praten
- uit je hoofd spreken en je verhaal niet oplezen
- rechtop voor de klas staan
- de klas in kijken
4. activeren, amuseren, informeren en overtuigen
B En nu verder
5. Je kunt kiezen voor tekst 2 of 3. Tekst 1 is veel te kort. Deze inleiding geeft alleen het onderwerp van de spreekbeurt aan. De teksten 2 en 3 proberen de aandacht van de luisteraar te trekken. Het taalgebruik van tekst 2 is beter dan van tekst 3.
6. tekst 1:
a Zwart-wit films zijn beter dan de films die we nu hebben.
b overtuigen
tekst 2:
a Oude films zijn beter dan de films die tegenwoordig gemaakt worden.
b overtuigen
tekst 3:
a Thuis naar een film kijken is leuker dan in de bioscoop naar een film kijken.
b overtuigen
7. ja
Opdracht 2
Deze opdracht moetje voor jezelf doen. Kijk je antwoorden na samen met een klasgenoot. De antwoorden op de vragen van A zijn:
1. Op schoolfeesten moet geen sterke drank worden geschonken.
2. De heer Van Dale geeft als argumenten dat jongeren steeds jonger gaan drinken en dat er geen verschil in drinkgedrag meer is tussen jongens en meisjes. Hij geeft ook twee oplossingen: (1) de leeftijdsgrens waarop je alcohol mag drinken moet omhoog en (2) jongeren moeten niet overal tegen drank aanlopen.
3. bijvoorbeeld:
- Je kunt niet voorkomen dat jongeren (in)drinken.
- Je moet jongeren zelf de verantwoordelijkheid geven voor hun drinkgedrag.
- School is juist een veilige omgeving om in aanraking te komen met alcohol.
- Feesten zonder alcohol zijn niet gezellig.
- Je kunt schoolfeesten scheiden in alcoholvrije onderbouwfeesten en bovenbouwfeesten waar wel gedronken mag worden.
4. bijvoorbeeld:
- Iemand maakt het gebaar van drinken.
- Iemand wijst.
Iemand haalt zijn schouders op.
Iemand wijst op de klok.
Opdracht 3
Deze opdracht moet je voor jezelf nakijken.
Opdracht 4
Deze opdracht moet je voor jezelf nakijken. Geef elkaar een eerlijke beoordeling.